Welkom, Gast. Alsjeblieft inloggen of registreren.
24-04-2024, 10:45:30
Startpagina Help Zoek Inloggen Registreren
Nieuws: Nieuwe leden moeten helaas wachten tot dat de webmaster ze accepteert. Er is veel kaf onder het koren. Het beste kunt u na registratie ons nog even een e-mail sturen jolydesign@ziggo.nl.

+  Vraag en antwoord & Wie wat waar
|-+  Vraag en antwoord
| |-+  Vraag en antwoord
| | |-+  Het lot van het oude Kalhuis
« vorige volgende »
Pagina's: [1] Omlaag Print
Auteur Topic: Het lot van het oude Kalhuis  (gelezen 10841 keer)
Piet Es
Gast
« Gepost op: 29-03-2009, 16:52:01 »

HET KALHUIS (1)

Op kerkelijk gebied


In de suppletie van de eerder hier geplaatste artikelenreeks ‘De logger van Maas’ werd en passant het zo geheten Kalhuis vermeld - een veel genoemd bouwseltje, van hout getimmerd. Het had destijds zijn plekje aan het begin van de Keizerstraat. Het werd op den duur verdrongen door het vroegere hotel ‘Zeerust’, het nog bestaande complex dat ooit eigendom was van de in die artikelenreeks beschreven reder Maas. Het leek mij de moeite waard om over dit Kalhuis iets meer te vertellen, maar eerst even een rechtzetting naar aanleiding van een bij velen levende, en steeds maar voortdurende, denkfout.
Het begin van de Keizerstraat dat ik zojuist vermeldde, ligt namelijk niet –  zoals zo velen denken en zoals zo vaak in artikelen en boeken wordt beschreven – aan haar oostelijke zijde, maar aan haar zeezijde, zeer toepasselijk Zeekant geheten. Het duidelijkst wordt een en ander wanneer men de benummering van huizen en winkels van deze straat zal bezien. Want die is, beginnend bij de zeezijde, oplopend gaande in de richting van de Jurriaan Kokstraat.

Benummering
Het meest zichtbaar komt dit wellicht wel tot zijn recht in meerdere oude registraties waarin het al genoemde hotel ‘Zeerust’ staat aangegeven onder de vermelding Keizerstraat 1. Nog oudere registraties – die voorafgingen aan de benummering van woningen in straten – begonnen eveneens te nummeren vanaf de kuststrook. De benummering van huizen per straat was typisch een uitvloeisel van de Franse tijd; daarvóór bestond er een doorgaande nummering per wijk. En terugkomend op de benummering van de Keizerstraat: de toegepaste gang van zaken is niet meer dan logisch want het oude dorp, waarvan de Keizerstraat deel uitmaakt, is namelijk (en feitelijk vanzelfsprekend) vanaf de kust landinwaarts uitgebouwd en niet omgekeerd. Dorpsbewoners zullen zeker niet ergens in de oostelijke duinen met het bouwen van hun huisjes zijn begonnen maar zo westelijk mogelijk, dus zo dicht mogelijk bij hun werkterrein, de zee en het strand. Terug nu naar het Kalhuis.   

Op kerkelijke grond 
Het meest opmerkelijke van het Kalhuis is dat het zich bevond op een lapje grond vlak bij de zee en grenzend aan het strand. Het stukje grond was eigendom – en is dit op papier wellicht nog – van de thans Protestantse Kerk van Scheveningen, destijds in documenten nog vermeld staand als de Gereformeerde Kerk van Scheveningen. In oude stukken treft men onder het wijknummer 270 en onder het voortgaande nummer A52 een perceeltje aan ter grootte van 25 ellen; dit sloot aan op een blokje percelen met de nummers A51, A53 en A54. Deze percelen stonden op naam van J .Habraken, een kastelein en de voorganger van W. Logher van wie A.E. Maas zijn ‘Heerenlogement’ – het latere ‘Zeerust’ – kocht. Dit stukje grond nu met nummer A52 geeft exact de plek aan waar ooit het Kalhuis stond, als het ware ingebed in het perceel A51 en grenzend aan het perceel A53 van de genoemde Habraken.

Argwaan
De vraag rijst nu waarom het toenmalige plaatselijke kerkgenootschap als eigendom een lapje grond bezat dat lag op de grens van duin en strand. Welnu, de kerk had in vroeger eeuwen veel, zo niet alles, van doen met de visserij van Scheveningen. Een fors deel van het inkomen van deze kerk kwam voort uit datgene wat de vissers van het dorp – en brave kerkgangers – aan vis aanvoerden en waarover zij aan de kerk een vast bedrag, het zogeheten Stuiver- , Stuijver- of Stuijversgeld, schuldig waren. Daarnaast waren er secundaire geldstromen die indirect met de visserij van doen hadden en die de kerk ten goede kwamen. Was nu die toenmalige kerk zo sociaal bewogen en zo meelevend dat ze, omwille van de oude mannen die op de uitkijk moesten staan om aan te geven dat er een scheepje op het strand aankwam, hen een onderdak zou bieden bij weer en ontij? Dat valt te betwijfelen want zo menslievend dachten de kerk en haar bestuurders niet in de 17de, 18de en 19de eeuw. Er zal een andere gedachte aan ten grondslag hebben gelegen, een meer praktische en die dan ingegeven door argwaan.

© Piet Spaans 2009
Historisch publicist en auteur
Den Haag Holland
« Laatste verandering: 05-04-2009, 09:15:41 door Piet Es » Gelogd
Piet Es
Gast
« Antwoord #1 Gepost op: 31-03-2009, 21:38:31 »

HET KALHUIS (2)

Kalhuis, kerk en visserij


Het zal duidelijk zijn dat ook in vroeger tijden een goed functionerende kerk niet kon leven van lucht, zelfs niet als het – zoals in dit geval – ging om de veel geroemde, gezonde zeelucht van Scheveningen. Een dergelijke kerk had geld nodig en de dorpelingen die van zo’n kerk gebruik wilden blijven maken moesten dus hoe dan ook dat geld opbrengen. De betrokken dorpelingen waren veelal vissers of indirect bij de visserij betrokkenen waardoor voor de plaatselijke kerk het ijkpunt lag bij de visserij van het dorp.
De belangrijkste bron voor goede informatie zou zonder meer het eerste notulenboek van die vroegere kerk van Scheveningen moeten zijn. Daarin zou ongetwijfeld het een en ander terug te vinden zijn geweest over doel en ontstaan van het Kalhuis, maar ook over ontvangsten destijds van deze Scheveningse kerk. Helaas is dat bewuste boek onvindbaar; het eerste – ons nu nog bekende – notulenboek van de Gereformeerde of Nederduitsche Hervormde Kerk van Scheveningen werd in 1806 geopend door de toen fungerende predikant Faassen de Heer. En uit zijn tekst blijkt dat hij toen nog kon beschikken over gegevens uit een ouder, maar nu dus onvindbaar, notulenboek.

Wat men weet
Uit bronnen valt op te maken dat in het verdere verleden door de kerk een verplichte bijdrage werd geëist van de vissers. In de 16de eeuw is sprake van een zogenaamd Goodsgeld waarbij echter niet duidelijk staat omschreven wat dit precies inhield. In later jaren treft men het woord Stuiver-, Stuijver- of Stuijversgeld aan en binnen dat woord geeft het daarin vermelde muntstuk stuiver enig houvast. Het is niet doenbaar, de waarde van de toenmalige stuiver voor onze tijd vast te stellen; wel staat vast en is omschreven dat van elke koop of ‘hoop’ verkochte vis aan het strand één stuiver overging naar de kerk. Er vond dan nog een verdere onderverdeling plaats maar die ligt buiten het onderwerp en is dan ook niet relevant. Hoe dan ook: de vis werd na de aankomst op het strand van een pink, en later van de bomschuit, aldaar in het zand uitgelegd en in hopen of te verkopen partijen opgedeeld. Wanneer een dergelijke hoop of partij was afgeslagen, kon het kerkelijke deel worden vastgesteld.

Gebrek aan medewerking
Een afslager hield destijds voor de visser/eigenaar van een of meer pinken bij hoeveel na een afslag van de vis de opbrengst bedroeg en hij bezorgde de vissers/eigenaars hun geld. Naar het zich laat aanzien werd de kerk door een dergelijke afslager van die opbrengsten van de vis op de hoogte gehouden zodat de kerkbestuurders konden weten van welke vissers welke bijdragen vielen te verwachten. Dit spoorde echter niet goed en het leidde tot problemen, want de kerk beklaagde zich hierover bij de Haagse overheid. En deze constateerde in 1552 in haar schriftelijke reactie – en vatte ook samen – dat er sprake is van … grooter ongeregeltheijt en abuijsen die dagelijkcx vallen in den Goodsgelde op ter strange van der visch sulcx datte Kerkmeesters van Scheveninghe tot geene betalinghe en connen geraeken. Want uit het Haagse document wordt verder duidelijk dat wanneer een visser door de kerk werd aangesproken op zijn te betalen bijdrage, diens geld al verteert ende wech bleek. De Haagse bestuurders beslisten dan ook dat voortaan de afslager, die vrijwel altijd tegelijkertijd ook de boekhouder van een visser/eigenaar was, het geld meteen zou inhouden en aan de kerk zou overdragen.

Mogelijke kerkelijke controle?
Hiermee wordt teruggekeerd naar het punt waarop het vorige artikel eindigde. Want hoe kon de kerk nu zeker weten welke pink aan het strand aankwam en daarbij vis aanvoerde die vervolgens ging worden afgeslagen? Het is niet aantoonbaar, eens temeer niet omdat het eerste notulenboek van de kerk - dat van vóór 1800 dateert - ontbreekt, maar het is zeer voorstelbaar en plausibel dat de kerk wantrouwig was. Dit zou een goede verklaring kunnen zijn voor de koop destijds van een stukje grond op de grens van duin en strand.

De kerk was namelijk geen liefdadigheidsinstelling die om wat voor reden dan ook interesse had in aankomende schepen en in weer en wind staande wachtslieden zonder meer. Maar door op de, door haar aangekochte, grond een wachthuisje neer te zetten en daarvoor oude lieden in te huren die het huisje gingen bemannen, kreeg de kerk zicht op elke pink die aankwam. Want uit de historie blijkt dat voor de kerk van die jaren zelfs een afslager niet altijd als even betrouwbaar werd gezien. Zelfs onze Adriaen Coenen werd hiermee ooit geconfronteerd. Maar met behulp van de waarnemingen nu vanuit het wachthuisje, het latere Kalhuis, bleef de kerk op de hoogte van elke beweging of handeling op het strand en van het geld van wat daaruit verwacht kon worden. Het blijft weliswaar een hypothese, maar een meer aanvaardbare reden voor de bouw van een dergelijk huisje op een dergelijke plaats is niet voorhanden: de kerk gebruikte, naar verondersteld mag worden, het wachthuisje om controle uit te oefenen op de visserspinken die op het strand aanlandden.     



© Piet Spaans 2009
Historisch publicist en auteur
Den Haag Holland
« Laatste verandering: 03-04-2009, 17:39:36 door Piet Es » Gelogd
Piet Es
Gast
« Antwoord #2 Gepost op: 03-04-2009, 17:38:17 »

HET KALHUIS  (Slot)

Het roemloze einde


Naast de plaatselijk bekende benaming ‘Kalhuis’ is hier ook enkele malen de aanduiding ‘wachthuis’ gehanteerd. Vermoedelijk is de naam Kalhuis pas in gebruik gekomen rond het einde van de 18de of het begin van de 19de eeuw en bovendien nadat het huisje niet meer ten dienste stond van het doel waarvoor het ooit was geplaatst. Het onderkomen van de wachtslieden die in het wachthuis verbleven is op een zeker moment overgegaan naar de dicht bij het strand staande, en later zo genoemde, Oude Kerk.
Wanneer het wachthuis voor zijn officiële taak in gebruik is genomen is niet bekend; op een prent uit 1704 staat het huisje echter afgebeeld. Het is evenmin duidelijk wanneer het zijn functie heeft verloren maar de 19de eeuwse predikant Faassen de Heer die in het voorgaande artikel al werd genoemd geeft wel een beetje de richting aan in het door hem geschreven notulenboek van de kerk. Hij haalde in 1806 in zijn notulenboek fel uit naar uit degenen die het Kalhuis wilden laten opknappen. Hij protesteerde zelfs tegen de aanwezigheid van het bouwseltje waar volgens hem:
... veel gemeen volk inzit of visschers.
Hij gaf hiermee indirect aan dat de oorspronkelijke functie van het wachthuis op dat moment al verloren was gegaan en liet tussen de regels door evenzeer merken dat hij het niet erg had begrepen op de vissers uit zijn kerkelijke gemeente.

Verblijf of praathuis
Om nu als kerk eindelijk en voorgoed van het gewraakte houten getimmerte af te komen schreef dominee Faassen de Heer aan het Haagse stadsbestuur:
Maar daar staat een zogenaamd Kalhuis aan het strand, dat heeft voor eenige jaren veel geld gekost en in ’t verlopen jaar weder f 200.00 (lees tweehonderd gulden: auteur) tot reparatie.
En vervolgens noemde hij het bouwseltje een verblijf of praathuis en ging daarmee dus volledig voorbij aan een mogelijk nog bestaande functie. In 1868 noemt een financieel verslag van de kerkvoogdij nog een vernieuwing van het Kalhuis door D. Hoogenraad voor het bedrag van f 159. Alles duidt er op dat het huisje intussen een verzamelplaats was geworden van oude vissers die daar hun dag doorbrachten met een schuin oog op de zee en op het strand. Want een aangekomen pink kon voor hen wellicht nog een gratis zootje vis opleveren alhoewel het toezicht in die jaren scherp was.
   
Achter een hoge schutting
Het stukje grond waarop het Kalhuis stond had een grootte van 25 ellen, dat wil zeggen zo'n 17,5 meter. Waarschijnlijk moet deze maat worden gezien als een omtreksmaat. Het Kalhuis komt als afbeelding ook voor in de tekst van het toneelstuk De Schoonste, of het Ontzet van Schevening van Diederik Buisero uit het jaar 1717. Ook op de landkaart van de gebroeders Cruquius van 1712 komt ter plekke iets voor dat aan het Kalhuis doet denken. Het ging heel concreet om een bouwseltje waarvan de houten achterzijde werd gevormd door een drie meter hoge houten schutting die het overstuiven van de Kerkwerf – nu de Kalhuisplaats – door aanstormend zand moest weren. De beide zijden ervan waren tot aan het dakje toe betimmerd. Dit dakje liep naar voren neerwaarts af want de voorzijde, gericht naar het noordoosten, was maar twee meter hoog, slim bedacht gezien de heersende noordwestelijke tot westenwind. Het huisje had aan de voorzijde in het midden een opening die de toegang vormde. Rechts en links van die ingang was een borstwering die zo’n anderhalve meter hoog was. Aan de binnenkant waren wat stevige planken verankerd die dienden tot bank; de vloer werd gevormd door het al aanwezige duinzand. Het gebruikte hout was afkomstig van gesloopte bomschuiten, iets waaraan nooit gebrek was wanneer men de historie volgt.

Prozaïsch
De eind 18de, begin 19de eeuw verschijnende bijnaam Kalhuis leidt terug naar het oude begrip ‘kallen’; dit betekent gezellig en/of onbeduidend praten. Het geeft feitelijk precies weer wat dominee Faassen de Heer destijds in zijn protestbrief aangaf. In die 19de eeuw gingen de meer ontwikkelde mensen zich interesseren in allerlei volkse gebruiken en daarbij tevens in de leefwijze, de taal en de kleding van de gewone man en vrouw. Men ging er ook over schrijven. Zo schreef een onbekende auteur van die tijd, die Scheveningen had bezocht, in het Haagsch Jaarboekje van 1890 zeer prozaïsch:
Het Kalhuis, het klaphuisje, de buitensocieteit der visschers, thans een verwulf onder het terras van het hôtel Zeerust, is een onooglijk oppertje, waarheen de zeeman, zoowel als de ezel met zijn drijver instinktmatig zich richten.
En let hierbij dan en passant even op het stukje tekst … thans een verwulf onder het terras van het hôtel Zeerust . Want wat was er gebeurd? Het hotel ‘Zeerust’ floreerde en het wilde op een zeker moment zijn terras uitbreiden. Helaas lag het stukje grond van de kerk– en dit dan direct grenzend aan de Kerkwerf – aldaar stevig ingebed. En de kerk wilde haar stukje grond niet kwijt zodat de uitbreiding dreigde te stagneren. De hoteleigenaar liet vervolgens zijn terras over de kerkelijke grond heen bouwen waarbij hij de grond zélf onaangetast liet: dit blijkt uit de bovenstaande tekst van 1890. Wat vervolgens resteerde was in feite niet meer dan een hok.

Oude Call hokken
De toenmalige hoteleigenaar J. Jergen beklaagde zich in 1910 nog schriftelijk bij de president kerkvoogd van de betrokken kerk. Zijn klacht ging over de zich onder zijn terras bevindende ruimte die in de zomer erg stonk. Hij stelde voor:
 ... dat de oude Call hokken, onder Hotel ZEERUST,  welke op het oogenblik in zulke verwaarloosde toestand zijn, dat het in de ZOMER bij warm weder op het terras van gen.(oemd: auteur) Hotel niet uit te houden is van de verschikkelijke lucht en dampen die uit genoemde hokken naar boven stijgen en voor de gezondheid nadeelig is, aan eene grondige reiniging te mogen  ondergaan.'
Verder is nog een verzoek aangetroffen, eveneens afkomstig van de hoteleigenaar, om de gewraakte ruimte als fietsenbergplaats te mogen gebruiken.

De mannetjes bleven
Het gordijn, of in dit geval liever gezegd de muur, is intussen definitief gesloten; het Kalhuis is als het ware opgeslokt door zijn grote broer ‘Zeerust’. Staat men nu op de zo geheten Kalhuisplaats, en daarbij naast het terras vóór dat compacte gebouw, dan staat men vrijwel op de plek van het vroegere wachthuisje. Inmiddels valt er niets meer te zien en niets meer aan te wijzen dat nog doet denken aan het Kalhuis. Maar de mannetjes, ja: die treft u daar nog wel. Ze zitten of staan nog steeds op de historische Kerkwerf met daarbij het zicht op zee en strand. En met hun dikke verhalen – en dit vooral als de beste stuurlui aan wal – doen zij het begrip ‘kallen’ als vanouds alle eer aan. Want daaraan heeft de tijd niets veranderd!

© Piet Spaans 2009
Historisch publicist en auteur
Den Haag Holland
« Laatste verandering: 04-04-2009, 14:34:08 door Piet Es » Gelogd
schubbereet
Gast
« Antwoord #3 Gepost op: 03-04-2009, 18:19:16 »

Was weer een plezier om te lezen Piet, dank Knip oog

Schub
Gelogd
roker
Schipper
*****
Berichten: 185


Bekijk profiel
« Antwoord #4 Gepost op: 03-04-2009, 18:48:21 »

Deze was ook weer om te smullen Piet .
Gelogd
Piet Es
Gast
« Antwoord #5 Gepost op: 04-04-2009, 14:31:06 »

Bedankt allebei voor de reactie. Het wordt nu even rustig; wél zal als vaste bijdrage elke maand een nieuwe Coenens schatkist verschijnen.

Met vriendelijke groet, Piet
Gelogd
Pagina's: [1] Omhoog Print 
« vorige volgende »
Ga naar:  


Login met gebruikersnaam, wachtwoord en sessielengte

Powered by MySQL Powered by PHP Powered by SMF 1.1.4 | SMF © 2006, Simple Machines LLC Valid XHTML 1.0! Valid CSS!