Vraag en antwoord & Wie wat waar

Hoofdindex => Praatgroep Scheveningen => Topic gestart door: Jan Jansen op 18-08-2009, 17:21:55



Titel: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-08-2009, 17:21:55
A.K. Pronk van "Mooie trawler plaatjes" heeft  zo'n stuk of 100 van zulke gedichtjes.
Heb ik ooit eens van hem gekregen.
Misschien wil hij ze wel in een aparte topic plaatsen, of..........hij toestemming wil geven.

Karel,

Van mij mag je een nieuwe topic opzetten, ik denk dat er wel belangstelling voor is.
Je kan tevens een ieder die in het bezit is van een Schevenings gedicht uitnodigen dit
te plaatsen op deze site.

groeten, Arie


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-08-2009, 17:22:52
Beste Witkwast. Ik las in één van je berichtjes dat je zo graag eens een gedichtje of iets dergelijks wilde zien(lezen) over de visserij of Scheveningen. Ik heb nog een stichtelijk versje gevonden van Aerend Tael. Het heet DE SÊ TREKT. 


De sê dêar mot je noait mee trouwe,
m'n seun, je trekt an 't korste end,
je ràekt 'r noait iet an ewend
al ken je op je schúitsje bouwe.
De sê is as 'n jonge frouw
en êt 't liefst 'n jonge fent
maer as 't aers iet weze ken
't drèait dan wis úit op 'n ouwe.
Wat trekt mêr as 'n frouwen èar.
Wie rust foardat ie 'n steetsje êt
in 't uweluksboatsje.
De sê trekt en de frouw trekt
maer't felste trekt de sê:
't is je broadsje.

Goeie stoom, leen/spaans/


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-08-2009, 17:25:21
Volgens opgave zijn de volgende 6 gedichten van Jaap Knoester.

De reddingsboot

Scheveningers, u bent toch niet vergeten
de tijden van weleer?
Nu hebben we een reddingsboot
U weet, de “Bernard van Leer”.

Doch laat ons niet vergeten,
de tijd die heeft z’n loop.
U weet toch wel die roemrijke jaren
van reddingsboot de “Zeemanshoop”.

Deze mensen; altijd paraat voor
mensen in nood
staan vaak aan veel gevaren bloot.

Deze mensen, echt ik weet niet hoe,
Ik wens ze, in al hun akties
behouden vaart, en alle zegen toe.




P.S. Wie U ook bent, zwart, blank, geel, hoe ‘t ook zij
Laat ons dankbaar zijn voor deze reddingsmaatschappij


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-08-2009, 17:26:46
De zee

Ik heb een wandeling gemaakt
over het stille strand
en zo de zee in ogenschouw genomen
Nou, daar is echt iets aan de hand!

Is dat de zee, eens met mooie
witte brekers getooid?
Nu is het een grote vuilnisbelt
waarin al de welvaart vuiligheid
van vele landen wordt gegooid.

Dan sta je daar, en vraag je je af
Wat moet dat worden in t verschiet?
Nee Vissersmensen, daar je brood verdienen,
Nee echt, benijden doe ik je niet.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 19-08-2009, 08:44:00
Scheveningen 1

Scheveningen waar ben je gebleven
met je oer gezelligheid.
vleetloggers die zijn verdwenen
graaien is verleden tijd.
Nettenboetsters in hun glorie
beroemd in landen wijd en zijd.
Ja, dat oude Scheveningen
werd door velen echt benijd.
Nu ben je ook een Ferryhaven
NorfolkIine en dat gedoe.
Hektrawlers, nieuw groot ontworpen
gaan naar vreemde havens toe.
Vraagt men nu zo’n oude zeeman
waar gaat dat Scheveningen nu toch heen.
Dan schudt de oude vissersman z’n hoofd, en zegt,
ik weet het niet, we staan alleen.
Jaren zijn wij uitgevaren, met tonnen, zout en het schotse want.
Deze tijd is nu verleden en slijt ik mijn oude dagen,
vaak aan Scheveningse strand.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 19-08-2009, 08:45:13
Scheveningen II

Scheveningen waar ben je gebleven,
schelpenvissers op je strand,
en je vele haringtonnen
opgestapeld aan de kant.
Als kind heb ik vaak hard gelopen,
dat was voor ons gewoon een sport
om aan de haven te gaan kijken,
naar het nieuwe praairapport.
Ja die dagen zijn vervlogen,
naar de jaren van weleer.
Dat Scheveningen zo verandert,
doet mijn Scheveningse hart soms zeer.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 19-08-2009, 08:46:08
Scheveningen in de winter


Scheveningen in de winter
Buiten is het guur en koud.
Als ik zo naar buiten kijk,
naar onze gevleugelde vrienden
krijg ik het soms benauwd.
Mensen, nu ook voor hen zorgen
is toch niet zo’n toer
Als het even kan,
geef ze dan wat voer.
Ach, zo moeilijk is dat toch niet!
Als dank van deze vrienden,
Voor U in t voorjaar:
Het Hoogste lied.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 19-08-2009, 08:47:14
Stormwind

Stormwind giert langs strand en duinen
grote golven rollen af en aan
gaat men naar dit schouwspel kijken
ziet men er vaak die oude zeelui staan.
Terwijl zij daar, de ogen turend,
naar de schepen ver in zee.
Ik weet, want als je in hun hart kon kijken,
zij leven met die mensen mee.
Deze mensen vaak bejaard al
met in hun oren nog het golfgeruis.
Vele van die oude vissers, wonend nu
in een bejaardenhuis
Zij die eens de zee trotseerden
in zomer en in winterkou
om daar de kost te gaan verdienen,
voor hun gezin, kinderen en vrouw.
Eerbied voor die oude vissers
voor wie de laatste dagen slaan.
Respect voor hen, die in deze dagen,
voor het dagelijks brood de zee op gaan.
Ik weet dat in die gezinnen steeds
onafgebroken aan hen wordt gedacht.
Wens ik alle vissersmensen

Behouden vaart en goede wacht.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 19-08-2009, 17:09:06
“De oude surfplank”

Afgelopen zomer aan het strand,
werd ik geconfronteerd,
met de surfers daar bezig, onderhand
in sport die vroeger niet bestond nooit werd geleerd.
En daarom doet het mij deugd,
zonder te zullen overdrijven.
Iets uit m’n vroege jeugd,
of daaromtrent te schrijven.
Het is ook waar dat in die jaren,
of beter gezegd voorheen,
De jeugd toen ook geen lieverds waren,
dat vertel ik U maar meteen.
Vele ouderen die prezen dan ook de dag,
als de loggers langs de kade,
getuigd en gesierd met wimpel en vlag,
in hun mooi geschilderde gewade.
ter vertrek naar zee toe lag.
Waar de jeugd overigens zich vermaakte,
en waar rondom de wallekant ,
alles en ieder van werklust blaakte.
Elke tijd heeft zo zijn charme,
zo is het nu en was het voorheen.
Soms doet het me nog m’n hart verwarmen,
Als ik denk aan die tijd zo lang geleen.
Op de kaai daar lagen altijd planken,
nodig voor lossen en laden van ‘n schip.
‘t Was dan aan de jeugd te danken,
zo’n attribuut in ‘t water te plompen in ‘n wip.
En wat me goed is hij gebleven.
Waarvan ik hier getuig.
‘t Is naar waarheid weergegeven,
men deed dat met een tonnen duig.
Tewater lating geschiede zonder doop,
dit ceremonieel werd nagelaten.
Je had enkel maar de hoop,
dat de politie ‘t niet had in de gaten.
Als die er aankwam dan ging je aan de haal,
dan moest je heel hard lopen,
want als hij je greep kreeg je ‘n proces verbaal,
of je moest mee naar ‘t bureau dat was niet te hopen.
Om met zo’n plank door de haven te wrikken,
Was ‘n genot dat hoeft geen betoog.
‘t Was om je vingers er bij af te likken.
De vaardigheid daarin, was gewoon ‘n lust voor ‘t oog.
Nu doen ze dat met surfplanken,
gekleed met rubber-pakken aan.
Soms gepaard gaande met muziek en andere klanken.
Vroeger is het met ons zó niet gegaan.
Loopplankje varen was voor ons toen al ‘n feest,
dat geef ik hiermee te verstaan,
Ook zijn wij de voorlopers geweest,
van de tegenwoordige surfers, daar kunt U van op aan.


L. Kleijn


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: leen/spaans/ op 19-08-2009, 22:53:15
Fersuchting fan 'n ouwe fisserman.

Ik foer op'n bom-- me seun êt 'n logger
maer de têd fan de bom is forbij.
Ik sel motte kapsêze,seuntsjelief,'k mog'r
'n bommetsje liever as jij.
--Joj,lang me pêp eris fan achter 't luierbalkje.
Pff,pff. Wat de têd al iet ken ferare.
Ik denk maer: de liefde is blind.
We selle non sêampies'n logger gêan fêare
maer de bom was 'n jofeler kind.
't Is nou maer jêage en fliege en jachte.
Je eb gien têd for 'n sloksje of prúim
maer forders, m'n seun, fan mên oar je gien klachte
want gelik blêft de sê en 't rúim
Ik ken je feréale fan dêagen en nachte
dadde me dobberde mit onze stee
en wekelang swalkte en stonge te wachte
totdat de mèan s'n fertelseltsje dee.
As de sturm was gèan legge en 't wèater an 't fiere
dan was't: paie je wantsje maer nat,
en dan maer nèa koai, 't sel so lang iet mêr diere
we fange 'n goedsje fan dat.

Aerend Tael.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 20-08-2009, 08:26:24
Arie en zijn maaltijd

Het volgende vond plaats circa 20 jaar geleden
Ge zult zeggen wat nu alweer
Waar ik nu aandacht aan ga besteden
Zijn gegevens die ik keer op keer
Hoor van andere die dat mij verhalen
Wat er op de vloot zoal plaatsvond en is gebeurt
Die ik dan weer aan mijn lezers zal vertalen
Zij het met enige fantasie wat opgefleurd.
Nu ben ik echt geen duizendjaartje
Die alles zelf heeft meegemaakt
Maar ‘t is grotendeels een allegaartje
Van wat ik hoor, als ik met anderen aan de praat geraak.
De hoofdpersoon waar ‘t om gaat, ik noem hem Arie
(Zijn is is gefingeerd), was kok op ‘n trawler haringboot
Een trekker dus, en wat ik hoorde, zei men, was geen larie
Dat hij zo goed kon koken, je at je bijna dood.
Zo gezegd dus bij wijze van spreken
En niet te serieus worden opgevat of worden vergeleken.
Arie nu, had ‘s morgens na het ontwaken
Tijdens thuisstomen van Ierse Zee naar Scheveningen toe
Het idee opgevat een buitenissig hapje klaar te maken.
Maar bij gebrek aan ingrediënten wist hij alleen niet hoe.
Verse groenten was er niet, want die was op
Conserven wel, die waren genoeg voorradig
Vlees en worst uit blik was er ook nog voor iedere kop
Al was die er niet veel en overdadig
Vol goede moed ging Arie aan de slag
Op zoek eerst naar blikken met groente in de kast
En koos sperciebonen uit voor deze dag.
Maar bij ‘t openen daarvan was hij opeens verrast
Want hij ontdekte spoedig en alras
Dat de inhoud daarvan niet met de etiketten klopte
Zoals op de blikken aangegeven was.
Zodoende ook direct verder met het openen stopte
Wat, dacht hij, zal ik n toch weer beleven.
Hoe kan dat toch? vroeg hij zich af
Die etiketten zijn toch foutief aangegeven?
Mensenlief hij stond gewoonweg paf.
Wat Arie niet wist, was dat de jongens bij hem aan boord
Voor de grap de etiketten daags tevoren hadden verwisseld
En zij repten daarover wijselijk met geen woord
Dat hadden zij natuurlijk tevoren bedisseld.
Arie gaf het op en serveerde toen maar
Een maaltijd van wel vier verschillende gangen
Vond dat trouwens niet gek of raar
Men kon tenslotte niet alles van hem verlangen
V de oorlog was en kreeg nooit een kok
Zover Arie wist en zich kon heugen
Het ooit met opvarenden over groenten aan de stok
Omdat men toen voor veertien zielen, dat is geen leugen
Voor slechts één daalder groenten naar zee mee kreeg
Waarvan één conservenblik met ‘t merk twee gekruisde sleutels
En ter completering twee vaten aardappels gevuld tot aan de deutel
Als je ze opende dan waren ze half leeg.
Toén was het voor ‘n kok wel erg simpel
Een hap klaar te maken voor de ploeg
Daar slaagde hij dan in met vlag en wimpel
Want peulvruchten waren er aan boord genoeg.
Voor die taak toen kreeg de kok per dag zo’n zeven centen
Dat aan ‘t eind der teelt verrekend werd.
Ook had zo’n man maar weinig ingrediënten
Voor ‘t bereiden van capucijners, bonen en of snert.
Dan is het nu op de schepen met eten wel anders gesteld.
Er is voor ieder voldoende daarover geen nood
Ook zij dan nog even vermeld
In plaats van zeekaak elke dag vers brood
Gaan we weer even terug naar Arie
Die ging bij binnenkomst naar ‘t kantoor
Maakte daar een hoop bombarie
En stelde daar de reder voor
Om geen blikgroenten meer van die leveranciers te kopen
Want, zo zei Arie, ik denk en ik ben bevreesd
Dat ze op die fabriek toch minstens waren bezopen
Of bij ‘t vullen onder invloed zijn geweest.

Oud-Schipper Kleijn.   1982


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: schubbereet op 20-08-2009, 08:48:22
`t Schellevisje.

Ik kreeg onderlest van onze Chris,
Een lekker maeltje schellevis.
Ik eb et lekker in de ove
Een allef uurtje laete stove.
Wel meid schei ut, meid mot je ore,
Ik pak et pannetje bij zijn ore,
En lang de mosterd en azijn,
Der komme Wullem en onze Trijn.
Ik denk, as tat non gien wonder is,
Non eb ik een lekker stikje schellevis.
Ken je der weer van gaen deile.
Non ben ik gelukkig ook een eile
Dus zeg ik, gae maar lekker zitte,
Maar ik a de pe as de klitte.
Ik eb toen de borde klaer e zet.
De lepels e pakt ut et kammenet,
En we wouwe net gaen bidde,
Toen zei ze, zal et nooit vergete meid eb e krete
Je ben  de vurreke vergete.
Ik ben toe maer weer op e staen
En maar weer naer de keuken e gaen.
Ik kom brom om weer te gaen beginne,
Zeit Trijn, ik ben zo wee van binne.
Dus ik ben maer weer op e staen
Ik et koffie in de pot e daen,
de mellek op et gas e zet
en zo een lekker bakje e zet.
Ik a zelf ook nog iet e dronke,
En ik kom me kaemertje weer binne,
Om an me schellevisje te beginne.
Mens, ik dog toen dat ik wat kreeg.
Mijn pannetje vis was leeg.
Zo ane toe die twie sekrete,
Mijn schellevisje op e gete


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 20-08-2009, 17:56:19
Beetgenomen

Dicht bij ‘t oude Hotel Zeerust
En het vrouwtjesmonument
Staat altijd ‘n ploegje mensen doelbewust
‘s Ochtends soms om 9 uur al of daaromtrent
En als het goed weer is daar te confereren
Over alles wat er al zo te doen is en gepasseerd.
En dan kan ‘t wel eens verkeren
Dat je uit zo’n gesprek wat leert.
Hier ontmoet je steevast Mink de Beer
De hoofdrolspeler in dit gedicht.
Soms oude Piet de Niet, Simon de Vrijdag
En nog meer mensen die ik ken, ook van gezicht.
De bijnamen genoemd dat mag
Daar heb ik permissie voor gekregen.
Teun Pronk was erbij en hij is mijn getuige
Dat zij daar hadden niets op tegen.
Dus had ik het niet uit m’n duim zit te zuigen
Mink zei, “schrijf maar raak ik ben je mannetje”
Gaf me ‘n schouderklopje, sprak dat doe je graag
“Maar geef me daarvoor dan wel een half kannetje”
Als het gaat dan liefst nog wel vandaag.
Toen vertelde hij ‘n anekdote
Meegemaakt met reder J.J. genaamd meneer
Die daarover dacht ik heeft genoten
Maar dat wist Mink dan niet zomeer.
Meneer had Mink ontboden op ‘t kantoor
En vroeg of hij een slokje luste
“Nou”, sprak Mink, “liever twee dan één hoor!”
Want ik wou je vragen of je vannacht
Als monteur invaller mee kon op de SCH 8.
Mink stemde in, ging meteen pakken en nam van alles mee
Wat hij dacht nodig te hebben voor ‘n reis naar de Ierse Zee.
Toen ze na 1 1/2 etmaal zich diep in ‘t Kanaal bevonden
Kreeg de motor kuren deed erg raar.
Na ‘t stopzetten werd ‘t euvel door Mink gauw gevonden
Een verbogen kleppenstang en gebroken tuimelaar.
Reserve daarvan was niet aan boord.
Zachtjes aanvarend konden zij nog voort
Naar Falmouthbay werd koers gezet
En door Mink bij de motor goed opgelet.
Onderdelen per zenderverkeer besteld.
De rederszoon zou die per vliegtuig brengen
Dat was, dat zij hiermee verteld
Om de reis niet nodeloos te verlengen.
Doch voordat Bas de rederszoon op reis zou gaan
Nam J.J. zijn zoon even terzijde
Gaf hem een fles voor Mink en de onderdelen beide
Meneer zei: “Lever alles keurig af”.
Bas zou dat doen en na zo’n 2 uur vliegen aangekomen
En wat Mink zag als ‘n straf
Toen hij het pakje heeft aangenomen
De inhoud der fles was dan wel goed voor de dorst
Maar ze was gevuld met doodgewone limonade
Die prompt door Mink toen werd vermorst
Op Falmouth wal of havenkade
Mink kon de grap niet erg waarderen.
Doch lag daar ook niet wakker van.
Zei nog tegen Bas, als je Vader mij ‘n lesje wil leren
Laat hij dat dan doen wel met ‘n échte Jeneverkan
Hiermee eindigt Mink z’n verhaal
En tot horens dan ‘n volgende maal.

Oud Schipper Kleijn   1983


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 21-08-2009, 00:51:54
Boosdoeners gestraft


De nu hier volgende anekdote
Gebeurde voor de oorlog op een zolder van Frank Vrolijk
Ze is niet aan mijn brein ontsproten
Maar het verhaal daarom niet minder olijk.
‘t Geval betreft ene Jacob, schipper dezer rederij
Hij leeft niet meer maar dat was zijn echte naam
Maar hij vertelde eens deze gebeurtenis aan mij.
Toen hij op de zolder van de rederij was aan ‘t graaien
Bezig met de ronding om kettingpezen was aan het draaien
Om 7 uur ‘s morgens werd begonnen met werken
En om half negen hield men schaft een half uur
Dat om de inwendige mens aan te sterken
Samen rondom zittend bij een kachelvuur.
Elk had er zo z’n eigen zitje
En at men dan z’n boterham
Gewapend met stukken zak en drinkenskitje
Maar toen Jacob uit z’n kitje een slokje nam
Dacht hij opeens: “Hè wat raar
Dat kan toch zeker niet bestaan
Want ik heb het zelf gezien, vandaar
Dat vrouwlief koffie in het kitje heeft gedaan.
Maar de inhoud nu bestond uit koude thee
En dat was echt niet de schuld van moe Dè
Dus had iemand voor de grap
De koffie opgedronken en voor thee geruild.”
Toen vatte bij Jacob ‘t idee, ik vond het knap
Waar de daders toen zijn ingetuind
Hij liet niets merken, gaf ook geen commentaar
Thuis zou hij er met zijn vrouw wel over praten
En hij overlegde toen met haar
Om ze die streken af te leren, die onverlaten.
Alleen wist hij nog niet wie dat kitje had leeggedronken
Maar het stond zo vast als een huis
Dat z’n gewraakte plan spoedig zou zijn beklonken
En zo de boosdoeners een lesje te lezen, gewoon niet pluis.
Jacob zei toen tot vrouw Dè:
“Ga voor mij even naar een drogist
En neem dan laxeermiddelen voor me mee
Zonder bijsmaak maar dat toch z’n uitwerking niet mist”
Het kitje werd de andere morgen toen gevuld
‘t Laxeermiddel met koffie daarin gedaan
Daarmee was Jacob’s taak vervuld
En luister hoe het toen verder is gegaan
Ja hoor, het kitje was weer stiekem leeggedronken
Maar na verloop van een goed uurtje
Zijn de daders er toen goed ingestonken
Want ze moesten geregeld naar ‘t toilet bij het achtermuurtje.
Jacob had binnenpret, vroeg of ze wat verkeerds hadden gegeten,
Doch daar werd ontkennend op geantwoord.
Waar ‘t van kwam, wilden ze weleens weten
Dat hun darmen zo waren verstoord.
Toen zei Jacob:”Nou, het zal wel van die koffie wezen
Die jelui dan beide samen
Opgedronken en uit mijn kitje namen,
Daarom zij het laxeermidcel hoog geprezen.”
Ja, nu moesten zij toch kleur bekennen
En hebben ‘t aan Jacob doen erkennen
Zeiden over hun buik- en darmklachten.
Dat dat zeker niet was misplaatst
Omdat wie de bal kaatst
Hem zekerlijk terug zal moeten verwachten.


Oud Schipper Kleijn


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: klaas op 21-08-2009, 09:27:37
Harstikke leuk!

Ben bezig ze ut mun ooft te leire!   Klaas


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: A.K. Pronk op 21-08-2009, 15:11:51
DE GELEERDE SCHAR

Een schar die in de Noordzee zwom,
van vettigheid en dikte glom,
had van een schokkerman gehoord
die pratend leunde overboord,
dat in dit jaar geen loggers varen
gelijk het was in vroeger jaren.

Zij vischte zwemmend in de plas
wat daarvan wel de oorzaak was.
Zij hoort hem over reders praten
van zeelui, haring, ‘t monst’ren laten,
procenten, leiders, duurder eten,
van olie, touwwerk, zeilen, vleten.

Ofschoon zij in de kring der magen
de naam van “slimmerik” mocht dragen,
toch kan zij van die vele zaken
geen duidelijk geheel zich maken;
maar één ding kan zij toch verklaren
er wordt van ‘t voorjaar niet gevaren.

Zij schudt den kop, (wat dit beduidt)
en schomm’lend schiet zij snel vooruit.
En vlug doet zij haar vrienden weten:
“Aan land daar hebben ze zoveel eten,
dat wij voortaan in volle vree
gaan zwemmen in de vrije zee”.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: A.K. Pronk op 21-08-2009, 15:13:44
DE GELEERDE SCHOL

Een schol zwom in de zonnegloed
Een reusachtig wijze schar te moet,
Die hem de vorige week bepraten
Van zeelui, die het monsteren laten,
Hij had het over het dure eten
En touwwerk, zeilen, haringvleten.

De schol die sprak, wel wijze vis
Gij hebt dat helemaal niet mis
Maar toch moet gij het niet vergeten
‘t Zijn niet alleen de haringvleten
Neen wijze schar, ‘t is alles duur
Ook oliegoederen, laarzen, huur.

Had ik zoo’n schokkerman gehoord
Ik stond zóó’n kerel wel te woord
Ik sprak tot hem in vol vertrouwen
Gij moet ‘t niet van éne kant beschouwen
Als gij een zaak in ‘t recht wilt zien
Dan moet ge ook alle dingen biên.

Gij zegt dat ze ons niet vangen zullen
Maar dan geloof ik dat we ons kuilen
Want als ze samen eens gaan praten
Van varen, trawlen, monsteren laten
Als zij hun eigen loon weer geven
Dan geeft een visserman zijn leven.

‘t Is ook de grootste malligheid
Aan vissers die hun leven geven
In zoo’n benauwde oorlogstijd
Om daar verlaging aan te geven
Hoeveel een reder ook mocht geven
Een visser geeft zijn hele leven.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 21-08-2009, 20:53:58
“Een eigen Burgemeester”

Kort geleden, dus vrij recent van tijd
Werd op Scheveningers een beroep gedaan
Om te helpen in een strijd
En de actievoerder bij te staan
‘t Ging over een eigen burgemeester
Op zichzelf geen gek idee
Maar Binnenlandse zaken was niet begeester(d)
En zei kort en bondig “nee”
Doch wat leert ons de geschiedenis
Dat toch waar en wat zeker is
Toen het Ridderslot des Graaf van Haghe
In de 13e eeuw gebouwd en z’n bestemming vond
Dan weet U ook dat in dien dagen
Ons vissersdorp Scheveling al bestond
Want waar nu op ‘t Spui de auto’s razen
D toen de koeien liepen te grazen
Den Haag, d is dus wel beschouwd
Er later dan ook bijgebouwd
Maar de grote Heren uit dien dagen
Macht hebbend over mens en dier
Hoe dat kwam, dat moet U mij niet vragen
Want toen bestond ik nog niet hier
Den Haag, Europa’s grootste dorp
Zo wordt het nu nog steeds genoemd
Besliste, dat Schevening, dat lag op afstands worp
Ingelijfd moest worden onverbloemd
De bewoners van dat kleine plekje
Die mooie parel der Noordzee
Waren tevreden met hun stekje
Maar moesten nu aan ‘t lijntje mee
En zie eens om naar het verleden
De historie leert ons dat
Hunne Koninklijke Mogendheden
Altijd al een nauwe band met Schevening had
Zo ook de Prinsen uit vroeger dagen
Die hadden oprecht hun hart verpand
Net als Prins Maurits die met ‘n wagen
Vol zeilen op, reed over ‘t strand
Ook ongeveer anderhalf eeuw later
Waren ‘t onze vissers, die bij nacht
Met hun pinken naar veiliger plaats Engeland bracht
En toen Napoleon was verslagen
Verbannen naar Elba, hier ver vandaan
Waren ‘t weer onze vissers, die zonder klagen
Naar ‘t verenigd Koninkrijk zijn gegaan
En aldus de Oranje Prins naar huis toe haalden
Later bekend als Koning Willem 1
Hij was het, die toen de vijand faalde
De Nederlandse bodem weer kwam betreên
Over dat feit dat hij werd opgehaald
Staat nu nog ter herinnering hoog boven ‘t strand
Een obelisk ofwel gedenknaald
Dat waar de Prins in november 1813 is geland
Zo herinner ik mij nog sterk
Iets wat ik zelf heb gezien
Ter bijwoning van een dienst in de Oude Kerk
Door toen Vorstinne “Wilhelmien”
Zij zat ootmoedig mee te zingen
En te luisteren met diep ontzag
Tussen de vissers en burgers van Scheveningen
Knikte na afloop vriendelijk goedendag
Zelfs d behoort tot het verleden
En ook reeds weer geschiedenis
Bepalen wij ons bij het heden
Waar ‘t allemaal begonnen is
Te streven naar een eigen burgervader
Met zo mogelijk Scheveningse B en W
Daarover horen wij nog nader
Dan strijden wij weer dapper mee
Tot nog toe is vergeefs gestreden
‘t Had allemaal naar ‘t bleek geen zin
Alles blijft voorlopig als ‘t was in ‘t verleden
Maar dat het zal lukken, daar geloof en hoop ik in.

Oud-Schipper Kleijn


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 22-08-2009, 08:19:50
Scheveninge, wat ‘ebbe ze bij je ‘eadaen

As je langs de nieuwe ‘aeve lôpt
en effe voor de ouwe Lôs blêft staen,
dan denk je narrig bij je êge:
‘Scheveninge, wat ‘ebbe ze bij je ‘edaen?”
Want waer vrooger voor de negosiante
‘aering en vorse vis wier of’esloge
daer wordt ‘et non ‘ekookt en wel
deur ‘Aegse obers rond’edroge!

Kik je naer d’overkant, daer lêt de Sleep,
die ôk al in aa’re ‘ande is over’egaen.
Je ziet er iet mêr de loggertjies van vrooger
mar moderrene schûte op de ‘elling staen.
De visserij gaet ommers vlieges achterût
en de rêders wulle gien klêne schepe mêr.
Mar wel legge d’r non rije rikke jachte;
jae, dat doet j’as Scheveninger toch zêr.

Gae je nog vorder naer ‘et durrep toe,
dan legge der nog wel loggers an de kant,
mar op ‘t dek staen non ‘oute banke;
gien krebbes mêr, gien zêle en gien want.
Ze doene der korte reisjies voor de sport
en visse met zê-‘engels op gulle en makrêl.
Zachies lôp je in je ‘art te vlooke:
“ Scheveninge, is dat dan non je dêl?”

Waer benne al die urreve toch ‘ebleve,
de plaesknechte en de boesters op ‘et land?
De ‘oute torme, de maa’s, de Schotse blaeze,
de peeke, nettekarre en ‘t ‘etaende want?
Je ziet er gien ouwerwesse zêlui mêr lôpe
in der brûne kiel en metter zwarte zak.
Ik ken wel lengze om dût Scheveningse;
‘t likkent De ‘Aeg wel, niks aars as kaele kak!

‘et êland Vlook is non de dorde ‘aeve,
an de Vervorsing overal auto’s waer ik kik;
gien Sênpost mêr, op’t Lindodûn staen flette
en voor de Straet ‘n ‘ôge, stiene dik.
Voor ‘t Kurhaus staen van die ‘êle diere ‘ûze
en innerwer dan wulle ze nóg vorder gaen:
“ et ienige wat ik dan nog bedroofd ken zegge, is:
“Scheveninge, wat ‘ebbe ze bij je ‘edaen!”


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 22-08-2009, 20:45:56
“Een nieuw jakje”

Aal, Jans en Neeltje, drie aardige buurtjes
Wonend in een hofjespoort,
Besteedden aan hun huisjes vele uurtjes
Aan kamer, keuken, zolder enzovoort.
Alles glom en was kraakhelder,
Eten kon je van de grond.
Geen stofje zag je, zelfs niet in de kelder,
Steriel gewoonweg, waar je ook stond.
Aaltje had pas nieuwe gordijntjes hangen
Om te zien een lust voor ‘t oog.
De kamer was ook opnieuw behangen
‘t Papier daarvan net amper droog.
Maar nu het eigenlijke verhaal
Over Neeltje, Jans en Aal.
‘t Gaat over Jaap van alle weken, een Jodeman, hij is niet meer,
Die zaterdags liep met stoffen langs de deuren
Zoals molton, bruine buizengoed en Engels leer,
Alsmede andere stoffen waarmee hij was aan ‘t leuren
Hij vroeg Neeltje of ze nog wat had van node,
“ Ik heb iets moois voor ‘n nieuw jakje,
Pas in de handel en in de mode
Je krijgt ‘t voor 12 stuivers de el en ‘n lekker bakje.
Dat is voor niks, gewoon te geef.
Schenk dus gauw ‘n bakje koffie voor me in,
want ik geloof niet dat ik die schadepost overleef,
Alleen voor jou hebt het dan nog enkel zin.”
Neeltje heeft dat lapje toen gekocht
Want ze kon dat Jakje zelf naaien,
Ook nog even vlug knoopjes uitgezocht
Toen Jaap nog zo’n beetje liep rond te draaien.
Hij ging ook nog langs bij Jansje,
Liet haar zien dezelfde lap goed,
Zei “ kijk eens wat een buitenkansje
voor 12 stuivers de el omdat ik losmoet”.
Jansje vond dat wat te duur
Wilde elf stuivers geven, geen halfje meer,
Jaap raakte daarvan overstuur,
Zei “ vooruit dan maar, voor deze keer”.
Memoreerde als hij allemaal zulke klanten had,
Dan ging hij met z’n handel zeker plat.
Maar nu de clou, zo’n dag of 14 later,
Toen Neeltje op haar plaatsje bezig was
Scharrelend. met sop en emmers water
Ontdekte Jansje gauw alras
Dat Neeltje droeg een mooi nieuw jakje,
Precies eendere stof welke zij ook had gekocht.
Neeltje zei haar de prijs en vertelde van het bakje
En hoe zij die kleuren bekeken had en uitgezocht.
Jans zei: “ Neel, het kostte mij de el slechts 55 centen.
Dat vond ik genoeg en ook duur zat
Jaap wou de stof kwijt, dat bleek toch uit z’n venten”.
Nou dat deed Neeltje wel wat,
“Jans luister”, sprak Neel toen zeer verbolgen,
“Als hij soms aanstaande zaterdag bij jou aan de deur komt,
Zeg hem dan dat ik niet in staat voor de gevolgen.
Dat beloof ik hier dan prompt
Om ‘n mens zo af te leggen
Is ‘n ongehoord schandaal
Dat kun je namens mij tegen hem zeggen”.
En waarmee eindigt dit verhaal.

Oud Schipper Kleijn


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 23-08-2009, 12:23:21
Het leven aan boord van de SCH 284

Ja, over het leven aan boord is veel te vertellen.
Daar kan men iets bijzonders over zeggen.
Want op de schuit met acht man,
Is werken dan ook van groot belang!

Iedere zeeman heeft zijn eigen plaats:
Begin ik met de stierman Verbaan, die is de baas.
Hij beëerd en is stierman aan boord,
En kijkt of alles in orde is, zoals het behoort.

De stierman is dan ook zéér verantwoordelijk,
Over schuit en bemanning onvoorwaardelijk.
Zij hebben allen een taak te vervullen,
En moet hij ook toezien op de spullen!

De stierman heeft dan ook een goede kracht,
Dát is de stuurmansmaat en wel zeer geacht.
Want hij moet ook sturen, dat is zeker,
En werken erbij, dat is dan ook weer goed bekeken!

De matrozen hebben allen zo hun eigen functie,
Zo is er ook een kok, die zorgt voor de porties:
Hij kookt en bakt voor zijn maats,
En kan je geloven dat zijn eten lekker smaakt.

Ook is er een klimmer en zwemmer,
Die hun functie dan ook goed kennen.
De klimmer moet - zoo nodig - de mast in;
En de zwemmer brengt de visch aan wal, zéér verantwoordelijk.

Dan is er nog de jongste, die zorgt voor de vleet,
Maar is dan daarbij zéér bekend, zoo je weet.
Zoo ook de reepschieter is zeer verantwoordelijk,
Want de reep, doet hij dan ook behoorlijk!

Nog iets over de slaapgelegenheid,
Nauw, dat is géén aardigheid.
De mannen slapen in een kooi, toch goed,
Zooals de koekeroe, en die doet het zooals het moet!

Ook wordt er aan boord kerkdienst gehouden,
En doet de stierman die Zondags houden,
Dan wordt er gelezen en gezongen,
En zoo werd Gods Woord gehouden, ongedwongen!

De stierman houdt ook catechisatie,
En is bij de reepschieter steeds in relatie.
Zoo houdt hij ook het Woord bij de jongste bij,
En dit gedicht is uit de jaren ‘20 nog altijd goed bij!

M.Pronk


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 23-08-2009, 22:23:08
DE OUDE ZEEMAN
Ik ben tot de grote reis gereed
Die we allen eens beginnen
Het oude schip ligt op de sleep
Dat is vervuurd van binnen.
De bodem eenmaal vogelvlug
Ligt rottend op het droge
De reeling toont een kotterug
De spiegel is gebogen.

De watergang eens goud en groen
Is naakt en afgesleten
De brullen vallen van het galjoen
De steven is gespleten.
De zeilen eenmaal net en ree
Zijn nu verkeerd in lompen
Och, zwierf dat scheepje nog op zee
Wat zou ik moeten pompen.

Mijn vader die op bank en klip
Soms deerlijk heb gestoten
Die was bootsman op een linieschip
Een van de grootste vloten.
Een dochter van een bottelier
Die met hem rondlaveerde
Werd moeder toen een dorpsbarbier
Mij op ‘s levens zeeboeg scheerde.

Een stortzee haal me als ik lieg
Ik hou van rond te spreken
Een oude teerton was mijn wieg
Een bramzeil was mijn deken.
Ik was in duizenden gevaren
Bij al het gewemel en het gewoel
Werd ook mijn wieg me kinderstoel
Gesjord met kabelgaren.

Zo leerde ik als een zoon der zee
De grillen van haar baren
En ik hobbelde als een boeiton mee
Met groengeworde haren.
Ik droeg mijn last, ik zong mijn lied
Hoe hard, hoe zacht het ook waaide
En ik klampte me aan een speeljacht vast
Dat ik eenmaal vriendelijk praaide.

Toen werd het geluk me toegejuicht
Maar wonder boven wonder
Dat ding was veel te hoog getuigd
En haalde der steven onder.
Ik keek het vaartuig schreiend na
En ik wist niet wat te zeggen
En ik bleef toen met een gekruiste ra
Een poos ten anker leggen.

Toen ging ik met een vrolijk hart
Zo rustig als tevoren
En ik zocht bij blank en bruin en zwart
Al wat ik had verloren.
Maar wat ik zocht en wat ik vond
Het was niet waard te sparen
Ik reisde de hele wereld door
En bleef maar ballast varen.

Maar ik heb getimmerd en gesmeerd
Maar het scheepje ree gehouden
Maar het is het zeilen afgeleerd
Versleten zijn z’n touwen.
Nu vrees ik voor de minste schok
En ik denk aan niks dan reeve
Och, vrienden wijs me het droge dok
En ik zal je bombrood geven.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 24-08-2009, 08:16:56
“Tutti Frutti”

Een mens maakt weleens in z’n leven
De allergekste dingen mee
Wat naar voren komt uit het volgende gegeven
In de laatste oorlog meegemaakt op zee
Door mensen op ‘n Duitse Rode Kruis boot
Grotendeels bemand door Scheveningse visserslied.en
Om te helpen aan allen in nood
Zo ook aan neergestorte vliegers hulp te bieden
De oorlog dwong deze mensen er toe
Liever hier te varen dan in Duitsland arbeid te doen
Vraag niet naar het waarom en hoe
Want zo was het dat nou eenmaal toen
Deze vissers waren dan ook blij
dat zij deze schepen aldus bemanden
Al zeg ik jelui daarbij
Met anderen aangevuld van overal te lande
Dirk een der Scheveningse bemanningsleden
Fungeerde als kok al deed hij dat niet graag
Maar was daarover ook niet ontevreden
Alleen of hij het goed deed was een vraag
Toch kookte hij vrij aardig dat moet gezegd
Een niet onsmakelijk hapje in z’n potten
Dus viel er niet, en zeer terecht
Met Dirk in het kombuis te spotten
En ging het weleens een keer verkeerd
Dan ging men daar niet over twisten
Omdat alles anders altijd liep gesmeerd
Liet Dirk zich in de kombuis niet kisten
Vandaag zou Dirk een dessert bereiden
Wat vooraf moest worden klaargemaakt
En eerlijk moet ik jelui belijden
Dat hij daardoor is van de kook geraakt
De reden was een zak met tutti frutti
Van zo’n circa zeven pond
Die Dirk bij ‘t nazien van de pantry
Tussen de overige victualie vond
Dirk wist alleen niet de hoeveelheid
benodigd voor zo’n 10 man sterk
Maar hij toog met spoed en vlijt
Daarmee in de kombuis aan ‘t werk
Vroeg hij aan Jan, de 2e monteur aan boord
Of er veel van dat goedje nodig was om na te een
Jan gaf gnuivend Dirk tot antwoord
Alles natuurlijk lans! d zeker weten
Toen nam Dirk een pan met water
Deed de tutti frutti daarin en begon te koken
Achteraf bleek dat wel een grote flater
Het leek of de inhoud was aan ‘t spoken
De tutti frutti zette uit begon te zwellen
Potten en pannen kwam Dirk te kort
Van schrik is de man dat kan ik nog vertellen
Door de zenuwen totaal toen ingestort
Toch wist Dirk het zo te versieren
en diende uit blik een maaltijd op
Al zaten ze aan boord te lachen en te gieren
Maar zijn waardigheid die steeg ten top
Als toetje hebben zij de hele week tutti frutti moeten eten
En Dirk sprak tot hen en zei; luister allen
Een ding kunnen jullie gerust vergeten
Al kom je smekend op je knieën vallen
Dat zeg ik voor eens en de laatste keer
Voor jelui kook ik nooit geen tutti frutti meer.

Oud Schipper Kleijn


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 24-08-2009, 21:44:44
De Visserman

‘t Is weer tijd om uit te varen....
‘t Is weer tijd om uit te varen....
Maar eerst gaan we onze netten klaren
Dan moeten wij gaan door weer en door wind;
Er fier op uit voor vrouw en voor kind.
Gooi los het schip: wij gaan aan wal.
Ja, zelfs de reder, die weet het al:
Vandaag is het de uitvaardag
Hij groet ons met een gulle lach,
En zegt: “ Laat mij niet in de steek,
Want ik verwacht jullie weer volgende week.
Het liefst dan wel vol en zoet,
Want jullie weten wel hoe of het moet!“
De haring snel aan wal gebracht
Daar wordt het meest aan opgebracht.
Maar...de vissersvrouw staat heel alleen.
De reder kijkt daar overheen....
‘s Avonds als zij haar deuren sluit,
Dan kijkt ze eerst het raampje uit.
En ziet zij dan een zwarte lucht,
Met donk’re wolken op de vlucht,
Dan prevelt ze zacht voor haar uit
“ Waarom moest hij toch weer het zeegat uit? ‘
Wordt er dan nooit eens rekening gehouden,
Met al die bezorgde zeemansvrouwen?
Maar nee, daar is de tijd niet voor
Het zeemansleven, dat gaat dóór!
Zodat zij met stormen en met wind,
Haar troost gaat zoeken met haar kind.
Want als dat spelend loopt door ‘t huis,
Vraagt ‘t: “Mamma, wanneer komt vader thuis?
Maar als het schip dan volgelaân,
Gezegend weer op huis kan gaan,
Dan staat moeder op de kaden.
Het schip komt dan volgeladen,
De veil’ge haven weer binnen varen.
Zo gaat het dan ook al die jaren....
Het is dan feest voor groot en klein.
Want kaken en zouten, dat kwam dán te pas.
Daar was Willem Beukelszoon nog zo van in z’n sas!
Wat kan men dan gelukkig zijn....
Een ieder roept dan wellekom !!
Maar de zeeman, z’n vingers, die staan krom....
Maar na soms een vierentwintig uur,
Begint voor hem weer ‘t avontuur.
Eén dag langer thuis, dat kost je centen.
Dán kun je liever de haring uit gaan venten!
Dát is voor de zeeman dan ook niet pluis:
Want toch: de visserman hoort op het water thuis !

Corrie Hartevelt Roos


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 25-08-2009, 09:10:53
“Ode aan de Oblok”

Er werd mij gevraagd door enkele mensen
Of ik in het Schevenings wilde schrijven
Weer anderen, gaven te wensen
Om het bij de oude te laten blijven
Want suggereerde zij, onder de hedendaagse jeugd
Zijn er veel die van de Scheveningse taal erg weinig verstaat
En voor hun doet dat dan deugd
De gedichten te schrijven, als voorheen, en het zo laat
Nu is Schevenings op papier zeer slecht uit te drukken
In maar weinig woorden ja dan ook uiten
Zodoende zal het iemand nooit lukken
Zonder op moeilijkheden te stuiten
In gedachten moet men mijn gedichten in ‘t Schevenings lezen
Voor wat ik voor jullie heb neergezet
En laten we eerlijk wezen
Iedere Scheveninger begrijpt dat van A tot Z
Na deze inleiding of proloog
Ga ik weer over tot vertellen
Dat ik, dat hoeft geen betoog
Van waarheid en ondervinding doet vergezellen
Het onderwerp betreft de Oblok
Als schoeisel vroeger goedkoop en veel gedragen
In de winter met kous of sok
had je over koude voeten nooit te klagen
want de Klomp die liet zich daarvoor erg goed lenen
Met stro gevuld zorgde hij voor warme benen
De schoen gedragen door betere stand en hun gezinnen
Kon het van de klomp dan ook nimmer winnen
Als kind al, speelde je vroeger met zo’n klompje
In ‘t zand als bootje gaf hij je veel plezier
Had je dorst dan gebruikte je ‘m als beker bij water uit een pompje
Dat dan lekkerder smaakte als het best gebrouwde bier
Ook als wapen was de oblok zeer in trek
Als je eens mocht worden overvallen
De belagers hield je ermee van je nek
Wanneer je ermee ging aan het knallen
Zaterdag’s kreeg de Klomp ‘n grote beurt
In ‘t sop werd hij dan grondig schoongeboend.
Met kennersblik bekeken en dan goedgekeurd
Als de vrouw des huizes zich daarmee had verzoend
Dan pas begon het eigenlijke ceremonieel
en werd de klomp gewit met schelpenzand
Zo stond hij dan later vol glorie in z’n geheel
Te pronken na z’n beurt door meesteresse’s hand
En dan was zo’n oblok dan eenmaal droog
Dan was het een lieve lust m’n lieve mensen
Tevens een streling voor het oog
Van blinkend wit je kon niet beter wensen
Gingen de kinderen in ‘t begin der week naar school toe
Dan stond  ze glunderend na te zien
Zij was het toch, al was ze n zo moe
Die de kinderen had verzorgd, al waren het er tien
Bij ruw spel verdaagde van de klomp wel ‘s de kap af
Als het je schuld was, kreeg je daarvoor straf
En als de klomp dan oud was er derdagen zat
Tot het tandvlees toe, dan eindelijk versleten
Met in de zolen hier en daar een gat
Dan deed hij nôg dienst dat moet je namelijk weten
Want na al dat werk wat hij tijdens z’n loopbaan had gedaan
Ging de bijl erin en stak men de kachel er bij aan
Dat was dus de ode aan de Oblok hier weergegeven
Ook weer zoiets, dat je nooit meer zult beleven.

1982   Oud Schipper Kleijn


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 25-08-2009, 21:56:11
De oude pier met het strand van Scheveningen

Scheveningen in ‘t verleden,
Men wandelde op je oude pier,
Genoot ook van je ronde koepel
Met name zondags voor plezier!

Er was muziek en variatie
En ook gewoonlijk cabaret,
Er werd tot ‘s avonds laat genoten
Maar, ‘t was alles even net...

Je zag dames vaak flaneren
De kleding sterk getailleerd,
Ze zaten ook wel op de banken
Door menig heer soms graag begeert.

Men zag er elegante heren,
Die droegen ‘n hoed van vut of stro,
Het was er “deftig” dus geen petten,
Het hoofd “gedekt” dat hoorde zo.

Aan de punt stond men te vissen
Met een groot en scheppend net,
Men betaalde dan één gulden;
En ving vaak paling dik en vet!

Dames als ook heren
Flaneerden op de Boulevard,
Goed gekleed en op zijn zondags
De paren keurig naast elkaar!

Wanneer de heren gingen baden
Was hun badpak ‘t meest gestreept,
Ze zaten soms hun hele leven
Met zo’n “Zebra” opgescheept...

‘t Badpak van de dames degelijk,
Hooggesloten als geleerd,
Met een broek tot aan de kuiten
Van onderen gefestonneerd.

Dames en ook de heren
Stapten aan zee steeds uit een koets,
Die werd dan door een paard getrokken
Ze stapten uit met slechts blootvoets.

En waren ze in zee gedoken
Stoeiden ze lustig met elkaar,
En gingen ze dan kopje onder
Genoten ze uitbundig daar!

Maar...’t was alles even “netjes”,
Ondanks dat gestoei en vreugd,
Want ze hielden steeds voor ogen:
“Denk toch aan de eer en deugd”...

‘k Hoor velen nu al zeggen:
Was het heden maar als toen,
Ze lopen aan ‘t strand haast zonder kleren
Soms uitdagend rijp en groen.

Ja, de wereld is nu anders
Dan zo’n tachtig jaar voorheen,
Wie bij ‘t oude steeds wil blijven
Staat met zijn oordeel straks alleen.

M.Moerkerken


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 26-08-2009, 08:56:41
De touwbaander

Waarvan zou men netten breyen,
Baander! als door uwe vlijt,
Ons het touw niet werd geleverd,
Waarvan men de netten breid.

Haring kon men dan niet vangen,
Die zoo nut en smaak’lijk is;
Schoon het maar een klein en nietig,
Snel voortiselend vischje is.

Doe uw werk dan touwenbaander,
Zie de buizen op de ree,
Wachten reeds naar hunne netten,
En dan steken zij in Zee.



Het touwbanen of touwslaan is voor de vischvangst in het algemeen, doch voor de haringvangst in het bijzonder, allernoodzakelijkst; want uit het touw, dat de baander slaat, worden de haringnetten van onderscheidene soorte en grootte vervaardigt.
Behalve dat, is het touwbanen allernuttigst voor het optuigen der schepen en duizend andere onontbeerlijke noodwendigheden. Het is een van die ambachten welke het meest gezocht worden. Men vindt in ons vaderland verscheiden touwbanen, welke aan vele menschen een ruim bestaan opleveren.
De touwfabrieken staan onder eene bijzondere bescherming van het gouvernement.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 26-08-2009, 19:36:32
De belezen wratten

Ongeveer 25 jaar geleden viste we in span op haring
In het Kanaal met een Texelse kotter te saam
En een bemanning met ruime ervaring
Bekend bij velen, ook van naam.
Vissend bij de Kaap, werd ‘t weer slecht en bovendien
Werd er Zuid Wester storm verwacht kracht 10.
We zijn toen de haven ingegaan
Van Calais want daar waren we niet ver vandaan.
Onze vangst groot enkel tonnen haring
Zo’n drieduizend kilo in gewicht
Hebben we toen door ondervinding en ervaring
Na ons eerst tot ‘t Douane kantoor te hebben gericht
Met toestemming en permissie doen verkopen
Omdat aan de kant ‘t goed houden daarvan snel zou verlopen.
Dus werd de vangst in zijn geheel verkocht
Voor ‘n prijs die er echt wel zijn mocht.
Afgerekend werd er in een haven cafe
Doch daar hadden we geen moeite mee.
Gezeten achter ‘n glas pernod in dat etablissement
Bleek de handelaarsvrouw de bazin te zijn
Daar werd keurig afgerekend tot op de cent
En maakte het zaken doen zo heel fijn.
Opeens ontdekte ik op ‘s mans handen overal
Wratten, en vroeg of hij er wat aan deed,
Van alles zei hij, maar ‘t hielp geen bal
iets wat ik toen met hem bestreed.
Ik ga voor jou die wratten m belezen
Als je erin gelooft dan ben je snel genezen
Daarom zeg me na, een wit paard en een zwart paard
Mede dat ik deze formule gelooft
Niet in 3 weken zal af scheren m’n baard
Zodat ik van al m’n wratten word beroofd.
Hij zei alles keurig na, trakteerde op Champagne
Was opgewekt, vrolijk en oh zo blij
En opgesmukt met meerdere franje
Hield hij ons van kosten de ganse avond vrij
‘s Anderdaags zijn wij naar zee gegaan
En was de zaak voor ons toen afgedaan.
Maar nu de oplossing; het was enige jaren later
Dat wij dezelfde haven aanliepen bij hoog water
Ik besloot om in dat zelfde cafeetje wat te gaan drinken
Hopend. mezelf daar niet te verlinken.
Want dat belezen was bedoeld als grap
‘k Ben daar zelfs heel erg op tegen
Maar bij ‘t benaderen van ‘t cafe werd ik bij elke stap
Alsmaar meer en meer verlegen.
En teneergezeten toen ik was aangekomen
was ik toch wel het meest verrast
Want toen ik de man zag heb ik geen wratje waargenomen
En vroeg hem dan ook zeer gepast
Waar al die wratten waren gebleven.
In ‘t Vlaams zei hij, 2 jaar geleden was er ‘n Hollandse visserman
Die door belezen al die wratten heeft verdreven.
Die kerel was ik, zo maakte ik mij bekend
Opeens herkende hij mij ook, deed zeer verrukt
Heeft me ook dien avond goed verwend
Omdat het belezen zo goed was gelukt.
Maar voor mij was het gewoon suggestie
En voor deze hele wrattenkwestie
was hij zelfs naar Lourdes toe geweest
Waarvan men zegt dat ‘t grottenwater daar geneest.
Zo zie je dan maar weer
Waar het alles toe kan leiden,
Vóór dat zogenaamde belezen gebruikte hij ‘n smeer
Die hem mijn inziens van die wratten deed bevrijden.

Oud Schipper Kleijn   1983


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 27-08-2009, 08:29:04
De haringsjees

Tusschen doodgewone wagens,
Weggedoken in een hoek
Staat de haringsjees van Vlaaring
Wachtend op een hoog bezoek
Vele jaren, lang geleden,
Bracht ze met een blijden zin
D’allereerste nieuwe haring
Naar ‘t paleis der Koningin
Toen de oude dag ging komen
Zei men: “Ja je kunt wel gaan “.
Was het met de haringreizen
En de glorie gauw gedaan.
Vroeger opgesiert met vlaggen,
Opgepoetst en nikkelblank
Tegenwoordig glad vergeten,
Dit is de gewone dank.

Maar komaan, ik heb gelezen,
dat de sjees gevonden is.
Gaarne men haar terug wil kopen,
Ziet, dat geeft verheugenis
Honderd vijf en vijftig gulden
Legt nu de gemeente bij;
En de andere helft, natuurlijk
Die betaalt de Burgerij.

Adri van Witsenburg.

Nieuwe Vlaardingsche Courant
(visscherijblad). Dinsdag 17 maart 1931


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 27-08-2009, 22:56:43
De dracht en bijkomstigheden

Niet lang meer, dan ziet men in Scheveningen
Een vrouw nog lopen in Klederdracht.
Ze zal dan enkel nog bestaan in onze herinneringen
Dan is ‘t gedaan met al die praal en pracht.
Zo is onze dracht toch wel te noemen
Met al die kleuren, waard om er over te roemen.
Verdween eerst; zeepnapje, klepbroek en korsjak
Het Engels leer de trui en ‘t ruige pak.
Nu is de vrouwendracht ras aan ‘t verdwijnen
‘t IJzer met stukjes ziet men al niet meer.
Geen molton of rood baai te drogen aan de lijnen
Dat is allemaal historie dat komt nooit weer.
Misschien zal ‘t nageslacht het eens zien dragen
Bij een of ander jubileum.
Of het bezien en er over vragen.
Tijdens een bezoek aan ‘t Schevenings Museum
Dat stel ik in m’n geest zo voor.
Wanneer zij dan daar staan luisteren met een gewillig oor.
De verandering der dracht is lang geleden reeds begonnen
En ‘t volgend verhaal écht gebeurd is niet verzonnen.
‘t Betreft ene Gijs en diens vrouw Griet
Die op en Zondag hun jongste kindje moesten laten dopen
Hoe of het schepseltje heette dat weet ik niet
Wel dat Griet ‘n overhemd voor Gijs ging kopen
De dag ervoor, met losse boord en mooie das
Dat Gijs dacht Griet op prijs zou stellen
Maar dat zat scheef dat bleek alras.
Dat wil ik jullie wel vertellen
Griet droeg met trots de Scheveningse dracht.
Dus ook Gijs, met trui, ruig pak en pet
En nu moest hij opeens en onverwacht
In ‘t burger van Griet dat vond ze net
M’n vrouw dacht hij is niet goed wijs
Maar alles moest gaan, volgens haar plan.
Er hielp geen praten aan voer Gijs.
Dus legde er zich bij neer de lieve man
Aldus ging hij Zondags in ‘t burgerpak
Met overhemd stijve boord en losse knopen
Ter kerke met Griet, niet voelend zich op z’n gemak
Om hun jongste spruit te laten dopen.
Tijdens de dienst zat Gijs op hete kolen
Hij vond dat stijve boord maar gek
Droeg het omdat Griet het had bevolen
Want het knelde vreselijk om z ‘n nek
Uit eerbied zal ik over de preek niet uit gaan wijden
Ook niet aangaande het gelezen doop formulier
‘k Besteed dus enkel aandacht aan Gijs z’n lijden
Zoals ik het voor jullie neer pen hier.
Want op ‘t moment dat de dominee het kind zou dopen
Kreeg Gijs ‘t plots te kwaad met beide boordeknopen
Oh! wat maakte hij zich sappel
Hij kreeg ‘t benauwd keek angstig ‘t klinkt gek
‘t Ene knoopje perste in z’n adamsappel
Het andere priemde achter in z’n nek
Griet bemerkte niets daarvan, had dus niets door
Wat Gijs op dat moment beleefde.
Die had voor dominee en dopen geen oor
Omdat hij op dat ogenblik zo beefde
Gelukkig voor hem is alles goed afgelopen
Maar thuis gekomen zei hij tot Griet
‘k Draag nooit meer ‘n boord met losse knopen
Nu niet en van m’n leven niet
Ik geef beslist daaraan de brui
Want ik voel me het beste in ruig pak en trui.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 28-08-2009, 11:16:12
De Wieg

Is ‘t een wonder dat een visschersknaap
Der Zee zijn hart moet geven?
Ze omringt hem reeds in d’eersten slaap
En mengt zich met zijn leven.

Was niet zijn eerste legersteê,
Het wiegje van den jongen,
Alreede van de zoute zee,
De zoute zee doordrongen?


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: A.K. Pronk op 28-08-2009, 16:17:35
De vrijgezellen twieling

Ik ben Wullem van de toeter
En ik ben Kees z’n twieling broer
We ebbe allebei e vaere
Ik in ‘t reum en ij an ‘t roer
We weune saeme in ons uisje
Erg knussies in de Keizerstraet
En koke doen we op ‘t fernuisje
Die in et achterhuisje staet

We ebbe allebei wat centjes
Op zolder in een ouwe sok
Die wulle we graeg eut gaen geve
An een vrouwmens met een rok
Want worje nog is ziek misschien
Of loapt je met een oute bien
Dan leg je eilemael allien
En eb je nooit een vrouw e zien

Zo doende staen we non te kikke
Ier in de straet naer al die stikke
Of er voor Wullem of voor Keze
Nog een mooi stikje bij mag weze
Zeg Wuliem zie jij nog een lekker stik
Jae Kees ze is een beetje dik
En dat nichtje van me zwaeger
Is me non weer effetjies te maeger

Dus oe je et ook wend of keirt
We benne et allebei verleirt
We blijve zelf maar sokke stoppe
Gien lene vrouw zei ons nog foppe
We zitte eus jet in de put
Wat mot je met dat kleine grut
We kenne beter zonder wijve
Gezellig met n’n twiee blijve



Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 28-08-2009, 21:57:10
‘ET KANNETJE VAN JANNETJE

‘t Was negentien-acht, een arremoedege têd;
veul mense ‘aa’ne bekant gien ete.
Toch wier d’r teuge mekaar ‘iet veul van ‘ezêd,
je wulde dat voor een aar ‘let zô wete!
De mense leke dus aerdeg tevreje
al wier d’r in weze dus arremoe ‘eleje.
En Jannetje van Geere van onze Jane
ging toen -omdat ze gien ete maar ‘aa’ne-
bij Gerrit de Niete een bo’schopje doen.
“Kei-je twie kommeties rêst in me kannetje doen?
‘k ‘eb niks voor een aar, ik kom zellef tekort
dus ‘ou ik ‘et kannetje mar in me schort!”
“Da’s goed ‘oor”, zee Gerret, “twie kommeties rêst,
doe ope je schort kind, en ‘ou je gedêsd!”
Ze zee: “Gerret, ik wul jou non je cente toedouwe,
mar zou je effe tegoed wulle ‘ouwe?
Dan laet ik me kannetje ‘ier effe staen
en zei effe om cente nar ‘ûs motte gaen.”
Mar toen Gerret de Niet nae een ‘alleve week
d’r is naeder in dat kannetje keek,
pas toen kwam die d’r achter dat
d’r gien boom in Jannetje d’r kannetje zat!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 29-08-2009, 10:58:41
Het lied van de boetsters

Bij ons aan de Zuidzij daar staat een gebouw,
Daar komen wij steeds elke ochtend getrouw.
De ene komt lopend, de ander per fiets,
Of het hard waait of regent, dat hindert ons niets.
Wij werken van half acht tot ‘s avonds vijf uur,
Dat moeten wij wel, want het leven is duur.
Veertien personen, het koffiemeisje mee,
Maar zonder ons kunnen de loggers niet naar zee.

Wij slaan de pezen en boeten het net,
Ook wordt er vakkundig een stuk ingezet.
Wij maken de scheuren, al zijn ze vaak groot,
Daarmee verdienen we ons dagelijks brood.
Twee pezen, twee zijen, het net is gereed,
En honderd netten die vormen een vleet.
Zo’n hele vleet neemt de schipper dan mee,
Dus zonder ons kunnen de vissers niet naar zee.

‘s Zomers dan boeten we netten op het land,
Bekeken door mensen die gaan naar het strand.
Dan nemen ze foto’s, soms niet naar ons zin,
En kijken minachtend, als zijn we te min.
Maar mooi is ons vak en prachtig ons werk,
Wij maken de netten weer netjes en sterk.
Schepen vol haring brengen ze mee,
Maar zonder ons kunnen de vissers niet naar zee.

De schepen gaan uit, beproeven hun geluk,
Vangen ze haring, de netten gaan stuk.
Wij maken ze vlug weer, met vaardige hand,
Want zonder ons komt er geen haring in ‘t land.
Bekijk ons eens door een andere bril,
Door ons koop je haring, zoveel je maar wilt.
Dus houdt ons in ere en leef met ons mee,
Want zonder ons kwam er geen haring uit zee.

Hollandse Nieuwe, een kwartje per stuk,
Je kunt ze weer kopen, o wat een geluk.
Maar weet je wel mensen, als je ze eet,
Wat ze ons kosten aan druppeltjes zweet?
s’ Zomers verbranden we haast op het land,
In ‘t najaar valt van koude de naald uit ons hand,
Waardeer dan ons werk en spot er niet mee,
Want juist door dat werk komt de haring uit zee!


Scheveningen 1926


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 30-08-2009, 09:40:58
De Garnalenvisserij

Wat er in de dertiger jaren viel te beleven
Daar is al veel over verteld
Toch is en blijft het altijd mijn streven
Te vertellen hoe of ‘t met andere zaken was gesteld
Nu gaat het over garnalenboten
Die elke morgen met hun vangst
Het marktaanbod hielpen vergroten
Met in hun hart altijd de angst
Over hun levend aan wal gebrachte garnalen
Die bij ruime aanvoer soms onverkocht bleven staan
Ze moesten dan bij een verhuurbedrijf een wagen halen
Waar de garnalen werden opgedaan
Zij liepen dan ventend langs de straat
Roepend: “ ‘n kwartje een emmer!” (dat was de maat)
De verkoop wilde weleens niet vlotten
Vooral in de schoonmaaktijd was ‘t slecht
Dan hield men schone pannen en potten
De venter verloor de moed, en zeer terecht
Waren ze los, en schor van ‘t schreeuwen
Dan terug op weg naar huis
Ze liepen van honger en slaap tevens te geeuwen
En vonden dat venten maar een kruis
Thuis aanbeland, gingen ze tellen
Wat hun de vangst had opgebracht
Lieve mensen, ‘t is niet voor te stellen
Hoe weinig verdient er was zo’n nacht
Dat waren de minder leuke dingen
Der garnalenvissers uit dien tijd
Maar er waren ook nog ze
Gepaard gaande met noeste vlijt
Een behoorlijke vangst stemde al gauw tevreden
Twintig gulden besomming voor ‘n dag was veel
Al bleef men ‘s-woensdags daar ver beneden
Want een slechte markt was dan hun deel
Donderdag ging ‘t weer beter met de verkoop
Men raakte dan de garnalen makkelijker kwijt
Dat gaf een visser weer meer hoop
In z’n dagelijkse werk en strijd
Nu even dit terzijde opgemerkt
Wist U, dat bij ieder koopje dat verkocht werd
Hetzij een mand, een halfje of een derd(e)
Er een stuiver werd ingehouden voor de kerk?
Hoe of dat precies zat, dat weet ik dan niet zo
Doch de visser leverde z’n deel, zij het met weinig animo
Was over de gang van zaken dan ook niet tevree
Had ondanks hun bijdrage, in de kerk niet eens een stee
Die waren bestemd voor prominenten
Door een jaarlijkse betaling van twee gulden en vijftig centen
Maar de garnalenvisser die werd meteen
Bij volle kerk verwezen, daar achter bij het kakebeen
Daar werd door kerkeraad nooit bij stilgestaan
Een zwarte bladzijde in hun geschiedenis, maar jammer en waar
genoeg is het toen zo gegaan.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: klaas op 30-08-2009, 18:05:34
Kees de Bok die kon niet poepen,

Hij had een kurrek ingeslikt.

Bruine suiker wou niet helpen.

Groene zeep was te dik.




Dit wonderschone lied werd gezongen voor de deur van het echtpaar de Bok,op de

Westduinweg,naast de Idelenburgschool.

Zij kwamen dan in de deuropening staan en zongen het spontaan mee.

Er is dan ook niets mis met dit lied.                                     Klaas


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 30-08-2009, 21:28:19
Kikke ze zitte

As klêne jong’a’je maar ien doel voor ôge dat was vaere.
Toe je de leste klas van de laegere-school verliet.
Je was toe pas amper nog maar twaelef jaere.
De zê roopte en och van grôte zurrege die kos-je toe nog ‘iet.

Want gaen vaere is je zellef van ‘t land bevrij’e.
Maar ôk met môi en sturrum-weer ‘t teuge tij anvaere.
In nacht en ontij klaer staen te alle tij’e.
Want dattis de zê-mans ere-code in de grôtste gevaere.

Wannêr sturrum-weer de zê ‘ôg wit-krullend doet beve’.
In die onstellend rûmte van ‘t zê-mans bestaen.
Waer je ût ‘n diep dal weer op ‘n gollef-top komt te zweve’.
En soms met ‘t ‘andpompje mot pompe ‘om ‘iet ten onder tegaen.

Wat verwachte êgelek as klêne jonge van ‘t vaere’.
Meschie’ was onze overmoed wat te ‘ôg of ‘estemd.
En was bij veule nae enkele maende of Jaere.
Die ‘êl grôte overmoed zô zachies-an wat of’eremd.

Meschie dee-je al nae ‘n paer jaer vaere êl verstandeg.
‘n Bierglas waeter bij de wên.
Want crises-jaere verschene an de kim ‘ôgst lamlendeg.
En veule van ons wazze toe nog gien kaptên.

En kik want an’t end van de dorteger Jaere.
kwamme we veraedelek zô zachies-an weer brom bij ‘t begin.
Weetje ‘t nog ‘oe we met onze êge ôge staerde.
Met wêneg ‘oop de donkere toekomst in.

‘n Oorlogs drêging domede op an de kimme.
En ‘êl gedwee voere’ we toch maar voort en voort.
Slaefs bûgend en immer jae knikkend as van de beginne.
Over’t altêd slap’-angende promosie-koord.

Toe kwamme daer die vêf donkere oorlogs-jaere.
De ien viste en de aa’re voer de wurreld rond in stille ‘oop.
Zigzag vaerend en ‘iet wetend waer’ie zou verdaege.
ZôIang ‘n torpedo, ‘n bom of mên je ‘iet besloop.

Nae die beroerde têd verdween zô zachies-an mette jaere.
Stand en rang vervlôge ôk want wat was jij of wat was ik.
We ebbe non as bejaerde zê-Iui allang jae allang ervaere’.
Want zittend op ‘n bankje an stang benne we aflegaer weer gelik.

Wat-tis-ter van onze Iflusies non over ‘ebleve’.
De zêmans-lôpbaen die op-te laegere school al naer ons keek.
Waervoor we zô in-tiegelek veul ebbe op ‘egeve’.
Waervan te Iaet ons de zûvere waerde bleek.

Zômaar totael onverwachts
‘n ontroerende attensie van ‘n mede mens
Gae daer ‘let gedachtelôs an voorbij
want dattis kos’baere menseleke waerde.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 31-08-2009, 20:51:17
De loggers verdwenen

De loggers waren in de jaren 30 á 40 zeer favoriet,
Maar de schuitjes kwamen zo leelijk in discrediet.
Men zag ze dagelijksch dan ook verdwijnen
Want de loggers gingen in aantal maar stijgen.

De loggers waren ook tevens mooier van bouw
Die waren dan ook vlugger in varen en gauw.
Ze vaarden per uur wel 7 á 8 mijlen,
En dat ging dan ook met volle zeilen!

Het zeiltuig bestond uit kleine en groote fok,
Groote zeil en achterzeil met een tjik in top.
Ook genummerd en geteerd op de plecht,
En de steven geverfd met een witte bek!

Ook vischten de loggers zomer en winter maar door
Maar zeker de helft minder in de winter daarvoor
Want de prijs van versche vis was niet best,
Het was dan voor reeder en visscher dus ook slecht.

Men ging inmiddels zich toeleggen op de haringvangst
En duurde die tot Kerstmis wel het langst.
De haringvangst was af en toe goed te noemen,
Maar van hooge teelten kon men nog slechts roemen!

Ook moest men nog altijd markten in verschillende havens,
Want Scheveningen bezat nog geen haven en moest dit uit eigen middelen klaren.
Zeeloggers die vaarden op versche vis kwamen voor de kust,
En brachten hun gevangen visch per boot op ‘t strand aldus!

Zeeloggers die op de haringvangst vischten,
Konden tot Vlaardingen, Maassluis en Schiedam zich richten.
Dat bracht wel een hoop werk teweeg,
Maar een binnenschuitje bracht de haring dan naar Scheveningen mee!

Ook kwam er bij de loggers een reorganisatie,
Want die zeilden gingen geleidelijk uit de roulatie!
Ze werden vervangen door stoom zoo men weet,
En kwamen er moderne schepen daarvoor in de plaats met leed.

Er kwamen kotters en hektrawlers in de vaart.
De zeilloggers verdwenen daarbij helaas!
Maar de Scheveningsche haven bleef toch de drukte houden,
Want de sleephelling kan straks weer schepen bouwen.

Wij hopen dat de visscherij in Scheveningen blijft bestaan.
Voor reeder, schipper en aanverwante vakken althans.
Ook voor de neringdoenden het allerbeste,
En sluit dit gedicht tot zegen maar, en tot het leste!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 01-09-2009, 19:43:52
De keuring

Elk jaar als men ging graaien
En de loggers werden klaargemaakt
De motoren lagen proef te draaien
Voor de nieuwe teelt mooi opgemaakt
Dan was ‘t je zorg ervoor te waken
Tevens je spullen klaar te maken
Want voer je met de eerste ploeg
Dat was in Mei, dus tamelijk vroeg
Zo kon ‘t in April dan wel gebeuren
Om je alvast te laten keuren
Zo, ook dus Floor een ouwe vrijer
Die ging op pad naar dokter K. den Heijer
Die was voor schepelingen aangesteld
En daarover nu wat meer verteld
Tussen 2 en 3 uur moest je je melden
De reder zorgde voor ‘t consult met gelden
Daar had je niet naar om te kijken
Wat na de keuring wel zou blijken
En in de wachtkamer neergezeten
Wilde ouwe Floor toch wel eens weten
Waar ‘t formulier toe diende dat hij kreeg
Hij moest het invullen ‘t was nu nog leeg
Een kerel die daar zat, zei “ Floor “
“De ziektes daarop vermeld, die schrap je door”
Maar dat waren er nogal wat
Dat bracht Floor geheel van ‘t pad
Over geelzucht galstenen maag en last van ‘t hart
Wel zo’n dertig kwalen, dat vervulde Floor met smart
Dat was nog niet alles, want er stond nog onderaan
Of je nog met andere ziektes was begaan
Floor schrapte alles lustig door
Hij was ook nooit ziek geweest tevoor
Maar wat nu Floor toch wel vergat
Dat het over ziektes ging mocht hij die ooit hebben gehad
Dat werd bedoeld in ‘t formulier
En Floor maar krassen op ‘t papier
Tenslotte riep de dokter hem naar binnen
Bestudeerde ‘t formulier om te beginnen
En was over wat hij las geheel ontdaan,
En dacht wat heeft die man toch veel doorstaan
De dokter sprak: “ Beste man de ziektes hierin aangegeven
Heb jij dus gehad, dat wil ik niet weerstreven
Want als dat allemaal is gebeurd
Dan ben je uitgeziekt, en door mij goedgekeurd “.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 02-09-2009, 13:03:37
De Haalwacht

De nu volgende situatie
Aan U door mijn verteld
Vond plaats toen emancipatie
Door de vrouw nog niet was ingesteld.

‘t Was enkele jaren voor de oorlog
Op ‘n zeer warme augustus-dag.
Ik herinner het me goed nog
Dus geef ik daarvan nu verslag.

Zoals reeds gezegd, ‘t was ontzettend warm
Het koeltje wind gaf ons geen lucht.
Daarboven klonk als loos alarm
Enkel maar geklaag, gezucht.

Aan boord werd van de warmte niet genoten
Het was zelfs tegen ieders zin
En lag je aan de vleet geschoten
Kon het bloedje heet zijn in ‘t voorin.

Wanneer de reepschieter, klaar met bakken
En de rijst gekookt had volgens recept
Een ieder zat naar lucht te snakken
Dan werd eerst de kachel leeggeschept.

Als je na de maaltijd dan ging slapen
Je ter ruste begaf in de kooi
Lag je soms te apengapen
Op je buitzak, gevuld met stro.

De afhouder moest voor het naar de kooi gaan
Zorgen voor stek en volle kolenbak
En een busje olie door de reepschieter vol gedaan
Dat diende alles voor ‘t gemak.
Van de wachtsman die voor ‘t halen
Er de kachel ermee aanstak.
Hij zorgde ook voor koffie die nu nog vers gemalen
Ergens klaarstond in ‘n kast.
En dat voor ‘t halen best zou smaken, dat stond zeker vast
Maar de reepschieter was weer eens vergeten
Om volgens afgesproken tijd
En wat hem nu, ook werd verweten
Ondanks zijn zo gemeende spijt
Olie bij de monteur te halen.

‘s Middags om vijf uur, na de thee
De reepschieter kreeg na dit zo menselijk falen
Opeens een snood idee.
Hij vulde de oliebus met water
Zo vers getapt vanuit de Zee.
s’Nachts om twee uur moesten we halen
De Schipper had dat zo beslist
De wachtsman zou dan zelf bepalen
Tijdig de kachel aan te maken zo hij wist.

Maar toen hij bij ‘t aanmaken het hout met olie overgoot
En de lucif er aanstak, gaf dat alleen gesis
Meer olie over ‘t hout, maar zijn verbazing werd zeer groot.
Begrijpelijk was het toen zeker mis
Dacht bij zichzelf, wat doe ik toch verkeerd.
‘k Ben ‘t aanmaken van een kachel toch niet verleerd?

Maar opeens kreeg hij het zaakje door
Rook aan de bus, en jazeker hoor
De bus bevatte enkel water.
Wat beging hij toch een grote flater.

Hij werd zeer boos, trok de reepschieter uit z’n kooi
Gaf hem een flink pak slaag, dat was gewoon niet mooi.
Toen snel een emmer oliedotten uit de motorkamer gehaald
De kachel aangemaakt, niet langer gedraaid.
Die stond al gauw witheet wel 150 graden in getallen
Maar wij toch mooi op tijd toen aan de haal gevallen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: A.K. Pronk op 02-09-2009, 20:41:45
De zwervende SCH 4

In juni 1990 deed de SCH 4 onze haven aan. Deze zeillogger is in 1918 gebouwd als vissersschip voor de haringvaart en doet thans dienst als varend podium voor culturele activiteiten. Een schip met een bewogen geschiedenis.

De heer J. Zuurmond, ere-voorzitter van de Stichting Oud Scheveningen, heeft destijds de geschiedenis van dit antieke schip in beknopte vorm op rijm gezet.


In 1916 is in Groningen een vrachtlogger gebouwd,
er is met deze logger heel wat afgesjouwd.
Op 6 september 1919 werd ingeschreven bij de Inspectie van de Scheepvaart,
de SCH 70 als vissersschip klaargemaakt voor de haringvaart.
Bas v.d. Zwan Jr. werd één van de eigenaren,
het schip voer onder de naam “Welvaren”.
Na enige jaren stond de logger te koop,
de naam “Welvaren” werd vervangen door “De Hoop”.
Als directeur werd Jac. van Leeuwen ingeschreven,
in 1923 mocht hij dit beleven.
In 1926 kwam een andere reder voor de dag,
G. van Leeuwen & Pasman voeren een andere vlag.
In 1928 werd de logger door rederij N.V. v/h Wed. Jac. Zuurmond omgebouwd,
tot motorlogger, gemerkt SCH 4 met een 100 PK Kromhout.
Cornelis Dijkhuizen kreeg als schipper het commando,
in 1929 werd gevaren de hoogste teelt als saldo.
Met f 54.000,-- werd hij de hoogste besommer,
in dat jaar was er dus geen kommer.
Tot 1934 werd er steeds goed geteld,
daarna ging het schip over naar de firma Roeleveld.
De Duitsers namen de logger in beslag,
dat werd dan ook een hard gelag.
Nadat de vijand was verdwenen,
kwam de SCH 4 weer in Scheveningse dreven.
Naar de Fa. Jac. den Duik & Zn. is de SCH 4 gegaan,
totdat het met de vleetvisserij is gedaan.
Daarna werd er mee de sportvisserij geleid,
dat was ook maar voor korte tijd.
Nu vaart het schip onder “opera” - vlag,
we zullen zien wat dat vermag.
Bevaren werden zeeën en meren,
vele stormen mocht de SCH 4 trotseren.
Indien jullie t.z.t. moeten laven,
doet dan Scheveningen aan als thuishaven!
Bemanning, schip als rechtgeaard,
wij wensen jullie behouden vaart.

J. Zuurmond
ere-voorzitter Stichting Oud Scheveningen


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 03-09-2009, 11:12:39
De pientere afhouder

Vroeger had je op ‘n zeillogger eens ‘n schipper.
Een zoon van Marie en sterke Jan.
Z’n logger “Neeltje” snel als een klipper.
Zeilen, nou daar kon dat vaartuig wat van.
Deze schipper nu, had eigenaardige ideeën
geloof maar wat ik U zeg.
Hij zei altijd: “Luister al is het nog zo lang geleeen
wat je weet te leggen is nooit weg.
“Bij hem aan boord voer Keesje als jongmaatje,
‘n afhoudertje zoals men dat zo zegt.
Hij was ‘njongen van schele Kaatje,
een vrome vrouw heel netjes en oprecht.
Zo gebeurde het op ‘n zaterdagmiddag,
de matrozen lagen na de maaltijd in de kooi.
En zo het verhaal dan hier vermag,
zag het er voor Jan uit: niet zo mooi.
Zaterdag’s op ‘n logger kreeg alles ‘n schoonmaakbeurt.
En op baksketels potten en pannen,
schoongemaakt zodat geen vuil meer werd bespeurd.
Dat werd gedaan door de jongste ploeg onder de mannen.
Ook werd zaterdag meestal de “donkey” ketel afgespuit.
De afgeblazen stoom was ideaal voor ‘t reiniging der spullen.
 Voor de jongens dan een aangename buit.
Want die vielen er op aan als gullen.
Zo ook Jan die hield zijn braadriem,
vlak tegen ‘t kleine afbiaasgat.
Die werd daar door zeer snel ontvet gewoon subliem.
Maar wat Jan dan hier vergat,
dat de stoom was sterk als wat.
Het oor van de braadriem aan ‘t touw brak af.
Die zonk al spoedig naar de diepte.
“Daarvoor” dacht Jan “krijg ik wel straf.”
Ge moest eens weten hoe of hij in zichzelf griepte.
Daardoor moest hij melding maken bij de ouwe.
Doch plots kreeg hij een snoodst idee.
Hij zou ‘n mooi verhaal opbouwen.
En daar begon hij dan vast mee.
“Schipper!” zei Jan “mag ik wat vragen ?“.
“Zeker jongen” zei de schipper “dat mag.”.
Toen begon bij Jan de vrees te vervagen.
Was niet meer bang voor schippers gezag.
Hij vroeg: “Wat was ons gegist bestek op ‘t lest?”.
De schipper antwoordde en zei: ‘vijfenzeventig graden tien minuten noord plus
twintig minuten west.
‘Oh!’ zei Jan “dan kan ik het U wel zeggen”.
Ik herinner mij dat U zei: iets is nooit weg wat je weet te leggen.
Welnu! de braadriem legt op de plek.
Op het door U genoemd bestek.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 04-09-2009, 10:55:22
De Preek

Hier alweer een nieuw gebeuren
Wat in Scheveningen is geschiedt.
‘k Vertel het ge in geuren en in kleuren
Als je het hoort geloof je ‘t niet.
Klaartje die was naaister en had net
Een paar nieuwe knieen in een broek gezet.
Ze was heel goed in Engels leer,
In molton, bruine buizen goed, en nog veel meer.
En al de klantjes, van haar vonden
En wisten, dat ze het deed voor al die monden.
Van haar zo rijke kinderschaar.
Kreeg zij het toch maar voor elkaar.
Zat soms heel vroeg al achter ‘t machien
En dikwijls was dat ver vòòr tien.
Meestal, had ze dan al een dag achter de rug
Deed opgewekt, was ook nooit stug.
Maar op een middag half drie misschien
Kreeg Klaartje bezoek, van nichtje Trien.
Nu woonde Klaar zoals hieruit bleek
In een huis van vier gulden zestig in de week
Op een bovenhuis van de Gemeente, niet te geloven
Met de trap zestien treden op naar boven.
Toen dus nicht Trien die trap op kwam
Dan was bij ieder treetje dat zij nam
Gekreun, gekerm, en nog meer jammerklachten
En dan die steken om d’r hart, en zij verwachtte
Niet lang meer te zullen leven, en trok dan een gezicht
Vervuld van smart, door reumatiek en jicht
Maar eenmaal boven aangeland
Dan was ze wel duivels astrant
Ging breeduit zitten en zei dan:
“Zit er nog koffie in de kan?”
“De pot is leeg”, zei Klaar maar geen belet
“Ik heb zo weer verse opgezet”
En Trien dacht: ‘zo hier zit ik goed.
Begon te werken op Klaars gemoed’
Zei: “Kind wat heb ik gister toch van die preek genoten
‘k Ben gewoon met ‘Manna’ overgoten.
Och, och, wat had die man, een dierbre preek
Geloof me meid, ‘k ben d’r gewoon nog door van streek;
‘En zweette dat die man deed, lieve Pand’
De hele preek door, had hij z’n zakdoek in z’n hand’.
En zo ging Trien een poosje lustig door.
Ze wist, en vond, bij Klaartje een gewillig oor.
En door ondervinding en klagen aangespoord
Kwam dan uiteindelijk het hoge woord
Eruit, bij Trien, ze zei: met pijnlijke trek “Oh dat been”,
Heb je geen paar kwartjes voor mij te leen?’
Klaar, dan in ootmoed met ontferming bewogen
Kon Triens ellende niet gedogen.
Gaf Trien twee kwartjes ‘t was misschien wel mondjesmaat
Maar Klaar zat zelf bijna op zwart zaad.
Zo heeft zij dus, die klagende en arme nicht Trien,
Ook nu die dag van leeftocht weer voorzien.
En Trien, verkwikt, gelaafd, stond op van hare stoel
En ging met opgelucht gevoel
Gezond de trap af, en lekker aangesterkt
Dacht bij haarzelf: ‘k heb Klaar mooi leggen,
die preek heeft goed gewerkt’.
Tot wederhoren,


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: A.K. Pronk op 04-09-2009, 16:56:00
Non en vroger

Een dochter van me zus daer snaer
jae, juust, die met tat pollekaer
die is verleje week etrout
Mens, k’eb me allef doodesjout.
kind, wat een pracht, en wat een prael,
en waervan doen ze t’allemael.
want een inkomme ebbe ze ‘iet
bel meid, je weet let wat je ziet.
der staet een pracht koties dreswaar
(en s’oggens draeg ze een pignaar)
en op te vloer een vast tapijt jae,
van dat dikke zo e zeit.
een eet ook in de windsorstijl
een schilderstik van een makrijl
geniens gerdijne voor de raeme
ik zou me voor de bure schaeme
voor mijn is alles kaeie kak
een uisje met een gouwe dak
je weet toch oe dat vroger ging
dan was je blij dat alles sting.
een taefel met 4 riete stoele
daer kos je je al rik bij voele
toen a je eus gien opklapbed
je spaerde voor je kammenet
en wasse dee je op de ant
ien zakje blauw schoon as een brand
non wast ze in een ootomaet
die in een ookje van de keuke staet.
en s’aeves zitte ze te kikke
naer allemael veule veize stikke
zó is dus non dan zo ezeit
de goeie rik mederne teit
en oe et allemael vorder gaet
staet in de volgende ootomaet!

A. den Dulk.



Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 05-09-2009, 10:48:06
Het Rusthuis

Jansje, Jacobs vrouw, was overleden
Daarover heeft hij erg gerouwd
Ook veel verdriet erom geleden
Daar nog bij waren alle Kinderen getrouwd.
Dus bleef hij eenzaam achter en alleen
Daarover was hij steeds aan ‘t zeuren
Klaagde dan ook steen en been
Er was niemand die hem op kon beuren.
Hij staarde maar stilletjes voor zich heen
Zijn kinderen werden z’n verzorging moe
En z’n dochters die hem bewaste en beplaste
Vroegen zich af waar gaat dat nou toch naar toe.
Daarom wilde zij zich van vaders zorg ontlasten
Alleen zij wisten nog niet hoe.
Met elkaar hebben de kinderen toen besproken
Om een rusthuis voor hun vader te gaan zoeken
Waarbij ‘t onderling aan twist niet heeft ontbroken.
Zo deden zij hun plan dan aan vader uit de doeken
Dat gaf wel wat voeten in de aarde
Toen Jacob z’n huisje verlaten moest,
Niet dat het hem veel zorgen baarde
Maar dat z’n kinderen ‘t op eigen houtje deden maakte hem woest.
Want Jacob was, dat moet ik eerlijk zeggen
Een gemoedelijk en meegaand man
Maar z’n kinderen daar viel niet mee te ploegen of eggen
Die hielden vast aan hun gemaakte plan.
Jacob kon, zeiden zij, niet alles van hun vergen
Want zelf hadden zij ook nog een gezin
Zo doende vonden zij ‘t normaal hun vader op te bergen
en moest de man ‘n rusthuis in.
Her en der zocht men toen ‘n plekje
In het Uiterjoon en Thuishaven was geen kans
Toch vond men uiteindelijk een redelijk stekje
Dat was “Duinrust” daar kon hij in met glans.
Met de auto werd Jacob daar heen gebracht
Alsmede de spulletjes van z’n boeltje
En wat Jacob niet had verwacht
Bij het raam stond zowaar zijn eigen stoeltje.
Hier vond Jacob dan z’n rust
Met ‘n aansluiting zelfs van telefoon
“Mensenlief dat is ‘n lust!”
Sprak toen Jacobs jongste zoon.
“Hier vader heb je alles naar believen
Eten, drinken noem maar op,
Verpleging en verzorging naar gelieve
Alles in de puntjes op en top.”
Jacob was daarover zeer tevreden
Dat gaf hij dan ook eerlijk toe
Maar zijn vrouw Jansje die was overleden
Was de kinderzorg nimmer moe.
Dat is dan weer zo’n echt gebeurd verhaaltje
Hoe het soms kan gaan in het leven
Dit is niet zo maar een verzonnen staaltje
Maar naar waarheid weergegeven.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 05-09-2009, 22:49:20
De prijs van Hollandse nieuwe

Precies een halve eeuw terug
Ach! wat lijkt dat kort geleden
liep ik over de Nieboerbrug
Om gedag te zeggen bij familieleden
De kalender wees 8 mei 1933 aan
We zouden ‘s nachts met de 1e ploeg
Ter haringvangst naar zee toegaan
Het weertje was erg slecht jammer genoeg
‘n Stijve bries van ‘t Noord Noord West
en een lastige zee dat kan ik je nog vertellen
Een uitstoom dat weet ik nog heel goed
Deed mij met zeeziekte zeer erg kwellen
Gelukkig werd ‘t andere daags mooi weer
Met slechts een enkel vousje over ‘t water
‘t Leek of we voeren over een meer
En toen, ik dacht twee dagen later
Schoten wij de vleet, lang 60 netten
Daar moest voorlopig mee worden gevist
Naar de aan wal toen geldende wetten
Mede door de redersvereniging zo beslist
Ons eerste schot, ik heug me nog goed
Was 3 kantjes, niet al te best
Waarna wat Noordelijker gestoomd met spoed
En ‘n streekje meer nog om de West
Daar schoten wij ‘s middags op “ Hoop van Zegen “
Zagen verlangend uit naar de vangst die nacht
Nou die viel zowaar niet tegen
We vingen 70 kantjes gewoon ‘n pracht
Kortom in 4 schoten werd gevangen ruim 9 last
Waarmee we op huis aan zijn gegaan
Om onaangenaam te worden verrast
Wat de markt betrof wel te verstaan
We kregen ‘n ongekend lage prijs
Verslagen waren we zo niet verstomd
Want voor de 156 vaten vangst van deze reis
Werd f1500.- voor besomd
Amper een tientje voor ‘n vat
De lol die was er voor ons af
Geloof me mensen het deed ons wat
Poen we ‘t hoorden stonden we paf
“ Hoe kwam dat toch? “ hoor ik je vragen
Kijk dat zit zo; bij ‘t lossen onzer haring aan de kant
Kwamen er meerdere loggers aan de markt op dagen
Wat de prijs deed kelderen navenant
Hiermee zal ik het maar laten
De klad die zat er wel goed in
Over prijzen kun je oneindig blijven praten
Maar voor ons was het ‘n slecht begin
Het werd wel beter hoorden wij toen later
Gelukkig was dat dan goed
Tenslotte zat je voor je verdienste op het water
En ‘t gaf de burger weer meer moed
Als je gezegd had toen, dat jaren later
De haring zou verhandeld worden voor 1 gulden ‘t stuk
Ze hadden je verwezen naar ‘n psychiater
En gezegd, hij is niet goed wijs dat stuk ongeluk
Dat dan bij wijze van spreke
En de tijd van toen niet met nu worden vergeleken.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 06-09-2009, 11:38:03
De Schoonmaak

Ik had het in ‘n vorig gedicht over de staking
Die in ‘38 op de vissersvloot was uitgebroken,
Maar ik wil nog ter volmaking
Iets vertellen waar ik nog niet over heb gesproken.
Want luister, Marie de vrouw van Jaak
Deed altijd als haar man voor de nieuwe teelt in zee was,
Alleen, de grote jaarlijkse schoonmaak
Maar nu Jaak staakte kwam het goed van pas
Haar te helpen, wat hij niet erg zat zitten.
Marie eiste en verlangde van Jaak haar man
Dat hij moest soppen en tevens witten
Hoewel, Jaak die kon daar niet veel van.
Aan boord een visserman op en top
Hij stond zijn mannetje ter visserij op haring
Maar thuis was hij gewoon een flop,
Met zelfs niet een greintje ervaring.
Zag kans nog water aan te laten branden
Kookte hij, je zag dan enkel rook en damp.
Ja, terecht een man met linkse handen
Voor Marie was dat, zei ze, gewoon een ramp.
Doch ondanks dat alles kwam Jaak er niet onderuit
En moest hij tegen wil en dank
Omdat Marie zich daar niets van aantrok, zelfs geen fluit
Haar helpen, anders gaf dat stank.
Samen zijn ze meteen begonnen
Nadat eerst witkalk was gekocht,
Jaak ging aan de slag maar deed onbezonnen
Had de verkeerde stand van ‘t trapleer uitgezocht.
Dit begon te wankelen waardoor Jaak ging beven
Geloof me mensen ‘t is gebeurd,
Hij viel voordat hij één streek had gegeven
En heeft in z’n val de emmer met kalk meegesleurd.
Lieve hemel, je had Marie toen moeten horen
Ze schold Jaak uit voor al wat lelijk was,
Gaf hem danig ofwel geducht de wind van voren
Toen deze beteuterd neerzat in die kalkplas.
Hij zei maar niets, is om zich te reinigen zacht afgedropen
Dagenlang heeft Marie niet tegen Jaak gesproken
En nadat de staking was afgelopen
Toen pas heeft zij het stilzwijgen verbroken.
Gelukkig voor Jaak, want die viste liever haring
Daar voelde hij zich beter thuis,
Schoonmaken vond hij maar ‘n openbaring
De daarbij komende dingen ook ‘n kruis.
Kort na de staking kon er worden gevaren
Want de loggers waren al klaargemaakt en varensgereed,
De boze bui van Marie gezakt en tot bedaren
Schoonmaak was klaar en vergeten al dat leed.
Al was de teelt wat later begonnen
Toch deden Jaak en Marie zeer opgewekt.
Dit geschrevene echt gebeurd, alleen de namen zijn verzonnen
Van wat ik in dichtvorm hier aan jelui verstrekt.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 07-09-2009, 09:13:07
De wachtkamer

Met mijn gezondheid was het niet pluis
Dus werd ik door de dokter naar ‘n specialist verwezen
Die spreekuur hield in ‘t Nebo Ziekenhuis
Waar gelukkig bleek, dat ik niets had te vrezen.
Nu ga ik jullie niet lastig vallen met m’n kwalen
Want dat interesseert jelui toch niet,
Wel ga ik hier aan jullie verhalen
Wat in die Ziekenhuiswachtkamer is geschied.
In dracht zat daar ‘n Scheveningse vrouw
Triomf erend over haar ziekte’s te vertellen,
Daarom had ik helemaal geen berouw
Ja, het deed me zelfs de pas versnellen
Toen de dokter mij naar binnen riep.
Wat ‘n klaagliederen lieve mensen
Over alles en nog wat, zelfs over geelzucht en griep.
Eerlijk mensen het is te wensen
Als het jullie soms zorgen baart
Dat je voor dit alles wordt gespaard.
Ik was volgens die vrouw al bijna dood,
Haar klachten overeenkomstig met die van mij,
Door zoveel ellende verkeerde ik zowaar in nood
Was met de goede uitslag dan ook vreselijk blij.
Ze wist alles over pillen en poeders
Noemde ze bij naam van A tot Z,
Zulke paniekzaaiers zijn in wachtkamers ware loeders
In ‘n ander z’n ellende hebben ze de grootste pret.
Die vrouw zei dat ze ‘t beter wist dan de specialist
Ze had naar haar zeggen ‘n wandelende nier
Waar de dokter volgens haar niets van wist,
Maar die zei, “Vrouw kijk toch eens hier,
Je hebt het helemaal niet aan je nieren
Daarom zal ik U de raad hier geven
Niet te lopen zeuren en te klieren
Of hoor je liever, dat ik zeg dat je niet lang meer hebt te leven?
Zowaar d ging je van je stokje af
Dus zal ik je een drankje geven
Dat zal je redden van het graf.”
Hij schreef haar voor gewone wonderolie,
In ‘t Latijns begreep de vrouw dat niet,
Daarmee behield de dokter het monopolie
En werd de vrouw zo lek als een vergiet.
Die wachtkamer dat heeft u kunnen lezen
Heb ‘k tot grote vreugde overleefd
Want ‘n mens zou het ergste al gaan vrezen
Als ik eraan denk geloof me dat ik n beef t.
Dat waren mijn belevenissen
In ‘n wachtkamer beleeft en meegemaakt,
Natuurlijk zijn er moeilijkheden en droevenissen
Door vele mensen die daar zijn in geraakt.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 07-09-2009, 21:18:49
Duindorp

Aan de voet
Van de Hoge Nol
ligt het dorp
waar ik heb leren lopen
ingeklemd tussen duinen
een kanaal
en slechts één weg
deed vermoeden

Een leeftijd later
keer ik op mijn schreden terug
ons schoolplein onverhard
is nu betegeld
en ‘t eiland Vloek
voor mij als kind
symbool van kwade krachten
werd samen met de Kom
een haven zonder vis

Het kanaal mondt
niet meer uit in zee
gedempt, net daar
waar het de zee begroette
veranderd als zoveel
een foto
die ik niet meer
thuis kan brengen

Ons huis
ik ben maar niet
gaan kijken
liep er omheen
alsof ik bang was
te zullen vallen
- om te ontdekken dat ik opnieuw
zou moeten leren lopen


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 08-09-2009, 08:20:04
De zede in ’t heden en verleden

Afgelopen zomer zat ik op een bankje op het strand
‘t Was daar bij ‘t eindpunt van lijn elf
Observeerde de passanten van elke rang en stand
En toen dacht ik bij mezelf
Zit ik nu wel in Nederland?
Lieve mensen, wat een vreemden
Waart och komen zij vandaan
Rijke, arme en ontheemden
Hetzij Duits, Frans, Engels of Italiaan
Niet allemaal toeristen
Er zijn ook veel gastarbeiders bij
Die, daar valt niet over te twisten
Hier wonen en leven Vrij en blij
Het is een mengeling van bonte kleuren
Je ziet veel paars, helrood of kanariegeel
Een ding is echter te betreuren
Dat is de Scheveningse dracht, want die zie je niet meer veel
Op de boulevard in vroeger dagen
Zag je ook van alles en allerlei
Maar onze dracht welke nu is aan ‘t vervagen
Voerde toen boventoon en heerschappij
Het vervult me soms met heimwee
Denkend aan de tijd van toen
Waar bijna ‘n halve eeuw geleden
Ook van alles was te doen
Je zag Scheveningse meisjes in mooie gekleurde doeken
Van lichtblauw, zachtgroen en zilvergrijs
En hun hoofdijzers met gouden boeken
Toch echt waard een eerste prijs
Nu lopen er meisjes op ‘t strand haast in hun blootje
Minuscule bikinis hebben de overhand
Hebben maling aan ieder, nemen ‘t gezag in het ootje
Als ze op ‘t zand bij zee zijn aanbeland
Ze kleden zich uit, doen onbezonnen
Het geeft niet of je je eraan stoot
Gaan rustig bijna naakt liggen zonnen
Liefst nog wel met de borsten bloot
Zò zijn ze ook weleens aan ‘t stoeien
Zij vinden, daar dient het strand toch voor
Daar heeft niemand zich mee te bemoeien
En gaan dan daarmee lustig door
En komt er een zedelijk geklede dame
Met alle normen en fatsoen
Dan hebben de zonaanbidders bij name
Hun inziens erg met deze vrouw te doen
Doch ook dat mens geniet op haar manier van zon en zee
Heeft geen naakstrand nodig of ter beschikking
Wil begrijpelijk ook wel wat privé
Als zij ook zoekt bij ‘t water enige verkwikking
Zit ze gedwongen tussen al dat bloot
Geneerd zich voor haar bij zijnde kinderen
Ja, zeg gerust maar, zij schaamt zich dood
Wat anderen doen valt niet te verhinderen
Trouwens die vinden dat maar preuts gedoe
Nu ben ik geen zedepreker, ècht niet
Maar ik vraag mij af waar leidt dat naartoe
Een nette vrouw staat bij mij hoog
Doch als ze zich zo presenteert en aanbiedt
Dan verliest ze haar eer, dat hoeft geen betoog.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 09-09-2009, 09:39:22
De Peek

‘t Is sundagsoches, nog ‘ êl vroog
en stilletjies an de ‘aeve.
De loggers legge voor ‘n dêl
nog in ‘n kouwe mist begraeve.
Over de ‘aeringtonne an de kant
lôpe ‘ongerige mêuwe;
‘t ienige gelûd dat je der ‘oort
is asse daer staen te schrêuwe.

De urreve legge non overal
zô dûster en verlaete:
der is gien sturreveling op straet,
je ‘oort nurreges mensen praete.
Achter de ‘ûze van De ‘Aeg
gaet de dag non verburrege,
mar in de vorte zie je al
‘t rôd van de nieuwe murrege.

Enniens kom-ter wat vûle rôk
ût ‘n vooronder drêve.
 Is-ter dan nog ien an boord?
‘t Is aars nog vort voor vêve!
D’r klimt ‘n ouwe man an dek,
‘egroefd deur ’t zêmansleve;
toch ‘êt-tie nog ‘epeekt vannacht,
‘ij is op ‘t schip ‘ebleve.

Est kikt-tie de ‘êle logger nae,
gaet-tan teuge de krebbes ‘ange
om ût z’n Engelslêre brook
‘n grôt stik négerit te lange.
‘IJ douwt in prûmpje in z’n mond,
spougt ‘n paer kêr in ‘t waeter;
Wûft nar iemand an de aa’re kant,
‘t wordt ommers al wat laeter?

De leste mist lost non gauw op
in de êste zonnestraele;
‘ij krûpt weer ‘t vooronder in
om ‘n ‘êt bakje te gaen ‘aele.
De loggers rije ‘een en weer
en je ‘oort ‘t want zacht kraeke.
De mêste mense legge nog,
mar de peek lôpt nog te waeke!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 10-09-2009, 09:50:26
“Discriminatie”

Ook nu weer beste lezerskring
Een waar verdicht verhaal
Hoe het een Scheveningse vrouw verging.
‘t Wordt verteld in klare taal
Plusminus 50 jaar geleden
Werd er nog zwaar gediscrimineerd
Maar de mensen van het heden
Zijn dat een beetje afgeleerd.
Hoor, wat een Scheveningse in klederdracht
In Den Haag eens ondervond
En door het edel voorgeslacht
Behandeld werd, nog minder dan een hond.
Doch de hedendaagse generatie
Met enig redelijk benul
Doet niet mee aan discriminatie
Vindt dat maar grote flauwekul.
Wat ik hier nu gaat vertellen
Is toch heus echt waar gebeurd.
Maar het was tóén niet te voorspellen
Dat het nú zou worden afgekeurd.
En nu ‘t verhaal waar het om gaat.
‘t Is over een visvrouw die langs de straat
Met haring en vis, in emmers en in mandjes
Haar handel verkocht aan al haar klantjes.
Zij ging daarvoor al vroeg op stap
Zorgde zo voor kroost, en dagelijks hap.
En eenmaal los en moe van ‘t lopen
Ging ze huiswaarts met de tram
Moest ze staande een ritje kopen
Van de onvolprezen H.T.M.
Zij mocht op ‘t voorbalcon plaatsnemen
In ‘n wagen van ‘t bijna lege achterstel.
Daarover maakte zij geen problemen
Maar ‘t volle pond betalen moest zij wel.
Soms kwam er een mondaine dame
Die op minder eerbare wijs
Zoals op ‘t horizontaal vlak bij name
Verdiende, kleding, drank en spijs
En bij het instappen dezer vrouw
Werd er geholpen, correct en gauw
Ook door de conducteur die met gemak
Haar zelfs de helpende hand toestak.
Maar dat vrouwtje op het voorbalkon
Daarmee had men geen pardon.
Naar haar werd niet meer omgezien
Doch die na geleverde prestatie
Ondanks die grove discriminatie
Toch zeker verdiende een dikke tien.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 10-09-2009, 17:46:00
Scheveningen in het verleden

Wanneer ‘k me nu en dan verdiep
In ‘t oude Scheveningen,
Aan de hand van vele foto’s
En mijn herinneringen.

Rijst voor mijn geest wat eens bestond
Maar lang reeds is vergaan,
De ” PAARDENTRAM “ in de Keizerstraat
Ja heus, die heeft bestaan.

Meisjes van een jaar of tien
In Scheveningse dracht,
Met rokken tot aan de enkels toe
Vond men voorwaar een pracht!

Een “ Vijfcentswagen “ voor de vrouwen
Om met hun vis te rijden,
Die vis verkocht men in Den Haag,
Om zich na afloop te verblijden.

Wanneer hun manden waren leeg,
Dus alles was verkocht,
Ze waren aan die “ Vijfcentswagen “
Allen zeer verknocht!

Het was er zo gemoedelijk,
Zo rustig en zo stil,
In tegenstelling met vandaag;
Onrustig en...zo kil.

‘k Geniet altijd weer
Van die knusse huisjes uit ‘t verleden,
In tegenstelling
Met die torenflats van heden.

‘k Zie oude vergeelde foto’s
Van honderd jaar geleden,
Toen geen auto’s nog in tegenstelling,
Met “ véél te veel “ in ‘t heden.

De Boulevard geleek
Op “ PANORAMA MESDAG “,
Waar men BOMMEN “ op het strand
En schelpenvissers zag.

De oude hervormde Kerk
Door stormen veel geleden,
Staat gaaf in de Keizerstraat;
Stamt uit een ver verleden.

De “ NAALD “ eens door ons volk
Aan Willem I geschonken,
Staat aan de Zeekant steeds
Nog als voorheen te pronken.

‘k Zie vrouwen aan de was
Bij die intieme huisjes,
Jongens van een jaar of acht
Compleet in zeemansbuisjes.

Namen als : Van der Zwan, Pronk , Vrolijk, Taal
Zijn met dit dorp vervlochten,
Het waren zeelui die vis vingen,
En die anderen dan verkochten.

Ik heb een open oog
Voor de “ ARMOE “ uit ‘t verleden,
En geef de voorkeur daarom
Aan de “ WELVAART “ van het heden.

Maar ... ‘t verleden heeft ook veel
Dat ons “INNERLIJK “ kan bekoren,
Door het té drukke leven
Gaat “ ECHT LEVEN “ vaak verloren.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 11-09-2009, 09:02:59
Graaie

De leste snouw is an de ‘aeve weg’esmolte,
de voorjaerssturreme êndelek ût’ ewaaid.
Der benne nog wel loggers an ‘t trolle,
maar ‘ier en daer wordt non awweer ‘egraaid.

Je ‘oort de urreve gelik tot leve komme.
Je rukter al de scharrepe lucht van taen;
ziet zêle, rêp en nette van de zolders lange
en de lêste boesters naer ‘t land toe gaen.

De schepe legge nog onttaekelt
en verlaete rije dik in de ‘ooke voor ‘t urref.
De brugge ‘ebbe nog planke voor de raeme
en roest vreet an ‘t êzer en de vurref.

Schippers lôpe der schip vollek te zooke,
rêpschieters, matroze en voor áchterin.
Ze wûlle wel nae ‘n bouweteelt van maende:
vaere zitter non ienmael met die gaste in.

D’aare dag likkentet wel kurremes an de ‘aeve,
in brûne kiel rûfele ze al vroog voort.
Met der stikkezak en blauwe drinkesketel
is iederien al teuge zeuvene an boord.

Der ‘êrst ‘n leve van belang op alle schepe,
je proof t bekant de smaek van vurref en têr.
Met zurreg worde de êste zêle an ‘esloge
en nae vêrtien daege ‘erken je ‘t geweuri ‘iet mêr!

Beneeje zie je zwêtend moterdrêvers
druk in de weer met poesketoen en oliespût;
aerzelend geeft de iene nae de aare moter
voor ‘t êst in tije weer ‘et vertrouwd gelûd.

Van ‘t urref komme ze Schotse blaeze brenge
en vorder kaek, olie, waeter, zout en want.
De baeze rekene zeker non al op veul ‘aering,
want der staet voor dortig last tonne op de kant.

Der legge nog wat loggers proof te draaie,
van Van Lêwetjies, JeeJee en Jasje Tût.
“ ‘t Is welletjies ‘eweest zegge in ‘ûs de vrouwe,
“Ze benne klaer met graaie en maendag gaen ze ût!”


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 12-09-2009, 00:05:48
Drie Nathalzen

Laats hoorde ik eens vertellen
Of het echt gebeurd is weet ik niet
Aangaande drie Scheveningse varensgezellen
Jan, Krijn en ene zekere Piet
Die liepen over de Seinpostduin te kuieren
Op ‘n voorjaarsdag 1880 der vorige eeuw
Echt een dagje om eens lekker te luieren
Na ‘n winter van ijs en sneeuw
De drie waren echte drinkersbazen
En vaak door drank lichtelijk verheugd
Ze hadden ‘n hekel aan volle alsmede aan lege glazen
Dit tot de kastelein’s grote vreugd
Als je er over sprak dan zeiden ze: luister m’n beste
Laat ons nu maar begaan
Want als de stadspomp jenever gaf waren wij de leste
Dan stonden wij zeer zeker achteraan.
En nu ‘t verhaal waar het om draait
Jan, een van de genoemde drie
Was door schilder H.M. Mesdag gepaaid
Om met een paar mannen het gaf niet wie
Naar de Wassenaarse straat, hoek Schuitengat te gaan
Om bij de zeilmakerij van Jan Verbaan
Een heel groot linnen zeildoek daar gemaakt
Te brengen naar de Zeestraat in Den Haag
Hoe zij daar kwamen en zijn geraakt
Vertel ik U nu in dit gedicht
Zeilmaker Verbaan was al door Mesdag Ingelicht
Over de te verwachten Scheveningse heren
Die met ‘n grote platte wagen
Het doek naar Den Haag zouden transporteren
Deze wijze van vervoer was normaal in die dagen
Alleen had men wat moeilijkheden met stuwen
Twee zouden de wagen trekken
De derden sturen en duwen
Zo zag men de gasten vertrekken
Over de Scheveningse weg en langs de oude tol
En geloof me mensen als ik zeg
Dat ze onder elkander hadden de grootste lol
Uiteindelijk werd het doek in de Zeestraat afgeleverd
Op de plaats waar nu nog steeds ‘t Panorama is te zien
En Mesdag beloonde hun als een goede geverd
Op koffie met broodjes en 5 gulden bovendien
Dat was in die dagen een astronomisch bedrag
Ze voelden zich schatrijk en hadden niets te klagen
Oh, wat hadden ze toch een goede dag
Zo iets overkwam je geen twee keer in je leven.
En Jan, Krijn zowel als Piet
Wenden toen snel dan zo gezegd de steven
En dorstig zoals deze klanten waren
Deden ze onder elkaar beslissen
Bij ‘t Schevenings Veer te gaan om oude klare
Voor 5 cent ‘n neut dat kon niet missen
Spoedig zakten zij toen door de knieën
Van al dat genoten geestrijk nat
En zo togen zij dan gedrie
Op huis aan, zwaar beschonken en zeer zat.
Of er van ‘t geld wat over is gebleven
Is iets wat ik niet weet
Wel weet ik, dat drank dat is niet overdreven
Ellende geeft en ook veel leed.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 12-09-2009, 10:46:53
De heer Zier Gerrit Blok geboren te Scheveningen op 26-05-1912 schreef voor zijn verloofde een gedicht aan boord van de logger Vlaardingen 70 Hendrik en Jan in het jaar 1929.

Zeer waarde hartedief
om tot de zaak te komen
heb ik in deze brief
eerst mijn begin genomen.

Het was reeds zomer toen ik afscheid van je nam
en toen mijn zoetelief in mijne armen nam
wat stapte ik toen voort met tranen in mijn ogen
en dacht ik bij mijzelf wat is die tijd toch spoedig omgevlogen
nu sta ik aan het roer en staar door het verhelderd glas
nu ga ik weer aan ‘t werk in storm en onweerslagen
om op de woeste zee mijn leven weer te wagen.

Maar dit is alles niet
hetzij hoe het ook moog- gaan
als jij de mijne blijft
dan is mijn wens voldaan
het is met de hand gedaan
en met de pen geschreven
maar God die weet de tijd
hoelang wij zullen leven.

Verloofde van Z.G.Blok was Catharina Spaans, geb. 03-12-1911.
Zij huwden op 3011-1930 en kregen 11 kinderen waaronder twee tweelingen.
Catharina overleed op 24-09-1977.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 12-09-2009, 20:37:12
Evolutie in de visserij

In de late en de vroegere zestiger jaren
Deed zich een ontwikkeling voor
Die nooit in de Visserij geschiedenis was te evenaren
En waarbij de vleetvisserij ging teloor.
Grotere schepen met sterkere motoren
Verdrongen de vleetloggers van hun plaats
Veel geld werd er verdiend als nooit tevoren
Daarbij waren die grote trekkers korter buitengaats.
En deze ongekende evolutie
Werd ook door vissersvrouwen meebeleefd
Het ontketende een ware revolutie
Toen de vleetvisserij werd voorbijgestreefd.
Want zie Floor, de man van Sien, een fijne vent
Vaarde al jaren met de vleet bij schipper Ment
Terwijl z’n buurman Gijs van vrouw Leuntje
Aan boord zat van Schevenings grootste trekker
Dat zat Sien, de dochter van Teuntje
Dan ook helemaal niet lekker.
Mede omdat Floor met de vleet verdiende niet veel
Terwijl Gijs maar af en aan voer
En zich verdiende groen en geel
Was hij thuis van zee, ging hij met Leuntje op de toer.
Wijl Sientje thuis met huishoudgeld zat te blokken
Soms gingen ze buitenhuis lekker eten
Bij ‘n Chinees restaurant waar ze nog aten met stokken
Dat alles heeft Sien haar man bij binnenkomst verweten.
Want zij moest voor ‘t gezin zelfs nog enkele dagen uit werken
Maar Leun lag lekker op ‘t balkon
Met zonnebril op te rusten om aan te sterken
Op ‘n stretchbed languit in de zon.
Ook deed Leun tegenover Sien erg benepen
Van gekkigheid wist ze gewoon niet wat te doen
Ze kocht maar raak, zelfs de duurste gordijnen bij Teepe
Want Gijs verdiende immers volop poen.
Ze bestelde een nieuw bankstel met eethoek incluis
Op de Westduinweg bij Willem Buis.
Ook de kinderen profiteerden van hun vader
Leun’s zoon die kreeg een fonkelnieuwe brommerd
Maar Sientjes jongen, dat verklaar ik hier nader
Kreeg een tweedehands fiets gekocht op ‘n veiling van de lommerd.
Dat gaf, begrijpelijk, tweedracht met haken en ogen
Dus moest Floor, de man van Sien
Omdat ze ‘t niet langer kon gedogen
Ook maar naar een grote logger om gaan zien.
Die vleetvisserij moest hij maar laten schieten
Sien wilde daaronder niet langer lijden
Ze werd opstandig, was niet te genieten
Ze wilde zowat van Floor gaan scheiden
Als het niet zijn laatste jaar was met de vleet.
“Ik zeg je, een gewaarschuwd mens telt voor twee
In ‘t geval je het misschien vergeet
Week daarop je bonen en doe je maal ermee”
Bij zoveel argumenten ging Floor toen door de knie
Want z’n vrouw die had het laatste woord.
‘t Andere jaar voer hij op een trekker bij Jan van Marie
‘n Gelukkige schipper en ‘n goede ploeg aan boord
Alles werd zo toen in de minne geschikt
De verdienste veel beter en goed
Omdat Sientje het niet langer heeft gepikt
Heeft ze zo gewerkt op Floors gemoed.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 13-09-2009, 12:28:46
“Het bewegende lijk”

Beste mensen, wat ik U nu weer ga vertellen
Had plaats vlak na wereldoorlog één,
Nederland was weer aan ‘t herstellen
Van de nadelen, daarvoor geleên.
‘t Gaat over trawlen in de vasten
Van ‘t voorjaar anno ‘negentien
En met volle zeilen aan de masten
Viste de logger “ Willemien “
onbekommerd en zonder zorgen
Over de Breeveertien op en neer.
Van deze mooie voorjaarsmorgen,
En de vangst was best, ook nu alweer,
Schipper Kees bekeek al kouwend op z’n pruim
naar zijn vangst beneden in het ruim
En of het ook de moeite loonde
Om naar de markt toe te gaan.
De stuurman beaamde dat, en toonde
De vangst tot nu toe opgedaan.
Hij zei: “Ik zou niet langer wachten,
Een beste reis zit er wel in “.
De Schipper knikte toen, en lachte
Dacht naar de markt te gaan, dat heeft wel zin.
Het net werd spoedig opgehaald
Daarmee werd trouwens nooit gedraaid.
Maar bij ‘t openen van de kuil
Lag tussen de vis, als een hoop vuil
De stoffelijke resten van ‘n mens.
Dat was begrijpelijk tegen ieders wens.
‘t Was een manspersoon, en aan lij zij neergelegd.
Met weerzin ook, dat zei hier nog gezegd.
De rest der vangst ging zoals het behoort
In z’n geheel, terug weer overboord.
Toen zeilde men dan heel gezwind
Met voile boel op, en ‘n bakstaagwind.
Zo werd de koers naar huis gezet
Met twee man te wacht, want dat was wet.
De avondwacht die werd gedaan
Door jonge Gijs en Teun van Jaan.
Maar ‘s avonds na de eerste wacht
Het noordoosterwindje waaide zacht
Moest Gijs de andere wacht aanspreken
Maar plots begon Gijs te verbleken.
Want wat hij waarnam, en wat hij zag
Van onder ‘t zeil waar de dode lag
Zag Gijs het zeiltje zacht bewegen
En toen hield niemand Gijs meer tegen.
Liet zich pardoes in ‘t vooronder vallen
Sprak: “ Luister hier nu jullie allen
Het lijk beweegt, ik durf niet te gaan kijken”.
Maar oude Simon zei “dat zal dan moeten blijken”
Was voor Gijs z’n argumenten dan ook doof,
Was zelfs verbaasd over zoveel bijgeloof.
Dacht wat dood is, komt nooit meer tot leven
Hij zou daarvan het bewijs gaan geven.
En toen ging Simon boven naar het dek.
Vond, wat Gijs verteld had, toch te gek.
En inderdaad, ook Simon zag het zeil bewegen.
Zijn verbazing was zeer groot, zo niet ten top gestegen.
Hij trok kordaat het zeil nu weg, en wat zag hij daar lopen
Een grote krabbe die uit de last gesnopen
Die was al wandelend over ‘t dek gegaan.
Simon nam de krab, liet ‘m zien aan bange Gijs.
Sprak: “ Jongen, hier is het bewijs “.
En Gijs heel opgelucht en nog ontdaan,
Is met ‘n gerust hart, toen naar z’n kooi gegaan.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 13-09-2009, 21:34:06
T’ ûskomst

As de wind is ‘edraaid
en zô sturremachtig waait
dat de mêuwe bove land blêve steke,
dan kikke overal
d’ouwe zêlui an wal
naer de golleve die op ‘t ‘aeve’ breke.

Der gezichte benne oud
‘etaend deur zon en deur zout;
der rûge jekke ‘ange wêd om der schoere.
Non vertelle ze daer
van ‘t veule gevaer
toen ze zellef nog op bomschûte voere.

Opiens roopt ‘n man;
“Kik, daer komt ‘r ien an.”
In de vorte zien ze twie witte stenge.
Dan zêt ter gauw len:
‘t Is de drie-tien,
die mot dortig last vorse meebrengen”.

“IJ is te vort om de Zûd”,
roopt ’n oud-stierman ût.
D’ aa’re geven ‘em gelik om die woorde.
‘t Likkent of ieder woord
daer an boord is ‘ehoord,
want ze legge non mêr naer ‘t Noorde.

As de logger daer zwoegt,
deur ‘t waeter ‘een ploegt,
soms ‘êlemael likt te worde bedolleve,
vollege zij op de voet
wat die schipper daer doet
in z’n strêd teuge sturrem, strôm en golleve.

Slingerend douwt ‘ie z’n kop
teuge ‘n stik waeter op
en slaegt zô de koppes binne te vaere;
ût de brug komt ‘n ‘and,
die wûft naer de kant,
naer de gaste die iens der lêrmêsters waere.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 14-09-2009, 10:26:48
Het Scheveningen van toen

De zee in al haar pracht
De zee in al haar glorie
Ach! Had ik ‘t ooit gedacht
Voor mij nu reeds historie.
Als Scheveningse jongen
Ging men al vroeg naar zee
Op jacht naar haring, schol of tongen
Dat viel toch heus niet altijd mee.
De zorg om ‘t dagelijks brood
Dwong je er toe, naar zee te gaan
Zo hielp je ‘t gezin dan uit de nood
En had je een bestaan.
Je voer dan op een logger
Naar Lerwick, Shields of Dogger
Of waar men ook mocht vissen
Je kon geen visdag missen.
De zee die nam, die zee die gaf
Aan veler ons te eten
Maar ook aan anderen een graf
Dat zult u toch wel weten.
Zij kwamen van de zee niet weer
Dat gaf veel leed, dat gaf veel zeer
Ik herinner mij een ramp
Een moeder overkomen
Zij verloor als in een damp
Haar enige drie zonen.
Zo werd in ‘t Scheveningen van weleer
Met onverschillig wat voor weer
Voor hen op zee, ootmoedig tot de Heer gebeden
Zoals het hoort naar goed gebruik en zeden.
Liep je zondags door de straten
Van ‘t oude Scheveningen
Dan hoorde je op de maten
Van ‘t orgel, Psalmgezangen zingen
Thuis deed een ieder z’n plicht
Dat was op ‘t schip ook van gewicht
Maar tegenwoordig hoort men dat niet meer
Jammer helaas, is dat voorbij?
Nu hoort je geregeld en steeds weer
De ‘Pop’ en ‘Beat’ en wat meer zij
Toch was er in die oude tijd
Ook weleens afgunst, haat en nijd
Maar iedereen deed naar geweten
Die narigheid weer gauw vergeten
En toch, ondanks die schrale tijd van toen
Zou ik voor één keer ‘t nog eens over willen doen!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Metser op 20-09-2009, 22:27:08
Zier Gerrit Blok, bericht Jan Jansen.

Verloofde van Z.G.Blok was Catharina Spaans, geb. 03-12-1911.
Zij huwden op 3011-1930 en kregen 11 kinderen waaronder twee tweelingen.
Catharina overleed op 24-09-1977.

Jan, is dat de Zier Blok die onder meer in de Voornsestraat 9 woonde?


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 21-09-2009, 10:33:48
Ik zou het niet weten !!!! Wellicht zijn er anderen die je kunnen helpen.

K


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 21-09-2009, 10:35:53
Hulde aan de boetsters

Hier een huldeblijk die is gericht
Aan een groep Scheveningse vissersvrouwen
Die aan de havens zorgde voor dat boeiend gezicht
Langs erf, rederij en andere gebouwen.
Dat brokje historie ging helaas verloren.
Ik bedoel de boetsters van zolder of schuur
Niet te vergeten ook het land bij watertoren,
Waar ze bezig waren die Coba, Jans, die Tina of Guur
Of hoe ze verder heten mogen,
Vaardig de vleten reparerend
Die uitgelegd lagen te drogen,
Alle weersomstandigheden soms trotserend.
Want een logger moest op tijd naar zee,
Kon ook niet op een vleet liggen wachten
Al viel dat niet altijd mee.
Daarom zetten deze vrouwen zich in met al hun krachten
En onder leiding van een hoofdvrouw daarbij aanwezig
Die het werk verdeelde dat moest worden gedaan
Een vrouw niet altijd groot of pezig
Wel één die best haar mannetje kon staan.
Onder zo’n ploeg had je ook de prikkermakers,
Jonge meisjes 14, 15 jaar genoemd een
Die voor zo’n groep zorgden als ware wakers
Voor de inwendige mens met koffie en met thee
Zo’n meisje zag je dan met een ketel lopen torsen
Voor heet water op weg naar de stokerij
Dan ging niet altijd zonder morsen
Geloof dat hier nu maar van mij.
Soms werden deze meisjes door de jongens in de boot genomen
Met grollen en grappen en zo meer
Maar je moest niet aan hun ketel komen
Want dan ging zo’n deern pas goed. te keer.
Dan kletste ze zo’n bengel duchtig om de oren
Zodat die maakte dat hij wegkwam
Als hij zag dat hij had verloren
En dat van een Kee die leek zo tam.
In de nateelt als de loggers onder Engeland gingen vissen
En korte reizen maakte, kon het weleens gebeuren
Omdat zo’n schip geen visdag kon missen
De boetsters ‘s nachts doorgingen zonder treuren.
In deze vrouwen had men het grootst vertrouwen
De vleet kwam en moest op tijd klaar
Zo’n ploeg daar kon je echt op bouwen
Als een gebouw op een pilaar
‘s Winters zaten de boetsters op de schuur
Een vaste ploeg van de morgen tot de middag
Ik geloof vanaf acht, tot zo ongeveer vijf uur
Iets wat ik me niet herinneren mag.
In afgeslankte vorm was dan zo’n ploegje bezig
Nieuw netten inslaan zo dat heet.
Daarbij was de plaatsknecht ook aanwezig
Meestal een oud schipper zo ik nog weet
Doch het aanslaan werd gedaan met vrouwenhand
Zij waren rap met mesje en met boetnaald
Al was de beloning navenant
Omdat het als stukwerk, dacht ik, werd betaald
Maar deze vrouwen waren tevreden dat telt
Want er zijn genoeg andere dingen
Die belangrijker zijn dan geld.
En daarom deze ode uitgebracht
Aan de gewezen boetsters uit Scheveningen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 22-09-2009, 08:59:50
“In ’t zelfde schuitje”

Hier ben ik dan weer beste mensen
Terug van weggeweest
Om te voldoen aan veler wensen
Van ouderen dan toch wel ‘t meest
“ Ga je weer stukjes schrijven? “
Is een veel gehoorde vraag
Zonder enigzins te overdrijven
Doe ik dat voor hun heel graag
‘k Heb voor de lezer wel wat in petto
Over iets wat gebeurde lang geleden
‘t Betreft ene Giel en Ai van Co
Beide personen reeds jaren overleden
Voor herkenning dus geen nood
Want zelfs hun. kinderen zijn al dood
Welnu, Giel en Ai hadden ‘n dochter
Het was hun beider enigst kind
De een was daarop nog meer dan d’ander verknochter
En bij ‘t gekke af, idolaat door hen bemind
Ai z’n dochter heette Mientje
Zij was sinds enige tijd verloofd
En Giel’s lieve dochter Sientje
Bij voorbaat aan ‘n schipperszoon beloofd
Hun kinderen waren niet te evenaren
Volgens hun dan, en je kreeg zowaar ‘t idee
Dat er geen volmaakter kinderen waren
Dan alleen maar deze twee
Maar dat werd spoedig bitter door hen ervaren
Want lees daarover met mij mee
Voor Ai was het gewoon niet te verklaren
Dat Mientje, oh wat vreeslijk lot
Z’n meisje waar hij geen kwaad van zag
Overtreden had, het zevende gebod
Wat door Ai was, reden tot beklag
Hij was zeer bedroefd en was in alle staten
Zat teneergeslagen en verdoofd
Voelde zich verraden en verlaten
De kroon gestoten van z’n hoofd
Men had daarover leedvermaak
Vooral Sientje’s vader onze Stuur
Voerde het hoogste woord, stak zelfs met Ai de draak
Want voor zijn dochter stak hij de handen in het vuur
Durfde daar zelfs een eed op doen zowaar
Zo overtuigend sprak hij over z’n dochter Sientje
Doch zie wat loopt het in het leven raar
Giel die het grootste woord gevoerd had over Mientje
Moest enkele reizen later zich laten welgevallen
Dat Sientje waar hij zo prat op was en ging
Van de beloofde schipperszoon wel degelijk moest bevallen
En dat, voor ze nog droeg een verlovingsring
Giel was aan boord niet te genieten
Zocht bij Ai van armoe maar z’n troost
Geroddel deed daarbij hun erg verdrieten
Aangaande hun zo verheven onfeilbaar kroost
Toen sprak tot Giel de Stuur
“ Jouw dochter zei je kon het niet gebeuren”
Want daar stak je je handen voor in het vuur
Zou je ‘t gedaan hebben, je zou zeker zijn te betreuren
Want nu jouw dochter mede is gestrand
Zouden je handen tot op het bot toe zijn verbrand.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 23-09-2009, 11:51:57
Kerkelijke bezwaren

Vroeger had je op Scheveningen,
Zelf herinner ik me zo’n geval,
Een zekere groep kerkelijke fanatiekelingen
Zo ‘k deze mensen maar noemen zal.
En wat ik hier nu op papier zet
Was bij sommigen normaal en heel gewoon
Omdat der ouders wil was wet
Of het de dochter betrof danwel de zoon
Dat komt hier tot uiting met Mientje van Al en Kee
Een Pronte meid met twee gezonde handen
En Gerrit, een vissersjongen van de Zee
Waartegen hun ouders samenspanden.
Hun verkering dat zat goed verkeerd
Wederzijdse ouders waren er niet mee ingenomen
Want Mientje was Hervormd en Gerrit Gereformeerd
Daar was gewoon niet overheen te komen.
Volgens de Ouders danwel te verstaan
Wat betreft de jongelui zou het heus wel gaan.
Bij ‘n zekere categorie mensen ging dat zo in vroeger dagen
Wanneer je niet behoorde tot hun kerk
Je ook niet om in meisjeshand. kon vragen
Dat ging zo toen allemaal in z’n werk.
Behoorde je tot hun zelfde kudde
Vormde dat maar weinig problemen
Zo niet dan was het zeg maar knudde
En kon je beter de benen nemen.
Ook hier in Mien en Gerrits geval
Waarvan de ouders wisten van geen wijken
De jongelui vonden dat gek en al te mal
Maar ze wilden voor argumenten niet bezwijken.
Ze gaven hun kerk niet zo maar prijs
Gaven dat ook duidelijk te verstaan’
Het was volgens de kinderen erg onwijs
Om over ‘n kerk zo te keer te gaan.
Nimmer zou Gerrit Mientje laten schieten
Daarvoor was de meid te goed
Al deed hij zijn Ouders daarmee verdrieten
Want Mientje was zeer netjes opgevoed.
Op haar gedrag viel toch niets aan te merken
Dat gaven z’n ouders ook wel volmondig toe
Zie je het zat alleen maar in ‘t verschil der kerken
Met allerlei toestanden en gedoe.
“Laat toch varen zei Gerrit, “die bezwaren,
Trek om die kerkmuren en doe weg
Blijf je daar toch niet blind op staren
Geloof me nu wat ik hier zeg.”
Toen zijn de ouders gezwicht en is ‘t ervan gekomen
Het huwelijk werd Hervormd ingezegend
Want Mientje was daar bevestigd en aangenomen
Was ook haar inziens ten onrechte bejegend.
Het werd een voorspoedig en gelukkig huwelijk
Gezegend met twee dochters en twee zonen
Waarvan er twee, oh! wat afschuwelijk
Ongetrouwd nog wel zijn gaan samenwonen.
Die dachten er, als hun ouders, anders over
Zagen daarin maar weinig kwaad
Hielden niet van trouwen met glitter en lover
Luisterde ook niet naar goede raad.
Zo gaat dat dan in veel gevallen
Dezer hedendaagse tijd
Huwelijken dalen in steeds grotere getallen
Maar worden zij daardoor van zorgen ook bevrijd?


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 24-09-2009, 10:46:02
’n Pleit voor ’n oud Schipper

Kort geleden, net voor ik met vacantie ging
Las ik in de historierubriek der Haagsche Courant
Over ‘n Marineschip dat lang geleden verging
Omdat het tegen een Juli-storm niet was bestand
Het drijvend fort of ook wel monitor genoemd
Verging, op weg van IJmuiden naar Hellevoetsluis
Was later als wrak bij kustvissers meer berucht dan beroemd
Het hoorde op Zee dan ook niet thuis
Dat is ook de reden waarom de “Adder” in de zomer is ver
Ook onderbemand, onmanouvreerbaar bovendien
En zonder hulp of enige bijstand naar zee toegegaan
Dat bleek goed fout, achteraf aldus gezien
Want ‘t schip was helemaal niet zeewaardig
Maar er was op de plaats der ramp een vissersboot
Uit Scheveningen, en die zou, ‘t klinkt eigenaardig
Geen hulp hebben geboden aan het schip in nood
Volgens geschiedschrijver was dat verkeerd
En een goed zeeman, niet aangeleerd
Aangeboden hulp werd eerst stilzwijgend afgewezen
Omdat, m.i. de trots van commandant ‘t won van de angst
Wat men toen op de visschuit aanzag met zorg en vreze
Die zijn toen doorgegaan met ‘t beoefenen der vangst
Toen de “Adder” dan eindelijk de noodsignalen gaf
Was het te laat, hulp kon niet meer baten, en ‘t schip ging overzij
Want de visserschuit was al te ver af
Zat reeds enkele mijlen aan lij
Schipper der schuit trof geen enkel verwijt
Was machteloos zelfs, toen ‘t schip daar verging
En ondervond, en dit tot leedwezen en spijt
Dat die hele bemanning ‘t leven liet, zo dichtbij Schevening
Want ik weet te vertellen, over ‘n schuit
Heb ik van anderen die daarop hebben gevaren
Die vertelden dat zo’n schuit, ging enkel maar vooruit
Met ruime wind in zeilen, en in snaren
Persoonlijk heb ik nooit een schuit gezien
Er ooit een in in’n leven ook aanschouwd
Dan op een schilderstuk van Mesdag na, misschien
Die in zijn tijd daarmee wel was vertrouwd
Als jongen, heb ik op de logger vaak genoten
Door anderen over de bomschuit aldus verteld
Wanneer we ‘s avonds aan de vleet lagen geschoten
Toen zag ik in iedere schuitenvisser een held
Zo als die met zo’n vaartuig de zee bevoeren
Waar door storm, ontij of tomeloos geweld
Ook dikwijls nog de dood om de hoek kwam loeren
Zo was er bij ons, een oud matroos aan boord
Als hij vertelde dan hing je aan z’n lippen
Van wat hij zei ik geloofde ieder woord
Niet een kon aan zijn verhalen tippen
Hij vertelde, dat ze eens al waren 10 dagen lang op zee
Nu wil ik de man van leugens niet betichten
Toen ze nog zagen, volgens hem, van kust, de lage lichten
Lage lichten en lampen aan de wal
Zijn na enkele mijlen varen alniet meer te zien
Maar voor de waarheid stond hij pal
Noemde het geen fabel bovendien
Hij vertelde ook dat ze op ‘n keer zowat
Bij thuis zeilen de vuurtoren van Scheveningen zagen
Een Zuidwesterstorm kregen, af dreven, en toen
Acht dagen daarna bijna dwars van Kattegat lagen
Het thuis zeilen zo weer moesten overdoen
Hiermee wil ik te kennen geven en tonen
Dat schuitenschipper trof geen blaam
Hem van nalatigheid verschonen
Alsmede aantasting van eer en goede naam
De geschiedenisschrijver stel ik misschien teleur
Maar door de overmacht kon schipper echt niet anders handelen
In zeemanstermen gesproken was het Force Majeur
En ‘t deed Schipper den Dulk den juisten weg bewandelen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 25-09-2009, 09:38:53
Ode aan ’t Museum

Aan ‘t begin van de Neptunusstraat
Wist u dat daar ‘n museum staat?
‘t Is in hoofdzaak gewijd aan Visserij
Dat ziet u meteen als ge er naar binnengaat.
Maar ook van nevenbedrijven en allerlei.
Dus niet alleen maar oude visserboten.
Al horen die er zeker bij
Van alle modellen en van grootten.
Gewoon ‘n lust voor ieders oog.
Een overzichtelijk geheel
Dat behoeft mijn inziens geen betoog
Daarbij zeg ik niet teveel.
Nimmer hoeft men in ‘n rij te wachten.
De ontvangst is vriendelijk en spontaan.
Nooit hebben we daarover klachten.
En de bezoeker is meestal voldaan.
De eerste zaal bevat de schuiten of de bommen
Met ‘n visverkoopster, schilderstukken en visgerei aangevuld.
Dat valt meteen op bij het binnenkom(m)en.
De meeste bezoekers raken ervan verguld.
Als men ziet, dat met smaak tentoongestelde
Om te zien toch wel de moeite waard.
Zo ook de toelichting door de suppoost vertelde
Die met open mond door de aanhorenden wordt aangestaard.
Zaal twee is de loggerzaal, een flinke stap vooruit.
Dit schip werd bij de Visserij al gauw favoriet.
Ze kwam in de plaats van platgeboomde schuit.
Een hele verbetering zoals men ziet.
Ook vindt men hier de warrebak met leutel
De zoutnap, dissel en ton met deutel.
Van alles wat bij haring verwerken behoort.
Tot zelfs de navigatie benodigdheden.
Gewoonweg enig in z’n soort.
Zoals misthoorn (draaiorgel) en de lampen.
Alles hard nodig op ‘n visserboot.
Vooral de stakelpot als men met moeilijkheden kreeg te kampen.
En ook gebruikt werd in geval van nood.
Zaal drie voert ons weer meer naar ‘t heden.
Gewijd aan havens en aan reddingwezen.
En vele andere dingen ook met verleden.
Als de seamansphore waar je het waterpeil kon lezen.
Om vanuit zee te zien of’ ‘t water al was gerezen.
De maquette des havens, oorkondes, medailles en zo meer.
Van onze Scheveningse redders van weleer.
13 ziet hier ook ‘n zilveren logger die het oog doet lonken.
Gekregen van Juliana die toen was Koningin
En die bij haar troonsbestijging werd geschonken
Door de visserbevolking van Schevening.
Vervolgens komt men in een zaal
Met bommenbemanningsverblijf in ware grootte.
Het sober interieur spreekt hier klare taal
Hoe de bemanning huisde, sliep en kookte in deze bommen- boten.
Zij waren tot 1916 in gebruik zover ik weet
Al was er toen reeds sinds 1904 ‘n haven
Voor ‘t geval dat men ‘t niet vergeet.
De laatste zaal aan ‘t eind der gang
Toont u ‘n zeil en mandenmakerij.
De boetsters en ‘n huiskamer zonder behang.
Met zowaar achterin een heuse kuiperij.
Vandaar gaan we om de hoek en zien de fotopanelen.
Gespeend met familietaferelen en gebeurtenissen allerlei.
Een uitgelezen reportage, u zult deze mening delen
Ook hier weer domineert de Visserij.
Tevens ziet men hier de hoofdijzers met stukjes en met boeken.
Parelspelden, oorknoppen en de broches voor de doeken.
Dan vervolgens gaan we naar de tentoonstellingszalen
Die als expositieruimte zijn bestemd.
De leiding doet hier zogezegd bepalen
Van wat er komt, en waar meestal wordt ingestemd.
Vandaar ‘n echter Scheveningse kroeg
Toepasselijk genaamd de “Halve Vleet”
Daar pakte menig visser ‘n neutje soms wel wat vroeg
Maar alles ordelijk, voor zover ik weet.
Als laatste komt de wagenzaal
Met nettenwagen, viskarren en de bakfiets van Leen Taal.
De badkoets, stoelen, zeemijn, reflector tot aan ’n zeilwagen toe.
Dit wat betreft wat de beneden bezienswaardigheden.
Maar ben je het bekijken nog niet moe
Dan vindt u boven een met familiegeschiedenis uit het verre verleden.
En nog een hofjeswoninkje van ‘n weduwe die aan haar tafel zit
Met sloof en al en dat is het einde van de rit.
‘k Zou zeggen kom en aanschouw wat is te zien.
Wij zien gaarne veel bezoekers.
Met toelichting aangaande bovendien.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 28-09-2009, 11:10:12
Slome Maart

Niet iedereen is gelukkig hetzelfde
En ook zo niet als Maart
Die al vaarde vanaf z’n elfde
Op de Scheveningse haringvaart.
Hij voer ieder jaar dan ook als laatste
Van elke nieuwe haringteelt
Daarbij was hij onmogelijk voor z’n naaste
Die hij mateloos heeft verveeld.
Want Maarten was, zeg maar, lui.
Deed liever niets dan een klein beetje
Gaf aan alles zo mogelijk de brui
Ook thuis bij z’n eega Keetje
En wat ik hier verder ga zeggen
Is dat het geschrevene echt is gebeurd
Dat kan ik zelfs met getuigen weerleggen
Alleen de namen heb ik hier uitgescheurd.
Maarten fungeerde als kok aan boord
Daaronder heeft de bemanning moeten lijden
Want wat hij klaarmaakte was ongehoord
De opvarende daarom echt niet te benijden.
Moest hij het eten klaar gaan maken
Kwam ‘n ieder en elkeen daaraan te pas
En zonder zelfs de pot maar aan te raken
Was het verbazend hoe hij de jongens de les las.
De afhouder commandeerde hij te pompen twee emmers water
De reepschieter aanreiken ketel met erwten incluis
En de jongste weer even later
De etenspot op te tillen op ‘t fornuis.
Als deze handelingen waren verricht
Verzocht hij de afhouder om ‘n krijtje en vermetel
Schreef hij met ‘n glashard gezicht
‘Dit moet snert worden’ op de ketel
En dook dan, snel voor zijn doen, in z’n kooi.
Bij de bemanning viel dit niet in goede aarde
Zij mopperden daarover, gewoon niet mooi
Vooral Piet die op die logger vaarde
Maakte zich verschrikkelijk boos.
Hij gaf Maart te verstaan die morgen,
Dat de bemanning het verkoos
Beter voor de kost te zorgen
Anders gebeurde er een moord.
‘Geloof dat van mij gerust
Daarop geef ik je mijn woord
Als je nog langer het eten verprutst’.
Toen sprak Maarten: ‘Piet luister
Aanstaande reis dan ga ik niet meer mee
Als ik jullie gemopper hoor, word ik niet kuister
Of denk je dat ik zit voor de lol op zee?
Je mag het koken voor mijn part overnemen
Ik geef je zelfs twee kwartjes toe
Want al dat zeuren en dat temen
Ben ik zat en tevens moe.
Die twee kwartjes die ik meer verdien per week
Om voor 14 man te koken
Daardoor raak ik goed van streek
En heeft het mij aan energie ontbroken’.
Maarten bleef aan boord en over ‘t algemeen genomen
Nietegenstaande hij was een slome vent
Ging het beter met de kost en zijn we de teelt goed doorgekomen
Want je raakt overal tenslotte aan gewend.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 29-09-2009, 09:41:18
“ ’t Tonnetje”

Nu eens een eersaluut
Aan een onmisbaar attribuut
‘t Gaat over de vriend van oud en jong
Zoals de visser hem bezong.
De priester, poepdoos, ‘t gemak of vat
En nog vele andere namen zat
Maar schrijver dezes houdt het net
Geeft het de naam van scheepstoilet
Het tonnetje zo het meest genoemd
Stond van oudsher op het achterdek.
Dat was op een logger onverbloemd
Met puts ernaast, z’n vaste plek.
Doch op de plaats waar ‘t zich bevond
Daaronder was gevestigd Stuurmanskooi.
Wat voor de kerel, ik zeg het rond
Ellende gaf, dat was niet mooi
Want het patentglas daar in dek aan gebracht
Zo’n driekantig geval, U weet ‘t nog vast
Was gescheurd en gebarsten en lekte zacht.
Dat gaf aan deze man veel overlast
Omdat, wanneer een der bemanningsleden
In hoge nood de ton wilde gebruiken
Deed hij dat niet met zachte schreden
Liet vooraf de puts tegen verschansing stuiken
En vervolgens werd met zwaar gebonk
Puts en ton hard neer gesmakt
Wat als kanongebulder klonk
En de Stuurman achterin, heeft dat erg aangepakt
De lieve man altijd zeer netjes in z’n spreken
Bleef deze keer dan zeker in gebreke
Want hij schreeuwde luid, “Zijn jullie soms gek?”
En toen harder: “ Ik krijg alsmaar water in m’n bek”
Stoof uit z’n kooi, greep de ton en smeet hem overboord
En had daarmee, dacht hij, het laatste woord.
Dat was niet zo, en het duurde ook niet lang
Zo ook hier, want hoe of je er tegen strijdt,
Dat gezonde en natuurlijke drang
Echt nooit tot uitstel leidt.
Over ‘t gemis der ton werd met protest gemopperd
Tegen Stuurman Cees daarover hard geklaagd.
Teneinde raad heeft toen de arme tobberd
Van ‘n Hollands breel een nieuw privaat gezaagd.
Maar vooraf werd beslist, dat heeft mij deugd gedaan
Dat de nieuwe ton, daarop gaven wij ons woord
In ‘t vervolg dan, ergens anders moest staan
Daar bij de achterpiek, meer naar achter dus aan stuurboord.
Oh! wat waren we gelukkig
De lieve vrede was hersteld.
Stuurman Cees was niet meer nukkig
En het verhaal van ‘t tonnetje verteld.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 30-09-2009, 08:57:19
’t Treinkaartje

M’n zus Jans, en zwager Wout
Zijn nu al 20 jaar getrouwd.
Wout vaart al jaren lang van Vlaring
Is schipper, vangt altijd z’n portie haring.
Ook nu weer kwam hij vol en zoet
Terug naar huis met grote spoed.
Hij zou die middag binnenkomen
Moest nog maar enkele uren stomen.
Jans belde Marie de stuurmansvrouw,
En vroeg, wat ze dacht en zeggen zou.
Om de mannen, te gaan afhalen
Maar dan moest ze niet lang dralen.
Dus als ze opschoot was er kans
Op tijd te zijn, voor haar man Frans.
Marie zei: “ Jans, dat is beloofd”
Zette meteen haar ijzer op het hoofd.
Ook Jans deed haar mooiste spullen aan.
En een mooi groen jakje dat haar zo goed zou staan.
Aldus ging Jans in vol ornaat
Opweg naar Marie toe over straat.
Uiteindelijk daar gearriveerd
Zei Jans “ Kom Marie, we gaan als gesmeerd “
Naar Frans en Wout toe, met de trein
Want de tijd daartoe is nog maar klein “.
En zo gezegd en zo gedaan
Zijn beide toen op pad gegaan.
Eerst met de tram naar ‘t station
En toen boven naar het perron.
Kochten vooraf een kaartje le klas
En waren reuze in hun sas.
Toen de trein binnen reed, volgens rite
Togen Marie en Jans, naar een coup van de elite.
Maar de stationschef die dat zag
Ging er op af, met groot gewag.
Vroeg hun, of zij ook lezen hadden geleerd
Want “ jullie “, zei hij, “ zijn glad verkeerd “
“ Jullie moeten naar dat andere treinstel gaan,
De 2e klas, daar achteraan “.
Maar Jans, van de tongriem goed gesneden,
Keek meewarrig naar hem, doch heel tevreden.
Gaf verder in goed Nederlands te verstaan
Dat hij niet deugde voor zijn baan.
Maak U niet druk, U maakt te veel kabaal
Of geef me maar procesverbaal,
Want al loop ik dan in klederdracht
En misschien had U dat nooit gedacht
Dat een Scheveningse reist le klas naar Vlaring
Ik vind U erg ontactisch en bovendien een naarling.
Ik eis van U excuus, in ‘t bijzijn van alle mensen,
Wanneer U dat doet, heb ik verder niets te wensen.
De man was afgebluft, heeft daaraan toen voldaan
En na dit incident, zijn Marie en Jans naar hun mannen toegegaan.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 01-10-2009, 08:53:05
“’T Vangetje “

Marie was die morgen al vroeg uit bed
Had meteen de radio aangezet
Op de visserij-golf wel te verstaan
Om zo te luisteren naar haar man Daan.
‘t Was nog vroeg, dus had ze de tijd
Zorg te besteden aan haar kleine meid.
Over de zenders klonk heen en weder
De vangst van ieder aan hun reder.
Het was een klammen en ‘n klagen
Over de schraalte dezer dagen
Maar naast Marie woonde Trijn, Gerrit z’n vrouw
Die iedere ochtend voor dag en dauw
Te luisteren zat naar ‘t praai rapport
Dat was voor haar gewoon ‘n sport.
‘t Was weer niet veel met de visserij,
Slechts één enkele vangetje was er bij.
De gelukkige was Gerrit, Trijn haar man
Een werkvent, daar had je aan boord wat an.
Hij ving 6 last, ondanks de schraalte toch wel veel.
Trijn dat horend, zong met luider keel
Dat ze hoorde van rijke zegen.
Zo hard, dat wij de kriebels er van kregen.
Maar toen de andere dag Gerrit weer niks ving
Was het niet best met haar gezing.
Dan zong ze zacht, dat moet je weten
Het versje “ Als in nood gezeten “
Zingen kon ze heus wel hoor !
Ze was zelfs lid van ‘t vissersvrouwenkoor.
Maar edoch, je ziet zo is de mens
Als ‘t niet naar de vieze gaat en wens.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: schubbereet op 01-10-2009, 19:54:27
"Geerte Meu, daar ligt mijn schip, al die trossen en die touwen
Kun je daar een oog op houwen? "k Kan ze noemen in een wip
En in 't topje van de ra, klimt mij toch geen ander na


"'t Is mijn leven en mijn lust, zomaar aldoor rond te zwerven
Meutje als je komt te sterven, kom ik nooit weer aan de kust
Nou adieu wees wel te moe, ik ga naar Oost-Indië toe


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 02-10-2009, 10:11:08
Taalbarrière

Kort geleden ontmoette ik een man
Waar ik vroeger eens mee had gevaren.
Niks bijzonders daar niet van
Wel wat hij op ‘n keer had wedervaren.
Toen hij voer als jonge snuiter
En onder de teelt had meegemaakt.
Bij ene oude schipper de Ruiter
in ‘29 het jaar dat er was gestaakt.
Het was op ‘n keer tijdens uitstomen
Op weg van huis naar visserij,
Toen ze tot de ontdekking zijn gekomen
Wat ontstemming gaf geloof maar Vrij
Carbid een energiebron zeer bij uitstek
‘s Nachts hard nodig voor dek en werkverlichting
En op vissersschepen erg in trek
Als wel voor ruimen logies en motorkamerverlichting
Aan de wal was men vergeten dat spul aan boord te doen.
‘Om voor carbid terug naar huis te keren
Was ook zowat sprak schipper toen
Maar laten we niet mopperen of discussiëren
Zo werd uiteindelijk besloten
En met aller instemming gedaan
Om dan maar na enkele schoten
Naar Shields of Hartlepool te gaan.
Na dit besluit en enkele dagen vissen
Stoomde ze naar de laatst genoemde haven
Die was het dichts bij en om geen tijd te missen
Was het dat ze daar de voorkeur maar aan gaven.
Eenmaal aan de kant daar afgemeerd
Gaf de schipper in gebarentaal te kennen
Omdat hij geen Engels kon, nooit had geleerd
Dus vond hij, moesten ze daaraan maar wennen.
Tijdens deze conversatie hoorde men over Carbid spreken
Ook verstond men 150 ponden in gewicht
Maar de moeilijkheid der taal zo is gebleken
Heeft veel narigheid gegeven en aangericht.
Want zie, zowat een paar uur later
Kwam er een wagen volgestuwd terug.
Er was begaan ‘n grote flater
De schipper stond met open mond te staren naast de brug.
Want de wagen was stampvol afgeladen.
Met wel dertig zakken kool
Dat gaf hilariteit, dat laat zich raden
Vooral onder jongens gaf dat jool.
Wiens idee het was, om zoveel kool te bestellen
Dat doe ik uit de doeken en zal het u vertellen
In ‘t Engels spreekt men over kool als cabbidge (cabbage)
En tijdens het communiceren verstond men de schipper niet.
De scheepshandelaar van de firma Jack Dooligde
Dacht enkel aan kool en aan geen carbi(e)d.
‘n Opvarende kwam toen op ‘t idee
Een brok carbid de man te tonen
Die op zijn beurt daarover was tevree
Maar op zijn beurt dacht hij, wat was ik in de bonen.
Maar het euvel was toen gauw verholpen
Aan elke verplichting werd voldaan
Al ging alles dan wel wat onbeholpen
Zijn we toch nog gauw naar zee gegaan.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 03-10-2009, 11:14:17
“ Ter Nagedachtenis “

Nu een toepasselijk en stichtelijk gedicht
Gewijd aan allen die in de loop der jaren
Die met veilige haven soms in zicht
Zijn omgekomen op die zilte baren
Want eindelijk, is het er van gekomen
Al was het met veel inspanning en strijd
En wat velen niet hadden kunnen dromen
Ons “Monument” staat er en is een feit
Ter herinnering aan de mensen ter visserij
Alsmede al die andere Scheveningse varensgezellen
Van Marine, trawlers en Koopvaardij
Het zijn er honderden, dat kan ik U vertellen
En ter nagedachtenis aan al die stervelingen
Is het “Monument” nu onthuld en staat het daar
Om te gedenken die zeevarenden uit Scheveningen
Die de zee bevoeren, dat soms in groot gevaar.
Hun levens werden schierlijk afgesneden
Tijdens hun dienst of uitoefening van beroep
Waar veel verdriet en smart om werd geleden
Want wie hoorde ooit hun hulpgeroep?
Zo uit het volle leven, naar hun onbekende Eeuwigheid
En naar een dood, die niet was voorbereid
Mocht God genadig zijn geweest voor al die zielen
Die door bruut oorlogs- of natuurgeweld ons zo ontvielen
Herinneren wij ons die rampzalige oktobernacht
Wat nu precies zes en veertig jaar geleden is gebeurd
Toen bij zware storm en zee met woeste kracht
Ongeveer 19 mensenlevens uit ons dorp werden betreurd
In zicht van IJmuidens veilige haven
Waaronder jongens veertien, vijftien jaar oud
Die met hun schip ondergingen en zo werden begraven
Daarover werd diep getreurd en zwaar gerouwd
Alsmede in al die andere getroffen gezinnen
Waar door ‘t verlies van vader, man, broer of zoon
Mensen door smart, waren buiten zinnen
Hier hielp geen troost, geen deelneming betoon
Daarom nu wil door middel van dit gedicht
Aan initiatiefnemers van ‘t Monument doen een suggestie
Wij zijn dat m.i. aan de geblevenen dacht ik verplicht
En ‘t is wel beschouwd mede een erekwestie
Om bij het geplaatste “Monument”
Op geschikte datum en gelegener tijd
Ieder jaar, en dat wel permanent
Een krans te leggen met korte plechtigheid
Dit verricht door liefst een Scheveningse vrouw
Bij voorkeur een nabestaande van iemand die is gebleven
En even eerbiedig stil te staan en eer getrouw
Ja, daar moeten wij maar eens naar streven
Want zie ik naar andere minder belangrijke vissersplaatsen en -dorpen
Loopt Scheveningen wat monumenten betreft wel achteraan
Zodoende deze geopperde gedachten niet worden verworpen
Maar met z’n allen er vierkant achter gaan staan.

Oud Schipper Kleijn   1983


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 04-10-2009, 10:05:20
“Toen en nu”

Ik was een jongen van acht jaar misschien
De bouw van de tweede haven allang begonnen
‘t Profiel daarvan al zelfs goed te zien
uit de tijd dat de motors het van de zeilen wonnen.
Overbevissing baarde nog geen zorgen
Visserij gaf aan velen een bestaan
En aan de afslag iedere morgen
Was het een komen en een gaan.
Van zowel vreemde als plaatselijke botters
Genoemd, de Kust- of schokkervloot
Die nu vervangen door moderne kotters
Tòèn een levendig schouwspel bood.
Vele kwamen van ‘t voormalig Urker eiland
Anderen van Goeree, Ouddorp of Stellendam
Welke gezamelijk aan de loskant
Een zeer belangrijke plaats innam
Scheveningen had dus meer te bieden
Dan alleen zijn haringvloot
Want ook vele visserslieden
Verdienden hier hun dagelijks brood.
Maar des Zondags hield men rustdag
Die door meest alle vissers werd geëerd.
Vooral de Urkers hadden daarvoor ontzag
Dat was hun dan ook van kinds af aangeleerd.
Gezamelijk gingen zij getrouw ter kerk
Stelden zich dan onder de tucht van ‘t Woord.
Van de Scheveningse jeugd was ‘t dan geen werk
Want die klommen dan tijdens de dienst bij hen aan boord
En gapten dan, ‘t is niet gelogen
Van ‘t lijntje, gespannen van stag tot want
De scharretjes, die daaraan hingen te drogen
Der botters aan de bruggetjeskant
Dat was vond men, toen erg misdadig
En tevens ook baldadigheid
Werd er een gepakt strafte men ongenadig
Heel wat anders dan in deze tijd.
Nu wordt er links en rechts gestolen
Vernield las ik zelfs, voor meer dan ‘n miljoen
En door de rechter een lichte straf bevolen
Erbij gezegd, dat mag je nooit meer doen.
Wordt er terecht gestraft, dan lees je in de krant
Dat sociaal-werkers alsmede de reclassering
En ook psychiaters, schreeuwen moord en brand
De pleiter vindt de overtreding maar gering
Vraagt zelfs vrijspraak; en als ‘t lukt is hij verheugd.
Want de verdachte memoreerdt hij, had een moeilijke jeugd.
Gaan we nu terug naar het verleden
Toen ‘t kwaad gestrafd werd met harde hand
Daarover was men best tevreden
Zoals ieder weldenkend mens in ‘t land.

Oud Schipper Kleijn


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 05-10-2009, 11:34:00
“Twee Wezen “

Voor de oorlog voer ik op een logger
Waarmee we geschoten lagen aan de vleet,
‘t Was op de Claeverbank of de Dogger
Wat ik na al die jaren niet meer weet.
De reepschieter was aan het haring bakken
Wat behoorde tot zijn taak,
Ook rijst koken was een der vakken
Als vanouds een uitgemaakte zaak.
Soms was het wel gezellig in ‘t vooronder
Vooral als er een goede verteller was aan boord;
Gerrit de oudste matroos was daarin wel heel bijzonder
En die laat ik hierbij dus aan ‘t woord.
Het is of was ruim 100 jaar geleden
Dat het plaatsvond en is geschied,
Alleen de namen uit ‘t verleden
Die vertelde en vermelde Gerrit niet.
Mijn grootmoeder aldus Gerrit was baker
Grootvader zat als visser met de schuit op Zee.
Het gebeurde veel en weleens vaker
Dat een baker gestorven mensen nog aflee.
Gerrits grootmoeder is zodoende besmet geraakt
Omdat cholera op Scheveningen was uitgebroken,
Zij stierf spoedig daaraan haar leven werd gestaakt.
Liet 2 kinderen na, van elke hulp verstoken
En na dit droevig triest geval,
Waren zij meteen ook twee onverzorgde wezen
Omdat vader niet meer terug kwam naar de wal
Hij verdronk op zee zo later werd bewezen
Hun huisje gehuurd voor 80 cent per week
Konden zij als onverzorgde kinderen
Niet meer betalen zoals al heel gauw bleek.
Zodoende was het niet te verhinderen
Dat de huisbaas hen gaf te verstaan
Het huisje te verlaten en er uit te gaan.
De man was niet te vermurwen, hield voet bij stuk
De stumpers kwamen op straat te staan.
Doch zie, zij hadden toch nog geluk
Want een zeilmakersechtpaar nam hun liefderijk op
Nadat zij het huisje waren uitgezet
Heeft dit echtpaar hun van ondergang gered
En zo te halen uit het slop
Zij werden grootgebracht in eer en deugd
Gaven hen een opvoeding, als echte ouders waardig,
De kinderen groeide op tot beider vreugd
Wat waren deze lieve mensen voor hen toch aardig
En zie dat kwam tot uiting toen zij zelf volwassen waren
Op hun beurt zorgden zij voor man en vrouw,
Waren op dat punt als eigen kinderen niet te evenaren.
Ze bleven tot de dood hun pleegouders getrouw
Als dank voor de liefde en zorg aan hun betoond
Werd dat door deze 2 wezen wederzijds beloond.
Hiermee eindigt het verhaal door Gerrit gedaan
Aangaande lief en leed uit oude tijden.
Als het deze kinderen anders was vergaan.
Wat hadden zij dan vreeslijk moeten lijden.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 06-10-2009, 09:33:33
Uit vroeger jaren

Heb ik het in ‘t vorig bulletin of ons Museumblad
Met jelui over de klederdracht gehad ...
Nu iets over strand en straat.
Een mens raakt daar soms niet over uitgepraat
Van wat ze in hun leven hebben ervaren.
Zoals U reeds wist was Scheveningen in z’n geheel
Een visserijgerneenschap voor ‘t merendeel
Naast rederijen, nevenbedrijven was daar ook het strandgebeuren.
En op de muur (boulevard) daar onder ‘t zand waren de planken
Waar strandtenthouders stonden te leuren,
Aanprijzend hun waren met gecombineerde klanken.
De heerlijke lucht van fruit: wat rook dat fijn
Van deze neringdoende mensen, groot en klein.
Wie herinnert zich niet de tenten waar je kon horen:
(ook dat behoorde tot de Scheveningse folklore)
“Kans, vermaak en liefhebberij”
“Toe heren, laat de dames ook eens proberen”
“Laat de dames ook eens doen”
“Altijd prijs, altijd raak”
“Drie ballen een dubje, acht ‘n kwartje een goede zaak”
Dit wat betreft de ballententen: een leuk vermaak.
Daarnaast was er de badstoel voor wat rust
Overal verspreid te zien, een lust.
Met al die badgasten van Scheveningen
Veel dagjesmensen, maar ook veel vreemdelingen
Die daar in het zand lagen te zonnen:
Vrouwen in badpak, toen nog met korte pijpen.
Nu, -60 jaar later- voor ouderen niet te begrijpen:
Domineert het bloot zover ren ziet.
Het stoort de éèn en anderen niet.
In de tijd waarvan ik spreek, kon het gebeuren:
Een agent van politie kon u bekeuren
Of de mensen tot de orde riep
En nu de jeugd die in die zomerdagen
Zich het meest vermaakte hij havenhoofd en wallenkant
Er ‘t grootste deel der dag in ‘t water lagen
Zeer zelden waren ze aanwezig op ‘t drukke strand.
U ziet dat elke tijd heeft zo z’n charme.
Dat geldt voor rijke zowel als arme.
Als ik zo terug denk aan die oude tijd
Dan zeg ik, het was best aardig, om het te hebben meegemaakt,
ondanks de armoede en welvaart nu ten spijt.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 07-10-2009, 08:11:00
Woon en Leefgenot

Nu weer eens een stukje historie
Uit de goede oude doos
‘t Loopt niet over van glans en glorie
Maar aardig voor de bejaardensoos.
Vroeger had je van die oude hofjeshuisjes
Zonder keukens of w,c.’s
Met gronden belegen met plavuisjes
En in de kamer soms twee bedstee’s.
Knelis nu, de eega van Kaatje
Een in zichzelf gekeerde man
Liep door de kamer in z’n baadje
Te scharrelen met de beddepan
En plaatste die op ‘n plank getrouw
In de bedstee om ‘s nachts de eerste nood te stuiten
Ten behoeve van hem en vrouw.
Want hun w.c. stond in ‘t hofje buiten
Met nog enkele toiletten voor acht gezinnen
En versierd met hartjes in de deuren.
Ging men daar na veel gebruik naar binnen
Werd je omringd door onaangename geuren.
Zelfs de carboleum in de tonnen gedeponeerd
Kon de onwelriekende lucht niet verdrijven.
Het gemak door deze mensen ontbeerd
Is met pen en inkt niet te beschrijven.
De tonnen ophaaldienst dat waren mensen
Die met een versje werden bezongen
Als zij de mensen bedienden op hun wensen
Zongen die uit volle borst en longen:
“Jaap Peut en Willem van de poepkar
Zijn kerels van stavast
Jaap Peut die leegt de tonnen
En Willem houdt ze vast”.
Of dat het hele versje is, dat weet ik niet
Ook niet of er een refrein aan is verbonden
Hoe je het ook draait of ziet.
Zo ongeveer was het, als ik U doe verkonden
Wat meer nog nu over Knelis
Uit dat oude hofjesstraatje
Zelf betwijfel ik of het waar is
Maar ‘t werd voor waar verteld door ‘n buur van Kaatje.
Ze memoreerde dat op een nacht Knelis na gebruik van po
Hij het ding liet vallen en toen zo
Kreeg Kaatje gedeeltelijk de inhoud over ‘t gezicht
Ze deed toen uitlatingen van zoveel kracht
Dat ik die niet vermeld in dit gedicht.
Zo zie je waar de mens toe is in staat
Als hij verstoken is van een goed privaat.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 08-10-2009, 07:56:03
Alleen

Ik kijk voor me uit..., alleen
Door een beslagen ruit..., alleen
Mijn gedachten jagen voort..., alleen
Ik word niet gestoord.... alleen
Ik kijk naar ‘t verschiet .... alleen
Wat ‘t leven nog biedt..., alleen
Wat kan dat zijn .... alleen
Het doet me zo ‘n pijn .... alleen
Zo verre te gaan.... alleen
Dat kan ik niet aan.... alleen
Want ik draag in mijn hart.... alleen
Een heel grote smart .... alleen
Dan kijk ik naar Boven:
Om Hem te loven!
Dan sta ik bij Hem stil,
Want ‘t was Gods wil.
‘k Ben er doorheen
Want ik ben niet alleen!
Waarom die zucht te slaken?
‘k Wil and’ren nog gelukkig maken:
Ik kijk om me heen
Maar niet meer met geween.
Het is toch echt niet overbodig:
Er zijn toch altijd mensen, die hebben mij nodig.
Laten wij dan heen zuchten slaken,
Maar proberen, nog iets van het leven te maken! Dat geeft ons
vreugde, na al het verdriet.
Maar ja, dàt ziele nu nog niet!
Het is dan ook een goed refrein:
Na regen komt toch weer zonneschijn!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 09-10-2009, 08:15:58
De Zee

We staan hier op het strand....
O zee, wat ben je máchtig!
Wat zijn je golven mooi, zo eindeloos..., en kráchtig.
De dag, zij loopt ten einde.
De zon zinkt in het water.
Heel in de verte hoor ik een luid geschater.
De rode hemelgloed zie ik op het water dalen,
De hemel geeft haar laatste zonnestralen.
Donker wordt het nu. O zee, wat ben je mooi....
Het fosfor siert de golven als een lentetooi.
Je schittert nu. Je bent in volle pracht.
En boven jou.... de sterren, fonklend in de nacht.
Dat God jouw Schepper is, dáár sta ik nu bij stil!
Want alles hier op aard’.... gaat naar zijn heil‘ge wil....
Nu slenter ik terug. Maar kijk nog even om .... en denk dan bij mezelf:
wanneer ik wederkom, zal jij dan, wijde zee,
dan ook steeds nog zo rustig wezen?
Of brullen als een leeuw! En moeten wij jou vrezen!
Maar al te goed, zo weten wij, jij bént niet te doorgronden.
Jij maakt bij ons immers zo hele grote wonden!
Dan liet jij machtig zien hoe te keer jij kon gaan . .
Menig scheepje is dan ook door ‘t ruwe weer vergaan!
Menig visserman kwam nimmer meer nog weder....
Maar toch .... o grote zee .... beminnen wij jou teder.
Want zee, wij kunnen écht niet buiten jou.
Dat komt, ik was óók eens ....een vissersvrouw!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: schubbereet op 09-10-2009, 10:09:06


Gevulde supermarkten omsluiten

mijn subtiele plaats op ’t strand

krakende kaakbeenderen malen

chips en noten tot gort…

 

Koelboxen tot aan de nok

limonade voor een weeshuis

scheppende kinderen spelen

ontketent in een WO III…

 

Er wordt hard gestreden

met mondelinge slagen

verwenste ziektes en God?

verdoemd duizend maal…

 

Gepierde mannen stampen

in het opstuivende zand

die mijn ogen verblinden

voetbalfanaten ten top…

 

Rust zoekend in het water

nog meer kwallen dan op ’t strand

hevige uitslag met tergende jeuk

een rappe vlucht naar huis…

 

Een klein uurtje aan zee

haringgeur vermengd met zonnebrand

eindelijk thuis voor de ontspanning

van de weerspanning op Scheveningen…


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 10-10-2009, 08:37:28
Netten boeten

Langs d’oude haven, daar staat onze schuur....
Daar liggen bergen vleten, wij verslijten daar menig uur....
Het is maand vroeg in de morgenstond,
Als ‘t haantje kraait met goud in zijne mond.
De boetsters gaan nu naar hun werk, met klepperende klompjes aan;
Hun stikkezak gevuld met brood,
Zie ‘k ze langs de haven gaan....
Het is een drukte op de schuur, de vleten moeten klaar!
De loggers wachten op de vleet, dus is het boeten maar....
De netten vliegen door de hand, geen scheur ontvliedt het oog.
Maar het allerfijnste is nog wel we zitten lekker droog
De oudjes worden neergezet om pees of zij te slaan;
De meisjes trekken stevig door en blijven liever staan.
Er wordt een vers je ingezet, dáár zijn ze altijd vóór;
Een ieder valt gewillig in, dan zingen we in koor.
De meisjes zijn uitbundig druk, het werken is voorbij.
Hele verhalen breken los: van hem en haar en zij
De ene heeft dit meegemaakt, de and ‘re weer dat.
En ieder leeft nu met je mee, niemand vergeet er wat!
‘t Is eigenlijk één groot gezin, zo voel je het ook aan.
Maar nu het tegen tienen is, moet ik om de koffie gaan!
Dan loop ik naar de water en vier, met de ketel aan de hand:
Hij doet er dan wat koffie in en vult hem tot de rand....
Nu loop ik rustig weer terug, wat is die ketel zwaar!
Voor iedereen wat meegebracht, het is uitzoeken maar.
Drie centen was de zure stroop, vijf centen ‘n half ons kaas.
Het sloofje houd ik stevig op, voor Jans en Kee en Aas.
We zetten ons nu in een kring in pakken dan ons brood.
De koffie gaat er gretig in, de stikkezak op schoot.
dan gaan wij verder aan de vleet, daar komt de reder aan!
Hij vraagt de hoofdvrouw: ‘Het gaat toch wel?’
Het werk moet vandáág gedaan .
Dus boeten we tot in de nacht, dát is geen overdaad....
De netten moeten klaar, je weet dat ‘t daarom gaat!
Aan eten wordt er nu gedacht, het is nu middernacht’
Dan wordt er wat zeekaak vlug gehaald en naar de schuur gebracht.
De oudjes soppen het met wat koffie, de meisjes, zij knabbelen graag.
De loggers kiezen weer het ruime sop en gevuld is onze maag.
De schuur loopt leeg, ik sta alleen,
Dat me dát nu kan overkoôm’
Ik weet geen weg, wááir moet ik heen?
‘k Ontwaak net... uit mijn droom….!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 11-10-2009, 13:03:30
’T GARNAALTJE

‘t Kleinst visje uit de zee,
Daar zitten wij geheel niet mee.
Dat hebben we al jong geleerd.
Jou hebben we ons leven lang geërd.
Want weet je, toen wij kinderen waren,
liet moeder ons om de tafel scharen.
Het net van vader had niet gemist.
Maar had wat manden opgevist
Jij bent wat griezelig met jouw sprieten,
Waarom ze je toch niet in ‘t water lieten.
Dat ga ‘k je vertellen allemaal,
Voor ons ben je nog steeds de garnaal.
Als vader thuis kwam met de buit,
Dan mochten wij de deur niet meer uit.
Want moeder zette de pannen klaar
En kookte je in vijf minuten gaar.
Je ging dan eerst door ‘t vergiet,
‘t Is alsof ik het nog daag’lijks ziet.
We werden er dan aan gezet,
Dat was voor ons dan heus geen pret.
Moeder schonk koffie, zij bleef in touw,
Voor haar ging tellen nooit te gauw!
Want als je haar vroeg, ‘zijn we er nog niet?’
Dan zei ze steêvast: “k geloof, dat ‘k de bodem al ziet’!
Maar als we dan ‘s avonds moe waren van ‘t pellen,
Dan ging zij ons haar verhaal vertellen.
Dat jij, garnaaltje ons hielp, met wat eten,
Want kijk, Wim z ‘n schoenen waren ook versleten
Jij werd dan gebracht naar de grote hotels en huizen.
Die vroegen niet wie jullie had uit zitten pluizen.
Die aten je met lepels en met messen.
Want jij blijft dan ook nog steeds een delicatesse.
Dus ben jij geschapen, als kleinste visje van de zee,
Voor rijk en voor arm, ja, voor alle twee!

Corrie Hartevelt Roos


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 12-10-2009, 08:32:07
Het kalfaten en optuigen der haringbuizen

Komt nu Neêrlandsch jongelingen!
Wandelt nu naar Schevening,
Naar Enkhuizen, of naar Katwijk,
Zie eens wat bereddering
Daar en ook te Vlaarding’ heerschen,
Nu men met vernieuwde vlijt,
Werkt aan ‘t tuigen van de buizen,
Straks wordt het de visseherstijd;
Om de haringen te vangen;
Neerlandsch grootste visscherij;
God geev’ dat zij toch voorspoedig,
Voor den land- en zeeman zij.


Het is voor een waar Nederlandsch hart een allertreffendst en belangrijkst gezigt, als wij allerwege op de werven, de haringbuizen, welke bestemd zijn om met den zomer ter haring vangst in zee te steken, ziet gereed maken.
Men noemt de vangst van den haring: ‘s Lands groote Visscherij, in tegenoverstelling van de Groenlandsche Walvischvangst, welke men de kleine Visscherij heet, vermits de winst door het vertier van den haring, die van de walvischvangst zeer ver te boven gaat, en ook eenen meer uitgebreiden handeltak oplevert. Duizende menschen, behalve de reeders en visschers zelf, komen hierdoor aan den kost, en beschouwen dezelve als een zegen voor het menschdom.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 13-10-2009, 09:42:26
In gedachten

In gedachten zie ik moeder door de kamer gaan….
Zij loopt naar het raam,
En kijkt naar buiten en ze ziet,
Dat het regent, ja, het giet!
Dán zegt ze:
‘... Dat het vandáág al weer regen moet zijn ... ?!‘
Haar was moest aan de lijn!
Dan sjouwde ze de teilen met wasgoed naar boven.
Niet te geloven...!
Wat liep ze dan,trap op, trap af...
Voor haar geen straf.
Maar na het boenen en het schrobbe,
Dán moesten wij in de tobbe.
De twee kleintjes gingen het eerst erin
‘Het water tot aan hun kin.
Wij stonden te wachten op een rij,
Maar eerst deed ze ‘r een handje soda bij.
Met z ‘n zessen gingen wij om de beurt,
Maar niet getreurd.
Dan kregen w’ ons nachtgoed aan:
En daarna.., van de baan...
Tegen praten, dát konden we niet.
0ók geen verdriet!
Onze strakke gezichtjes, ze wezen het aan,
De soda had z ‘n uitwerking gedaan.
Maar dan dekte ze ons warmpjes toe,
Nooit was het haar te veel
Nooit was ze te moe!
Ze ging dan de klompjes met schelpzand schuren,
En Zette de klompjes dan te drogen tegen de muren.
De kousjes hingen om de kachel te drogen.
Ik zie haar nog zitten... voorovergebogen
Een mand vol stopwerk op haar schoot.
De gaten soms klein, maar meestal groot.
Dan keek ik haar meest met verwond ‘ring aan
Hoe snel zij de naald door de kousen liet gaan!
Dan hoorden wij haar ‘s avonds nog heel zachtjes zingen,
Maar d ‘andere dag kon ze opnieuw weer beginnen...!

Corrie Hartevelt-Roos


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 14-10-2009, 09:38:20
Ter nagedachtenis

Ter nagedachtenis, van het vergaan van de Scheveningse haringlogger

“ CORNELIS VROLIJK “ SCH 179

Die op zijn thuisreis in het gezicht van de haven van IJmuiden in een storm in de nacht van 26 op 27 oktober 1936 waarschijnlijk door een grondzee werd getroffen en waarbij al de veertien opvarenden jammerlijk om het leven kwamen en er negen slachtoffers door de zee zijn weergegeven.


Komt mijn vrienden laat ons horen wat er onlangs is geschied
Met het schip Cornelis Vrolijk, schipper was Willem de Niet.
‘t Schip dat was al op de thuisreis met een rijk gekroonde vracht
En ze waren bijna binnen, waar hun vrouw en kinderen wacht.
De mens die wikt, God zal beschikken en daar moet de mens toch aan.
Mens is het niet om te schrikken bijna thuis en nog vergaan?
Ziet nu vrienden ‘t was zo gelegen ‘t schip was veertien dagen uit,
En de reis verliep met zegen vreugde was op deze schuit.
Schipper wou nog eenmaal vissen en dan weer naar huis toe gaan.
‘k Zei daarnet God zal beslissen en Zijn Woord dat zal bestaan
S’ Morgens gingen zij aan ‘t halen en er zat veel haring in.
De barometer ging aan dalen ‘t was te veel naar schippers zin,
Maar na zwoegen en na werken kregen zij de vleet aan boord.
En de vissers konden merken de wind werd steeds nog aangespoord.
En hij waaide uit het zuiden met een reuze grote kracht.
En hun koers was naar IJmuiden, hij zou er wezen in de nacht.
Maar wat gaat er nu gebeuren de wind schoot uit in het N. West.
Dat was nog wel goed te keuren want voor de wind dat ging wel best.
En zij kwamen nu nog prachtig op IJmuidens haven aan.
Maar de wind die bleef nog krachtig, ja het leek wel een orkaan.
De angst werd groot bij deez’ mensen in een storm dicht op de kust.
En zij kwamen nog steeds lenzen , van hun dood nog onbewust.
Maar gekomen in de branding, ja, daar werden zij getroffen door een wilde hoge zee.
En die zee werd hun noodlottig, hij nam schip en mensen mee.
0 ! Wat angst voor deze lieden zo de dood voor hun ogen zien
Niemand die hier hulp kon bieden niemand zou den dood ontvliên.
0! Wat valt hier toch te treuren bij zo’n vreselijk gebeuren lag toch in de raad van God.
Deze mensen zouden nooit meer levend komen aan het land.
En ze zouden hun geliefden nooit meer geven hunnen hand.
Andere dag toen rapporteerde even na de dag aanbrak.
Een loodsboot die huiswaards keerde bij de brulboei staat een wrak
Niemand kon toen nog beslissen of het was een vissersschuit,
Maar men hoeft niet lang te gissen want het kwam al heel gauw uit;
Dat het was een vissersvaartuig uit het dorpje Schevening’
Die twee weken van te voren voor de haringvangst uitging.
Want de nacht die daarop aanbrak, lang nog voor het morgenrood.
Spoelde heel dicht bij IJmuiden enen omgeslagen boot.
Van het schip Cornelis Vrolijk, van Frank Vrolijk rederij,
Dus het werd nu al moog’lijk dat het de 179 zij.
Droefheid was in Schevening velen die ook terstond,
Naar IJmuiden strand toe gingen of men soms nog lijken vond.
En men zocht men was aan ‘t klagen de zee laat haren prooi niet gaan.
Maar ziet het was na negen dagen toen spoelde het eerste lijk daar aan.
‘t Lijk werd van het strand gedragen in het doodhok opgebaard.
En nu was het nog te vragen wie is het lijk waar men op staard.
Scheveningers kwamen kijken ze zagen ‘t lijk voor d’eerste maal,
En die zeiden toen al dadelijk: deze dode is Zier Taal.
Nadat Zier Taal was begraven gaf de zee acht doden weer.
Vijf matrozen en twee oudsten, de schipper kwam de laatste keer.
Negen waren er nu begraven hadden nog hun graf aan wal,
En men wachtte vele dagen of de zee meer geven zal.
Maar monteur, stuurman en de jongste vonden in de zee hun graf.
Reepschieter en ook afhouder stond de zee aan ons niet af.
Vrouwen, Moeders, wees nu stil, hetgeen gebeurd is was Gods wil.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 15-10-2009, 08:16:32
Drie vrouwen in Scheveningse dracht, op een bank op de boulevard te Scheveningen.
( Een vrolijk drietal )

‘t Was in één woord een plaatje,
Zo’n vrolijk opgeruimd stel;
Ze lachten vrijwel voortdurend;
Ik mag zo’n trio wel!

Een wandelaar nam een foto,
Dat werd niet afgekeurd,
Ze moesten nog even lachen en,
Het was zo gebeurd...

Het drietal zat heerlijk
Te genieten in de zon,
Ze lachten alle drie,
Wanneer er één begon.

Ze waren iets bejaard,
Maar...blijkbaar jong van ziel,
Ze daverden soms van ‘t lachen,
Hetgeen hen best beviel!

Straks is dat beeld verdwenen,
Dan ziet men die dracht niet meer:
Dat drietal op die bank,
Herinnerde aan ‘t weleer...

Toen liepen jonge meisjes,
0ók in die zelfde dracht,
Dat beeld is nu verdwenen;
Voor enkelen onverwacht.

Nu lopen vele dames
0ók uit Schevening’,
In de meest moderne kleding die
Het oude reeds verving.

Maar...dat drietal op die bank;
Dat opgeruimde stel,
Nogmaals: ‘t was net een plaatje,
Ik mag zo’n trio wel!

M.Moerkerken


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 16-10-2009, 08:25:30
De vuurtoren te Scheveningen    1875-1975

Je staat als een paal boven water
Op een duin boven de woelige zee,
Je telt nu reeds “ HONDERD “ jaren
En, gaat naar ik hoop nog veel langer mee!

Je huid is van staal en zo reizig,
Veel leven ging langs jou heen,
Geboorte en dood zag jij komen
Veel gingen, terwijl nieuw leven verscheen...

Wat heb jij beleefd al die jaren,
Je zag velen komen en gaan,
Je zag vele ouden gebogen,
Maar jij bleef statig fier staan!

Je verweerde tegen orkanen,
De stormen schuurden je huid,
Maar jij bleef pal als tevoren
En, lachte de stormen steeds uit!

Ze stuitten bij jou op weerstanden,
En gierden soms woest om je heen,
Maar jij bleef immer dezelfde
Terwijl bliksem en donder verscheen!

Ik heb wachters zien gaan en zien komen,
Ze hebben hun plicht steeds gedaan;
Ze hebben van de zee zitten dromen
Of sidderen bij een orkaan...

Maar immer klommen ze treden
Tientallen steeds op en neer,
Jij vroeg altijd hun diensten,
Die vervulden ze jaren steeds weer!


Je hebt vele schepen zien varen,
De zeilen door de wind vaak gebold,
Je hoorde de stormen soms razen
Waarop menig zeeman soms schold...

Maar, ondanks de wind en de stormen
Woon ik zo graag aan jouw voet,
Ik ben trots op jouw fiere gestalte
Dat statige, dat mij wat doet!

En, zie ik des avonds jouw lichten,
Zich spreiden over de zee,
Dan volg ik heel vaak die stralen
En ga ‘k in gedachten ook mee...

‘k Geniet van die donkere luchten
Als de maan er zo spiegelt doorheen,
En je stralen verlichten de golven,
Dan dank ik, dat je eenmaal verscheen!

Je staat als een paal boven water
Op een duin boven de woelige zee,
Je telt nu reeds “ HONDERD “ jaren
En, gaat naar ik hoop nog veel langer mee!

Wat heb jij beleefd al die jaren,
Je zag velen komen en gaan,
Je zag vele ouden gebogen,
Maar, jij bleef statig fier staan!

M. Moerkerken


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 17-10-2009, 15:22:16
Het inwerpen der netten

Vlijtig zijn nu alle handen
Werkzaam, om het haringnet,
In te werpen, dat ‘s te zeggen,
Hoe men het op blokjes zet,
Of op dobbers die ‘t doen drijven,
En van kurken zijn gemaakt;
Waardoor het om visch te vangen,
In den regten vorm geraakt,
Hoe veel’ monden schenkt het broden,
Hoe veel’ menschen spijst die visch!
Die voor onze Nederlanden,
Nuttig en voordelig is.


Daar van welbereide netten, volstrekt, gelijk van alle werktuigen welke men gebruiken moet, de goede vangst, naast den zegen des hemels afhangt; wordt er, bevorens dezelve worden afgezonden en aan boord gebragt, met alle zorgvuldigheid toegezien, dat al hetgeen er aan behoort, er wordt aangebragt.
Zij moeten vooral goed getaand zijn; daarbij moeten zij behoorlijk van lood en kurken worden voorzien, en de treklijnen behooren wel en sterk te zijn aangeslagen, opdat de kuil zwaarte genoeg heeft, om te kunnen zinken; dit werk wordt, even als het breijen der netten, het meest door de vrouwen verrigt.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-10-2009, 12:40:37
Het heden en verleden  1920

Over het verleden zeker is veel te vertellen,
Maar over het heden ook is wel zoo wat te melden…
Alles gaat tegenwoordig machinaal,
Moet dat economisch allemaal?

Het jaar 1920 bijvoorbeeld als uitgangspunt genomen,
Reed de Haagsche Tram en daarin kon je meekómen!
Hij reed van ‘t Gevers Deynootplein vanaf het begin,
Met paarden voor de tram. Tot aan de Kneuterdijk zat j’er nog in

De tram reed dus van ‘t Gevers Deynootplein over de Badhuiskade,
De Badhuisstraat toen en de Scheveningseweg,
om bij de halte Duinstraat in te lade....
Dan door de Javastraat, de Parkstraat naar de Kneuterdijk, ‘t einde van de rit,
Daar zag men dan het standbeeld van Jan de Wit!

Bij de Houtstraat was het eindpunt,
De paarden hadden een rust voor even, hun was dat gegund.
Na het vertrek ging ‘t weer langs de zelfde weg,
Naar de Keizerstraat, Wassenaarsestraat, ‘t ging echt zonder pech.

Verder reed hij: Gevers Deynootweg tot Rotterdamsestraat, tot daar,
Dan werd het derde paard gezet als hulp voor het paardenpaar.
Op het einde van de weg was toch die hoge dijk,
Nu moesten drie paarden trekken met kracht en met beleid!

Grote verandering bij de HTM, dat bracht de nieuwe tijd,
Nieuwe wagens, rijdend op electriciteit,
Mooi verlicht en prachtig van bouw,
En de voerder leerde sturen, hij deed het al gauw!

De wagens reden ‘t eerst op de lijn nummer acht,
En op de Scheveningse Weg met volle kracht!
Een enkeltje of een retourtje dat kon je krijgen, om
Met ‘t retourtje binnen ‘t uur te rijden weer om.

Concurentie had de HTM gekregen....
Een onmibus met paarden reed er ook. Dat kwam ongelegen.
Maar ach, de omnibus ging toch gauw uit de roulatie,
Want hij had geen bestaan meer, immers....geen prestatie!

Het beginpunt lag aan de Duinstraat, Nieuwe Kerk.
Druk was het daar met veel mensen aan het werk....
Rijdend langs de Scheveningse Weg voort naar de Plaats.
Zoals gezegd, lang duurde ‘t niet op ’t laatst!

Een meer practisch vervoermiddel kwam er voor de vissersvrouwen,
De heer Wiersma dacht hierbij wat op te bouwen.
Hij reed met paard en wagen vanaf de Duinstraat,
En ja, de vissersvrouwen met hun handel, ze reden mee, metterdaad!

Nu konden ze hun vischmanden sjouwen,
En hoefden ze niet met hun vischwagentje te loopen douwen
Voor vijf en tien centen ging het tot de Plaats,
Dat was prachtig voor hen die werken binnengaats!

Zoo heb ik dan het een en ander vlot in ‘t kort verteld,
En zoo heeft de HTM zich mooi door de jaren heen hersteld.
De Maatschappij rijdt nu met sierlijke mooie wagens
Naar nu kijkt men op geen cent....tot klagens....!

M.Pronk


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 19-10-2009, 08:00:01
Het leven in de jaren 1900-1910

Het leven in de jaren 1900 - 1910 was niet recht:
Woningnood en het loon was slecht.
Een armzalige tijd....
Er werd geleefd in grote moeilijkheid!

Om een indruk te geven van het bestaan,
Noem ik de Stuurmanstraat bij naam.
Daar was de Verlengde Stuurmanstraat aan de linker kant
En dertien huisjes “Hofje Piet Breugem” aan je rechterhand,

Die huisjes, die dertien, hadden een Voorburgse baas,
Die week’lijks op het hofje bezig was.
Hij timmerde en repareerde,
En haalde zelfs de huur, hij was het niet die mankeerde.

De huishuur was niet zo bijzonder hoog:
Betalen moest men & vijfentwintig in de week, wat zelden werd verhoog
Dat zelfs was nog een groot offer:
Men moest soms nog helaas wel poffen!

De huisjes bestonden uit een kamer en zolder,
Bedstee, portaal en een grote kelder er onder.
Daarin woonde men met vijf wel tien personen.
Met z’n allen rond de haard, gezellig, dat was nog es wonen.

Een w.c. was er eerst niet in die dagen.
Er stonden buiten vier huisjes om de lasten te dragen.
‘t Was een ton met een trechter, geen water, en dat was al!
Zo deden de bewoners hun behoefte, meestal....

Een huisje was er voor drie gezinnen,
Dat was dus door elkaar voor vijftien personen en pupillen.
Dat gaf dan soms problemen....
Met z’n twee gelijk was niet aan te bevelen!


De tonnen werden door de Gemeentelijke Dienst tweemaal weeks geleegd.
Door Willem en Jan, die waren hierin doorkneed!   
De volle tonnen werden door hen weggehaald,
In schone tonnen werd dan weer “nieuw” bewaard.

Zo ongeveer in de jaren 1905 kreeg men verandering:
De w.c. werd buiten geplaatst, dat was n ding.
Ook kwam er de waterleiding in huis!
Buiten was er de pomp, die maakte veel geruis...
.
Over het leven aan boord van de SCH 254 heb ik verteld,
Maar over het leven in 1905 op een hofje nog weinig vermeld.
Daar leefde men toch dankbaar en blij:
Toen was de Gem. Soc. Dienst er nog niet bij!

M.Pronk


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 20-10-2009, 08:35:14
Scheveningen – Dorp in de jaren 1920-1930

Allereerst nog iets over de Keizerstraat,
het Smidsiop en Marcelisstraat inderdaad.
Daar zijn ook bekende zaken te noemen,
En in de Kejzerstraat winkels voor Dames- en Heerenschoenen!

De schoenwinkel van Kruikemeier was goed bekend,
Maar ook de Heerenschoenen van “Modern” dienen zeker hier gemeld.
Ook waren er winkels voor Dames- en Heerenkleding,
Maar die voor Hoeden en Petten waren gering!

De naam Suzan was goed voor prijs en kwaliteit,
En de zaak Van der Harst maakte geen onderscheid.
Die was dan ook in het Dorp heel gezien,
Vooral voor Zeemanspetten en Hoeden bovendien!

Tevens is bekend de Fietsenzaak van Knoester,
Voor Dames- en Heerenfietsen en merken, nog beroemder.
En in het Smidslop is er een zaak bekend van Rood,
Voor oud papier, lorren en oude metalen die hij koopt!

Dan zou ik bijna vergeten de Prins Willemstraat,
Want daar is de zaak van Palthe inderdaad.
Dan was er ook gevestigd de paardensmederij van Meis, zoowaar,
En de Stalhouderij Waterreus had het fijn voor mekaar!

Verder even terug in de Keizerstraat gekomen,
Daar kon men het “Volksbelang” voor ieder toonen.
Als conciërge fungeerde hier de Heer Berserik,
En deed daar dan ook persoonlijk zijn plicht!

Ook de Marcelisstraat en ‘t Waaigat niet vergeten,
En in de Marcelisstraat was er de sigarenzaak De Zoete moet je weten.
En dan ‘t Waaigat met de zaken Willik en Noordwijkse Jannetje,
In groenten, aardappelen voor 3 á 5 centen kroten met ui, in je pannetje!


Het Molenslop was zeer gezien en bemind,
En de buuren daar waren allemansvrind.
Veel winkels waren er in het Slop dan ook niet bij,
Maar de boekhandel Koek had daar een Handelsdrukkerij!

Nog even terug naar de Badhuisstraat, dat is waar,
Daar was de Heerenzaak Buitendijk, die maakte alles voor elkaar.
Naast de winkel had je de Boterhandel van Hillenaar,
En kreeg je voor een pondje boter een stuk fijne kaas zoomaar!

Dan zijn er nog enkele sigarenwinkels zéér bekend,
O.a. de sigarenwinkel van Buitendijk was erkend.
En de naam het “Wapen van Leiden” erg bemind,
Want die sigaren rookten lekker in de wind!

Tot slot van mijn mooie kapittel een bijzonder woord,
Voor Wout Verheij in de Stuurmanstraat die hier bij hoort.
Hij dreef handel in cokes, kolen en turf bovendien,
En in de Badhuisstraat groente en aardappelen dat kon je zien!

M. Pronk


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 21-10-2009, 10:25:40
Het schuitje en de bemanning

Mijn vorige gedicht was meer op versche visch gericht,
En wil natuurlijk nu iets meer over de visscherij allicht.
Ik zal verder nog het een en ander vertellen,
Want over de Schuitjes kan men boekdelen vermelden.

De Schuiten voeren winter en zomer,
En de verdiensten waren af en toe wel sober.
Men voer op visch en haringvangst
En men maakte dan ook reizen wel erg lang.

De visscherij liep van Pinksteren tot ongeveer Kerstmis;
Dan werd de visscherij beëindigd en dat is niet mis.
Want er waren mooie en slechte teelten,
En moest men van de opbrengst de winter daarvan eten!

Dat noemde men in zeemans termen behouwen teelt,
Want de Schuit ging ook wat hooger op zoo men weet!
Die kwam tot aan de duinen en muur te staan
Vanaf de Vuurtoren tot aan Paviljoen Prins Van Wied wel te verstaan.

De Schuit werd zoo gezegd op het drooge gezet,
Die werd op rollen door een twaalf paarden dan verzet!
Dat karwei leek niet zoo makkelijk als men denkt,
Want een man of acht moest tillen met schouder en nek!!

Fey en Paschen kwamen de zeelieden op het erf,
En werden de Schuiten geteerd en mooi geverfd.
Met Pinksteren was alles dan weer opgeknapt,
Want de timmerman en verver die deden dat zeer rap!

Een week voor Pinksteren kwam weer de drukte aan,
De Schuit moest weer naar zee wel te verstaan.
Die kwam zoo ongeveer aan de naad van het water
Men wachtte dan dat de vloed tot aan de Schuit dan kwam!


Achter de Schuit stond bemanning en familie bij elkaar
Te wachten op het sein van de stierman met blij gebaar!
De bemanning werd op de schouder door een zwemmer naar zee gedragen,
En ging men zonder moeite naar de Schuit met geen bezwaren!

Men nam afscheid van vrouw en kind,
En verdere familie die werden bemind
De Schuit kwam tenslotte vlot te staan,
En met het anker op het spul trok de Schuit daaraan!

Wanneer de Schuit vlot kwam te liggen en voer,
Werd de driekleur geheschen en alle man stond bij het roer!
Ten teeken tot allen een goede gezondheid en weerzien,
Hopende maar op goede vangst en een korte reis misschien!!


M. Pronk


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 22-10-2009, 08:55:01
Nabetrachting Pinksteren in de jaren 1905-1910

PINKSTEREN ! ‘t Was altijd een bijzonder feest,
En dat is het op Scheveningen, vele jaren zo geweest.
De Tweede Pinksterdag, dan was het een ware intocht,
Van joodse handelaren, in optocht!

De feestdagen waren er immers voor iedereen,
Op de feestelijke Boulevard ontbrak er niet één;
Dan waren er zeker duizenden feestgangers,
Die genoten van zon en lucht en van al dat anders.

Was het zondagavond Eerste Pinksterdag, dan kwamen de handelaren al,
Om zeker te zijn van een goed plaatsje voor hun wagens, vooral.
De Tweede Pinksterdag stond de boulevard goed vol:
En wel vanaf het Schuitengat tot Prins van Wied, was ‘t er overvol!

Hun handel was okkernoten, sinaasappelen en pindaas,
Er waren vijgen en dadels, maar géén peren, appelen helaas.
Maar hun spreukwoord:- vijt en dalen!
Alle dalen zijn geen dalen, kom ze maar halen -

‘s Middags was het een gezellige drukte,
Want de feestgangers zaten dan op de dijk teruste;
De Seinpostdijk leende zich daar wél voor.
Geen pindaatje ging er teloor!

Zo tegen het donker, dan gingen de joodse handelaren naar huis,
Door de Keizerstraat, de Scheveningse weg, dan waren ze thuis.
Hun daggelletje was meer als verdiend.
Tot volgend jaar dan weer misschien!

Maar ook ‘s avonds op Tweede Pinsterdag
was ‘t in de Keizerstraat heel druk:
Een mooi plaatsje was voor de koopman zeker een geluk.
Want veel kooplieden kwamen er met kraam en handel,
Verkochten lekkere paling en aal. Iederéén was immers aan de wandel?

De vrijgezellen gingen naar ‘t Haagje.
Ze kuierden in de Veenestraat en langs ‘t Achterom
en zochten daar hun glaasje.
Menig kop met koffie bij ‘t gebak, dat was gebruik
Of een advocaatje klotste ook wel in de buik.

Het waren echt gezellig leuke dagen,
Er zijn er helaas niet veel meer die ze zagen...
We zitten nu in een moderne tijd
En menigeen kent nu ándere gezelligheid.

Maar Pinksteren is ook nu nog altijd gezellig,
En voor de Scheveninger is dat zeker nog geweldig.
Ook in de kerk van de verschillende gemeenten...
Dat wij dit elk jaar weer mogen beleven,
opdat wij het ook later nog mogen weten!

M.Pronk


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 23-10-2009, 08:17:13
Een beeld uit het verleden

(ruim vijftig jaren geleden)

Ze waren met hun drieën gekomen
En zijn met hun drieën gegaan,
Ze hebben zeer veel gesproken
Ik heb er toen “IETS” van verstaan.

Ik zat op een bank tegenover
Dat driemanschap aan zee,
En luisterde onwillekeurig
Met wat ze zeiden mee.

Ze spraken over schepen
Die voeren in en uit,
En over goede vangsten;
Ze spraken allen luid!

Ze staarden in de verte
Met ‘n echte zeemansblik,
Eén van hen was mager
De anderen waren dik.

Twee stonden er te roken
Waaronder één met pijp,
Eén was zo om de twintig
De anderen waren...rijp.

Ze stonden op de Boulevard
Vaak op hetzelfde plekje,
Twee stonden fors wijdbeens
Eén leunde tegen ‘n hekje.

Ik zag ze nu en dan weer staan
Soms gaan of ook weer komen,
‘t Was een bekend beeld aan zee
Bijna om van te dromen...


Ze waren allen warm gekleed
Met jekkers en met truien,
Ze moesten ieder op hun beurt
De gedachten spuien...

Ze stonden toen nog aan de zee
Het hoofd gedekt met petten,
Derhalve niet als thans,
Blootshoofds, met cigaretten.

Ze rookten in ‘t verleden
Gewoonlijk sigaren,
Men zag ze ook wel met een pijp
Dat bracht hen tot bedaren...?

Want roken gaf “in schijn” slechts rust
Bij het inspannend leven,
‘t Staat bovendien “gemoedelijk
Met pijp, sigaar om ‘t even.

Zo’n drietal, één met Scheveningen
Behoorde bij de zee,
Ik zag ze ook wel elders;
Soms ook aan de ree.

Het was een beeld van Scheveningen
Wél uit vroeger jaren,
Toch staat zo’n driemanschap nu en dan
Nóg naar de zee te staren...

M.Moerkerken


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 24-10-2009, 09:06:51
Het Kurhaus weer gevleugeld

(Aldus de Haagsche Courant van 4 mei 1977 )

Kurhaus, je verrijst weer in je glorie
Na je reeds zo lang bestaan,
Je twee vleugels zijn verschenen
Waarvan je onlangs was ontdaan.

Je krijgt een nieuw gedaante;
Straks prijk je weer in volle pracht,
Waarin je fraaier zal verschijnen,
Door zo velen niet gedacht.

Straks komen weer de muzikanten
En dirigenten veler landen,
Dat men je bijna liet verdwijnen,
Ja, dat was voorwaar een schande...

Maar, je bent tóch weer gebleven en
Met je vleugels haast compleet,
‘k Vraag hier zeker namens velen:
Wees maar spoedig weer gereed!

Je vleugels zijn wat kaal nog;
Men ziet te veel beton,
Maar, als dit fraai bedekt is,
Zal je schitteren in de zon;

Dan zal muziek weer klinken
In dit geliefd gebouw,
Ik schrijf hier namens velen:
Wij blijven ‘t Kurhaus trouw!

Laat ze daar weer spelen
En zingen ‘t hoogste lied,
Dan zijn we weer tevreden
En iedereen geniet!

Wat ons allen steeds geboeid heeft
Terwijl je op die duintop stond;
Je koepel tegen die blauwe hemel
En...je zo machtig brede front!

We kunnen straks genieten,
Van je nieuw gewaad,
Dat het je weer als vroeger
Naar veler wensen gaat!

‘t Plan jou te doen verdwijnen
Was een enorme fout...
‘k Dank hier daarom allen die
STREDEN OM ‘T BEHOUD!


M.Moerkerken



Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 25-10-2009, 11:40:38
Hulde aan het Kurhaus te Scheveningen

Kurhaus met je fraaie koepel
En je reeds zo lang bestaan,
Men had bijna al besloten
Dat je nu wel heen kon gaan.

Maar...wonder boven wonder
Blijf je ons weer jaren trouw,
Want wij kunnen jou niet missen
Jij bent ons vertrouwd gebouw.

Ja, jij hoort bij Scheveningen
En bij onze fraaie kust,
We zouden jou niet gaarne missen
Geloof dit maar gerust!

Je hebt zo vele jaren
Ons en de Cultuur gediend,
Je was voor vele duizenden
Ieder jaar weer steeds hun vriend!

Naast Holland waren vele landen
Met het Kurhaus zo vertrouwt,
Jij die in achtienzevenentachtig
Na de brand weer werd herbouwd.

Je bood al die jaren veel concerten,
Toneelvoorstellingen en zo meer,
Waarvan Hollanders vaak genoten;
En buitenlanders evenzeer!

Wat ons allen zo geboeid heeft
Terwijl je op die duintop stond,
Je koepel tegen die blauwe hemel
En je zo machtig brede front.

Je krijgt een grote reparatie
En een extra goede beurt,
Je blijft weer ons vertrouwde KURHAUS;
Om die “ VERNIEUWING “ niet getreurd.

We leven allen met je mede
Met je straks weer nieuw bestaan,
Dat je meer dan honderd jaren
Na de vernieuwing mee mag gaan.

Je hebt zo vele duizenden
Al die jaren trouw gedient,
Met jou is de “KUNST” verweven,
JIJ BLIJFT STEEDS ONS ALLER VRIEND!

M.Moerkerken


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 26-10-2009, 09:11:40
Kniertje
   
Haar beeltenis staart mij dagelijks aan,
Vanuit een schilderij,
Een beeld dat steeds mijn kamer siert,
Want, Kniertje hoort er bij!

Het is niet slechts een schilderij,
Een beeltenis alléén,
‘t Schets als “ SYMBOOL “ de vroegertijd,
De toestand van vóórheen.

Men heeft op visserijgebied,
Toen meer dan eens gefaald,
Vandaar ook die bekende zin:
“DE VIS WERD DUUR BETAALD”...

Ik kijk vaak naar die droeve blik,
En, naar dat grijze haar,
Die omslagdoek, en witte muts,
Ze horen bij elkaar.

Wanneer ik aan die “Bommen” denk,
Uit het ver verleden,
In vergelijking met de loggers
Goed uitgerust in ‘t heden,

Dan staart die blik van Kniertje
Ons zo verwijtend aan,
Omdat schepen in ‘t verleden soms
Onnodig zijn vergaan...

De schepen waren vaak niet best,
En, vielen bij contróle tegen,
Men vertrouwde té eenzijdig,
Op “ DE HOOP VAN ZEGEN “.

Kniertje als Actrice was
Met de Visserij verweven,
Haar beeltenis doet altijd weer:
DE TIJD VAN TOEN HERLEVEN!

M. Moerkerken.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 27-10-2009, 08:20:47
Liever zand dan water

Wat waren we verheugd
Met ‘t opgespoten zand,
Het was een lust voor d’ ogen
Dat verbrede strand!

Toen kwamen de orkanen
Die gierden langs de kust,
Het zand begon te spelen
Als een lieve lust.

Zand op de boulevard
En in vele straten,
Zand door de kieren,
En in vele gaten.

Zand in ‘t portaal
En bijna in ‘t eten,
De orkaan van januari
Om nimmer te vergeten.

Zand op de kozijnen
Op straat en overal,
Bij de huizen langs de kust,
Ja daarbij bovenal!

Maar...’t zand bedwingt
Het water langs de kust,
Dit domineert vóór alles
En, maakt ons hart gerust.

Laat daarom maar het zand
In plaats van water komen,
We kunnen ‘s nachts fijn slapen,
En daarbij rustig dromen.


Het verbrede strand
Ja echt.., het móést gebeuren,
‘t Is beter dan een watersnood
Waarbij zovelen treuren.

Dat zand dat MOEST er komen,
Voor NU... en ook voor LATER,
Bedenkt dit kustbewoners:
VEEL LIEVER ZAND DAN WATER!

M. Moerkerken




Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 28-10-2009, 08:16:30
Panorama Mesdag

‘k Zag het voor de derde maal;
‘t Was wéér een openbaring,
Voor wat mij aangreep en bekoorde
Heb ‘k nauwelijks een verklaring...

Het is en blijft verwonderlijk
Dat fascinerend beeld,
Het trekt ons bij vernieuwing aan;
Een kunst die nooit verveelt.

Men komt ogen vaak te kort
Van wat men ziet rondom,
Men wendt zich in die koepel
Voortdurend om en om.

Het biedt een machtig perspectief,
Heerlijk om t’ aanschouwen,
Wie dit eenmaal heeft gezien,
Zal dit nooit berouwen.

Dat beeld laat ons nimmer los,
Het blijft in de gedachten,
Dat het velen boeien zal,
Mag men ook verwachten!

Dit “ PANORAMA “ is voor allen,
Voor kleinen en voor groten,
Miljoenen hebben van dit beeld
Reeds heerlijk genoten!

Men verlangt steeds weer terug
Naar dit machtig wonder,
Want wat Mesdag hier creëerde,
Was wel zeer bijzonder!


De Zee, het strand, de luchten,
Ze zijn zo puur, zo echt,
Ik heb er van genoten;
Ik ben er aan gehecht.

Dat ‘t velen gaat als mij,
Bij ‘t beeld dat zo bekoort,
‘t Leeft jarenlang .dat zeegezicht
In de gedachten voort!

M. Moerkerken


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 29-10-2009, 08:26:32
Eeuwig

Eeuwigheid, niet af te meten....
Want het is een lange tijd!
Wie zou dat immers niet graag weten?
Wat is eeuwig, eeuwigheid?
Maar we kunnen de sluier optrekken,
Als wij de ogen maar opendoen....
En het werk der schepping ontdekken!
Aandachtig bekijken, wat zag ik toen....:

‘t Was in het land van de hoge bergen....
Toen was er één berg, vrees’lijk hoog!
‘t Was wel de hóógste van al die bergen....
Haar top was onzichtbaar voor het oog.
De wolken lagen als schaapjes te rusten,
Zij lieten die hoge bergtop niet zien.
Het was ook zo mooi aan de Noorse kusten....
Toen kwam daar een vogel aangevliën....
De vogel streek neer op die berg en wat wonder....
Hij slijpte zijn snaveltje keer op keer....
Toevallig liep ik daar net onder!
Er vielen wat korreltjes op mij neer.
‘k Keek toen naar boven, nu wist ik ‘t gewis....
Als ‘t vogeltje daag’lijks zijn snavel kwam slijpen:
Dat er voor dié reus eens een einde is....
Dan staat men wel vol verwondering te kijken:
Want alles, hoe schoon ook, zal éénmaal vergaan....
Maar....wat eeuwig is, dat houdt immers stand?
Moge ons leven zijn daarop aan:
En strijden voor ‘t eeuwig vaderland!

Corrie Hartevelt - Roos


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 30-10-2009, 08:21:40
Het goud

Voor het oog ben jij toch zó begeerlijk,
Want wie jou draagt, die vindt het heerlijk,
Om dan met jou, o Goud, te pronken...
En vele ogen te laten lonken...!
Maar...wat bén jij eigenlijk, jij Goud...,
Dat ieder zovéél van jou houdt?
Want velen in dit aardse leven,
Willen er alles wel voor geven!
Het liefste dan ook zakken vol...
Ja, heus, ik maak het niet te dol.
Omdat zij het Goud zo fel begeren,
Wil ik het Goud een lesje leren!
Je bent maar een gehard metaal,
Je komt maar uit het stof der aarde.
Zeg, heb jij soms ook levenswaarde?
Want ach, wat zijn wij blind en dom.
Het Goud dat uit de hemel kom’,
Dat zijn de GOUDEN ZONNESTRALEN,
Daar kan jij, Goud, het niet bij halen...
De stralen van de Hemelzon,
Die geven jou die glans alom!
Want zonder dát Goud en zonder die Glans,
Had jij, o Goud, geheel geen kans!
Zij geven een mens een nieuwe levensvreugd’,
Dus zie je wel, Goud, dat jij niet deugt?!
Jij kan dat bij lange na niet halen,
Met Goud is het leven niet te betalen.
Want het Leven hier op deez’ aarde,
Is ons onze grootste schat en van meeste waarde...!
Al zouden wij het Goud staap'len met hopen...
Voorwaar, je kunt er het leven niet voor kopen...
Willen wij, mensen, dan nooit leren?
Om steeds weer het geld en Goud te begeren?
Want op ‘t eind van deez’ levensbaan,
Zullen we met lege handen staan...
Nooit is iemand uit ‘t leven gegaan,
Met geld en goederen achter zich aan.
Natuurlijk, wij kunnen zonder geld niet leven,
Maar laten w’ ons hart er niet aan geven...
Doch, zet het hart open voor liefde en vree,
Dán ben je gelukkig en leef je tevreê.



Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 31-10-2009, 08:18:02
Liefde is….

Liefde kun je niet bekijken
Liefde zet je niet aan dijken
Liefde is een warmtebron
Liefde wil de mens alom
Liefde aan de ander geven
Liefde bepaalt geheel je leven
Liefde is eerlijk, is rein en zacht
Liefde heeft sterke macht
Liefde is mild en overvloedig
Liefde geeft kracht
Liefde is moedig
Liefde, wij kunnen niet buiten jou
Liefde, wij blijven jou eeuwig trouw
Liefde, wij kunnen jou ook niet missen
Liefde, wil jij heel ons leven beslissen?
Liefde geeft vreugde in ons hart
Liefde troost in bitt’re smart
Liefde is niet voor ons te doorgronden
want,
Liefde, zij heelt zelfs de grootste wonden
Liefde is heilzaam
Liefde is teder
Liefde neemt, en geeft gul weder
Liefde Gods, wil ons terzijde staan
Liefde met Hem, dan kunnen wij dit leven wel aan!


Corrie Hartevelt-Roos


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 01-11-2009, 08:19:05
Aan boord

Aan boord, aan boord, gij flink gezel!
Wat zwoegt gij vroeg en laat?
Geen leven is zo zorgenloos,
Als het leven van Janmaat.
Geen maakt zijn reizen zo goedkoop,
Of ziet zoveel van de aard’.
En dat is, dunkt me, nog al wat,.
En wel een schipbreuk waard.

Komt soms een stoker ons aan boord,
Wij slaan hem wakker af,
Of vinden wij in ‘t diep der zee
Een echt matrozengraf.
Maar zijt gij bang en laf van aard,
Blijf dan maar aan de kant!
Ik vrees geen stormwind, want ik ben
Een zoon van Nederland.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 02-11-2009, 09:02:20
Het Weekmenu van een visserman anno 1930

Als je pas in zee komt krijgt ieder twee broden die langzamer harder worden, zo went men alvast aan wat ik hier eens weergeven zal!

Als je zondagsmorgens opstaat,
staat de koffie voor je klaar.
Je neemt een zeekaak,
als je er op slaat,
springt de handbom uit elkaar,
Iemand zonder goede tanden,
krijgt hem vast niet in zijn lijf,
zonder gescheurde ingewanden,
en zijn kaken helemaal stijf.
‘s Middags eet je meelpoting,
dat is een van bloem gemongen kluit,
dan gaat hij de etens pot in,
als projectiel komt hij er uit.
Iemand d’e een scherp mes heeft,
snijdt zo’n ding van elkaar;
De buitenkant is wel te eten,
maar van binnen is tie niet gaar.
Ook zit er een enkele krent, paar stukjes kolen,
een rozijn, een enkel steentje door de krenten,
verder is ie reuze fijn.
Avond‘s eet je rijst met haring,
de haring die is bovenbest,
maar wat allemaal in de rijst zit,
Je zal zeggen  “Geloof dat je kletst.”
Lange haren, dotjes rommel, poetskatoen, en nog veel meer,
Het is voor vandaag de laatste keer.

‘s Maandags eet je bruine bonen
met gebakken spek of vet,
daar moet je niet te veel van eten,
anders is heel ‘t schip besmet.
Het is niet enkel van die bonen,
er gaat ook een uitje door,
Wie met deze kost bekend is,
hoef ik niets te zeggen hoor.
Dinsdag krijgen we een snertje,
ook wel waterpap genoemd,
ja, die is op de haringschepen,
en overal beroemd.
Zo’n pot met erwten staat te koken
soms tien of twaalf uren lang,
en de kok bleef maar aan ‘t stoken,
immer met de volle gang.
Als het dan schaften is geblazen,
trek dan eerst je waterlaarzen aan.

‘s Woensdag is het een dag van vreugde,
‘t is zomaar een hoteldiner,
aardappelen met spek en kroten,
uitgezocht voor de zee.

Donderdag aan is het weer snertdag,
dat heb ik u alreeds verteld,
dus moet ik nu de vrijdag nemen,
‘k heb er al wat voor besteld.

Vrijdags eet je grauwe erwten,
die je zo hard koken laat,
dat zo’n roodkoperen etensketel,
roodgloeiend op de kachel staat.
Is de tijd dan weer gekomen,
dat het maal wordt opgedist,
denk je nou die zullen smaken,
maar je heb je weer vergist.
Lieve mensen wat een erwten,
hou je hart vast ouwe Chiel,
‘t zijn net ronde lode kogels,
de inhoud van een projectiel.

Zaterdag is ‘t een bonensoepie,
een soepie met wat bonen en wat rijst,
dit is dan het laatste van de lijst.
De scheepskost zou wel beter smaken,
als het was van goede kwaliteit,
maar het is maar voor een zeeman
Daar wordt zoals een ieder weet,
zo heel veel geld niet voor besteed.


Dit is een gedicht van pa Westerduin, gemaakt op 83 jarige leeftijd.
Op 5 februari 1994 verscheen in de Scheveningse Courant dit gedicht in het Schevenings dialect.



Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 03-11-2009, 09:11:05
ADA

Bij het vergaan der Scheveningse pinken de Vrouw Petronella Pronk en de Vrouw Petronella. 1841.

Daar zit zij, Ada, neergebukt,
Die arme vissersvrouw,
En werpt een blik op ‘t lieve wicht,
Dat lachend aan haar boezem ligt.
Haar boezem vol van rouw.

Zij denkt met schrik aan de avondstond,
Toen Robbert was gegaan:
De wind sloeg vreeslijk door het want,
De golfslag rolde zwaar op ‘t strand,
En droevig stond de maan.

Zij huivert van de bange nacht,
Die op die avond viel,
Toen ‘t oeverzand als jachtsneeuw stoof,
De stormwind floot door ‘t heuvelloof,
En beukte Robberts kiel.

Zij weegt de woorden, die hij sprak,
Toen zij hem bracht naar boord,
En hij het jongste knaapje droeg,
Dat de armpjes om zijn vader sloeg
En met hem snelde voort.

Daar zat zij: weken liepen heen,
En wie de zee verliet,
Of weer ter visvangst keren mocht,
Vergetende de vege tocht, -
Haar Robbert zag zij niet.

De zon verrees aan de Oosterkim,
Omwolkt en flauw van licht;
Daar stuift een hoop de stulpdeur in:
“Naar ‘t strand, met opgeruimde zin,
Een schuit is in het zicht.”



Gelijk Auroor de nacht verdrijft,
Verdreef die kreet haar smart:
Zij vat haar zuigling, smelt daar heen;
Haar kindren volgen op haar schreen;
Verrukt slaat aller hart.

Men staart in ‘t rond op ‘t golvend vlak:
Er klimt een zeil omhoog;
Het wijkt en nadert keer op keer,
Men roept: “Hij is ‘t;” - men twijfelt weer; -.
En ‘t zeil verdwijnt voor ‘t oog.

Geen donder treft zo fel het oor;
Geen borst wordt meer geroerd,
Dan als na leed de vreugd in ‘t hart,
En ijlings weer na vreugd de smart
Ten toppunt wordt gevoerd.

Zo vloden dagen achtereen,
En traan op traan gestort:
Er is geen foltering zo groot,
Als dat door vrees en hoop in nood
De ziel bestreden wordt.

Daar zit zij in haar sombre hut,
Door ‘t schaamle kroost omringd:
Ter neergebogen zit de vrouw,
Al bibbrend van de najaarskou,
Die door de reten dringt.

Door ‘t venster schoot een straal der maan,
En spiegelde op de muur.
Er smeulde een boomtak aan de haard,
En ‘t sober maal, bijeen vergaard,
Stond op het rokend vuur.


Hij komt, voorzeker, ja, hij komt!
De pink is in ‘t gezicht:
De vaan is breed, de gaffel krom;
Het is een bom als Robberts bom,
De kleur van het zeil is licht.

Zij hoorde ‘t, en zij snikte luid;
Zeeg neer; haar kracht verzonk.
‘t Snelt al naar ‘t strand op dat gerucht;
Maar ach, aan ‘t oog is ‘t zeil ontvlucht,
Dat op de baren blonk.

Helaas! haar Robbert kwam niet weer:
Zijn bodem was vergaan.
En Nederland, gehuld in rouw,
Plengde om die arme weduwvrouw.
En om haar kroost een traan.

C.Gébel.
Scheveningen,
Januari   1841.

C.Gébel was een smid te Scheveningen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 04-11-2009, 08:33:20
DE LOGGERVAART

Mijn vrienden die ter haring vaart,
of die ervan moet leven;
Kom, luister eventjes naar mij,
wat ik hier heb geschreven.

De logger of de disselvaart,
daar zal ik nooit op roemen.
Maar ‘k moest, omdat de nood mij drong,
dit nog een uitkomst noemen.

Ik ging naar Vlaardingen om vaart,
nam afscheid van mijn vrinden.
Van vrouw en kinderen, moeder mee,
ik hoop hen weer te vinden.

Die zegen viel mij thans ten deel,
ik mocht het weer beleven;
 Mijn vrouw en kinderen om mij heen,
in welstand weer gegeven.

Zo ook mijn oude kammaraads,
zijn weer gelukkig thuis;
Ofschoon de jongst verleden storm,
deed sidderen menig huis.

Daar waren toen van onze plaats,
nog mensen op de zee,
Waar ieder ongerust mee was;
en vrouw en kinderen mee.

Gelukkig, na die grote angst,
kwam er bericht per draad;
Dat deze schipper met zijn volk,
behouden binnen gaat.

Kom, ik ga eens naar beneden,
en mijn tijd daar eens besteden
En eens kijken inderdaad
hoe het op de logger gaat.

Het leven is voor mij
Zo zeer nog niet te verachten.
Want de rijst met bier
gaat nooit uit mijn gedachten.

En als het schaften is,
hoort men soms na ‘t gebed;
Het eten is wel goed,
maar veel te weinig vet.

Geen spek meer in de snert,
geen boter van de koe;
Men noemt het margarien,
op een pond een half pond toe.

Als dit geen waarheid is,
vraag ‘t loggervolk of ‘k jok;
Komt men in ‘t logies,
‘t lijkt er wel een varkenshok.

E hok voor veertien mensen,
de knieën bij het vuur;
Mijn vijand zou ‘k niet wensen
zo’n leven op den duur.

Twee man in een eenmanskooi
neem dat maar aan als dank;
Bewusteloos van de vlooien
en verrekken van de stank.

Nu vrienden, allemaal,
ik heb genoeg van ‘t varen;
Al wordt het dan wat schraal,
ik zal ‘t wel zien te klaren.

Nu schei ‘k eruit mijn vrinden,
genoeg voor deze keer;
Ga zelf eens ondervinden,
dat blijft de beste leer.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 04-11-2009, 08:42:21
Aan JAN HARTEVELD

Verdronken hij Lerwickshaven, 10Juni 1928

Vlak hij de haven! En…nóg jamrnerlijk verdronken,
Zoo wreed, zoo onverwacht van ‘t onderhart gescheurd!
Uw Meisje, Zusters, Broers in zwarten rouw gedompeld!
Gij weet niet, beste Jan, hoe diep gij wordt betreurd.
Gij waart het eerste Pand, dat ‘t levenslicht aanschouwde,
De eerste Zoon, ons Kind, ‘t geluk van ons geluk!
Na één en twintig jaar, verslonden door de golven,
Braakt gij ons hart, ons huis, opeens zoo pijnlijk stuk...
Vlak bij de haven! En... dan nog niet thuis te komen!
Werd Lerwick nu uw graf? de zee het zwarte kleed?
10 Juni, gij de dag van donkerheid en smarten?
O Heere sta ons bij en sterk ons in ons leed
Uw doen is ma Uw wegen diepe paden,
En Gij vergist U niet maar ach …ons arme hart
Krimpt weg en is ontroerd!  Wil, Heer’, het stille maken,
O kom, en troost ons toch en heilig deze smart.
Vlak bij de haven! - als ons levensschip moet stranden,
Laat dan ‘t verlies van Jan, voor allen, groot en klein,
Een roepstem zijn geweest, een roepstem tot bekeering.
Dan zal de smart tot vreugd’ en eeuw’ge winste zijn!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 05-11-2009, 09:38:24
In de muur naast de toegang tot de Oude Kerk aan de Keizerstraat is een steen aangebracht, die herinnert aan de veertien leden der bemanning van de SCH 179 van de rederij Vrolijk.  ??? ???
Zij kwamen om in de vliegende storm die op 27 oktober 1936 voor onze kust woedde.
Over deze scheepsramp gaat het volgende gedicht, waarin wordt vermeld dat Koningin Wilhelmina de nabestaanden van de slachtoffers bezocht, tot troost voor het geleden zware verlies.
Hebben de Oranje vorsten. zich immers niet altijd al betrokken gevoeld en getoond met het lot van de vissers?

De visschers en hun Koningin

Zij waren uitgevaren,
En wuifden blij te moe,
Vanaf de zilte baren,
Hun vrouw en Moeders toe.
Ze gingen, vol vertrouwen,
En God gaf hun geluk.
Dra keerden zij behouwen,
Naar Neerlands ree terug.

Maar voor de veil’ge haven,
Daar brak, 0 dubbel wee,
De wild’orkaan ontketend,
Op hemelhoge zee.
Dan smeekten bange stemmen,
In angstig noodgeschrei,
Maar hoger slaan de golven.
Geen redding was nabij.

De Mannen en de Zonen,
Van ‘t Scheveningse strand,
Zijn droevig omgekomen,
Dichtbij hun Moederland.
Hier kunnen wij slechts schreien,
Om ‘t treurig levenslot.
Maar Gij waart z’in hun lijen,
Toch ook nabij 0 God?

Zij ging, de Hooge Vrouwe,
Naar d’arme visserswoon,
En bracht in leed en rouwe,
Haar liefde diep en schoon.
Ze bood aan weew en weezen,
De Koninklijke hand.
En treurde met de vrouwen,
Van ‘t Scheveningse strand.


Wier wreed gebroken leven,
Geknakt door zware rouw,
De ziele deed ontroeren,
Van Neerlands Koningsvrouw.
Hun leed is niet te peilen,
En altoos blijft hun smart,
Als hun gedacht verwijlen
Bij ‘t liefste van hun hart,

Zij luistren naar hun stemmen
Al zijn ze lang verstomd
En blijven eindloos wachten....
Op dat, wat nooit meer komt.
Een lichtpunt blijft er stralen
In ‘t donker Schevening.
Lang zal men dit verhalen
Als dankbre herinnering.

Hoe Neerlands Koninginne
Haar vissersvolk bezocht.
Hen trooste in hun droefheid,
Zooveel zij dat vermocht,
Hier legde de Vorstinne,
Opnieuw den liefdeband
Van Eén in vreugd en rouwe,
Oranje en Nederland.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 06-11-2009, 08:21:05
Droevige gebeurtenis

Voorgevallen op den avond van den 16e Februari 1898 met het vergaan van de bomschuit “Cornelis Johannes” van de reder C.v.d.Toorn. Schipper J.de Mos.

‘t Was in ‘t vermelde jaar in de tweede maand
Dee’z bomschuit ging naar zee, voor hun tijd’lijke belangen.
Waartoe al voor dien tijd, de weg nu was gebaand.
Om als het wezen mocht, wat vis te mogen vangen.
Nadat een ieder nu, thans zeven in getal, De zijnen had gegroet,
Hun ouders, vrouw en kinderen, verlieten zij elkaar, en staken nu van wal,
In hope dat hun nu, geen onheil mochte hinderen,
‘t Was op den tienden van de maand, met heel mooi weer,
Dat er met hen, nog meer de Noordzee gingen bevaren.
Zo deden zij verblijdt, hun roeping als weleer,
En niemand had misschien, vermoedelijk bezwaren.
Maar ziet: den zesden dag, dat zij waren op zee,
Breekt er een stormwind los, de zee ging zich verheffen,
En niemand was bewust, welk onheil voor hen lee,
En dat hen deze dag, de kille dood zou treffen.
Het was des’avonds laat, met ‘d ingang van de nacht.
‘t Was vreselijk ruw weer, met zware donderbuien,
Dat iedere zeeman, in die omtrek er aan dacht,
Om binnen te gaan, in de haven van IJmuiden.
Zes liepen er al in, en deez voornoemde bom, zou als die andere,
Het nu ook zeker wagen. Maar vreselijk toneel-eer hij het hoofd omgaat,
Wordt hij door een zware zee, op ‘t hoofd geslagen.
0!, wie is nu in staat, om dezen nood en dood, van deze zielen,
In die toestand te beschrijven? In een zeer korten tijd,
Moesten nu klein en groot,voor eeuwig van dee’z aard,in de Noordzee verstijven.
Men zegt, dat nog een schip, het droevig noodgeschrei,
Van de bemanning op dee’z bomschuit heeft vernomen,
Dat zekerlijk daar dicht in de nabijheid lei.
Zij zijn in korten tijd, daar allen omgekomen.
En ziet: des andere daags, nog in de morgenstond,
Was deze tijding op het dorp te Scheveningen,
Waar ouders, vrouw en kroost, toen uit des kerkraads mond,
Dit hartverscheurend lot der doodstijding ontvingen.
Ik heb daar een vriendin, die ik al jaren ken, die heeft met deze ramp,
Drie zoons er door verloren. Toen deze tijding in hun woning kwam tot hen,
Kon het niet anders, of ‘t moest hun ‘t hart doorboren.
Drie zeer geliefde zoons, hun door den dood ontnomen.
Zo geheel op ‘t onverwachts, van ‘t harte afgescheurd,
Dat was voor ‘t ouderhart, niet om te overkomen,
Er werd door menigeen, met hen ook meegetreurd,
De oudste zoon liet na, een vrouw met nog vijf kinderen. .
De tweede zoon, was nog pas vier weken getrouwd.
De derde deed haar huis ganselijk verminderen,
Zo dat zij genen zoon meer over houdt.
Twee dagen na de ramp, ging ik haar eens bezoeken,
Toen zij verkeerde in zware droefenis,
Ik ging naar hen, bezwaard, en ik moest mij verkloeken,
Daar het op zo’n tijd, niet heel gemakkelijk is.
Want al des mensen troost, kon hier bij hen niet baten,
Het is de Here, die ‘t verdrukte volk vertroost.
Als het hun bange is, zal Hij hen niet verlaten,
Dan is de Here goed, al neemt Hij weg hun kroost.
Dat heeft mijne vriendin, ook moge ondervinden,
Dat God uit vrije gunst, haar Zijne hulpe schonk.
En in dit droevig leed, met vele harer vrinden,
Den lof des Heren zong, en uit den beker dronk.
Zo zien wij, dat Jehova, doet Zijn welbehagen,
Met alles wat bestaat, en leeft op deze aard.
Hij geeft de duisternis, en doet het licht ook dagen,
De éne neemt Hij weg, de ander wordt bewaard.
Gods Eeuwige besluit, dat zal gewis gebeuren,
Zo moest dee’z bomschuit, op dit tijdstip daar vergaan.
Laat dit U zijn tot troost, die thans hun dood betreuren,
God zal de wees en wêeuw, gewisselijk gadeslaan.
Dit droevig ongeval, heb ik temeer geschreven,
Tot een gedachtenis, voor de Ouders, Vrouw en kroost.
Nu is mijn hartewens, die ik U allen geven,
Die in betrekking staan, dat Zijn Gena U troost.

Nu nog een merkwaardige gebeurtenis na deze ramp.

Maar om nu na dee’z ramp, Gods wond’ren te verhalen,
Hoe dat het mijn vriendin na deze is gegaan,
Daar Gods Woord, tot Zijn volk gesproken, nooit zal falen,
De Here heeft in deze, wonderen gedaan.
Eer dat haar kinderen naar zee waren vertrokken,
Kwam er een waarheid uit Gods Woord in haar gemoed.
Waar zij onwetend was, een weinig was geschrokken,
God houdt wel eens bedekt, wat Hij voornemens doet.
Die waarheid staat in ‘t Openbarings boek geschreven,
Die vóór haar kroost vertrok, al in haar harte kwam.
Als dat de zee haar doden, zeker weer zou geven,
‘t Welk zij na ‘t ongeval, toen eerst ter harte nam.
Nu was het haar begeerte, en haar sterk verlangen,
Of het de Here, nu voor haar behagen mocht.
Dat zij in deze, haar begeerte mocht ontvangen,
Dat Hij machtig is, en wonderen heeft gewrocht.
Dat hare kinderen, noch een graf mochten ontvangen,
En alle drie mochten aanspoelen uit zee.
En dat heeft God gedaan; Hij gaf nu haar verlangen,
Maar hoort nu al te zaâm, hoe dat de Here deé.
Vijf dagen na de ramp, komt er een lijk aanspoelen,
En ziet, dat was de jongste zoon van mijn vriendin.
Daar zich bij hunne smart, een blijdschap deed gevoelen,
Dat God haar had verhoord, dat was nu reeds ‘t begin.
‘t Was al een tijd gele dat deze was begraven,
Zij zeiden tot elkaar: zou ‘t nu nog geschiên?
Want als de Here toeft, komt ongeloof ons laven,
En dat zegt dan in ons, gij zult hun graf niet zien.
Maar hoor wat er gebeurt, het was op 30 Maart,
Dat er te Noordwijk, thans een lijk was aangekomen.
Dat werd te Scheveningen al ras geopenbaard,
En werd al spoedig door de ouders ook vernomen.
Daarop zijn zij terstond tesamen heen gegaan,
Naar de voorzegde plaats, waar ‘t lijk was aangekomen.
Toen zij hem zagen, waren zij zeer aangedaan,
Daar hij onkenbaar was, ‘t gezicht was al ontnomen.
Maar aan de kleding was ‘t gewis hun oudste zoon.
Dit was de tweede, die de zee terug moest geven,
Dit was voor mijn vriendin, weer een nieuw gunstbetoon.
Het was als balsem haar, in dit smartelijk leven,
Hoewel de Here haar bijzonder heeft geleid.
En kennelijk ondersteunt, in deze zware wegen,
Hij heeft haar menigmaal, een troostwoord toegezeid.
God liet haar in dien weg, niet hulpeloos verlegen,
‘k Heb menigmaal met haar gesproken in die tijd.
En was verwonderd, als ik haar hoorde betuigen,
Hoe dat zij door gen zo kalm werd voort geleid.
Zo dat zij in dien weg, zich naar Gods wil mocht buigen,
Nu waren er twee zoons, van haar terecht.
Zou nu ons derde kind, ook nog te voorschijn komen?
Dat hij als de and’re twee, wordt in een graf gelegd,
Dat werd zo dagelijks uit hare mond vernomen.
Nog in dien zelfde tijd, van al dee’z droefenis,
Moesten die ouders nog een ramp daarbij doorleven.
De jongste dochter, die bij hun in huis nog is,
Werd middelijk door de schrik, van tering onderheven.
‘t Was nog een jonge bloem, van twee en twintig jaren,
Die in een korte tijd, ook hun nog werd ontnomen.
Dat was voor d’ ouders, weer een nieuwe wond, voorwaar,
Wat kan hier op dee’z aard, de mens niet overkomen.
Maar waar de Here slaat, daar zal Hij zeker helen,
Dat heeft Hij in dien weg, ook kennelijk getoond.
Dat kan mijne vriendin, aan ‘t volk van God meedelen,
Zij werd in al haar smart, met Zijn Gen beloond.
Zij kreeg ook in haar zelf, voor haar zaad te geloven,
Als dat zij door gen behouden boven zijn.
Als God ‘t geloof ons schenkt, als ene gift van boven,
Dan wordt de grootste berg, hier op dee’z aarde klein.
Nu tot de zoons terug; twee waren er begraven,
De derde? och, dat zal niet meer kunnen zijn.
Bijna vijf maanden zijn nu reeds voorbij gaan draven,
Zo dat de hoop verdween, ten minste, o, zo klein.
Maar ziet, wat nu gebeurd, men hoorde het te IJmuiden,
In ver ontbonden staat, een lijk was aangespoeld.
Toen zij de ouders, dat bericht kwamen aanduiden,
Werd in hun hart iets wonderlijks gevoeld.
Zou dat ons derde kind nu waarlijk kunnen wezen?
Zo werd er tot elkaar in ‘t huisgezin gezeid,
Zo was het in hun hart, zo tussen hoop en vreze,
Daar ‘t al zeer zeldzaam is, als men aanmerkt de tijd.
Daar mijn vriendin goed wist, aangaande zijne kleren,
Wat hij aan ‘t lichaam had, toen hij vertrokken is.
Ging daarop nu mijn vriend, zich naar de plaats toe keren,
Opdat hij van de zaak zich zeker vergewis.
En ziet, toen hij daar kwam, kon hij hem aan zijn kleren,
Zijn wezen was gansch weg, dat men begrijpen kan.
Zo had mijne vriendin, wat zij dan mocht begeren,
Het was haar derde zoon, daar was zij zeker van.
De Here had verhoord, en zij kreeg haar verlangen,
De zee had hare doden weer gebracht.
Nu zou de Here, daarvoor ook de eer ontvangen.
Dat werd toen op zijn graf, eenvoudig overdacht.
Zij zongen op zijn graf, op mijn vriendins begeren,
Een psalmvers des geloof’s, en wel uit honderdvijf.
Dat God Zijn Waarheid nooit zal krenken, of verkeren,
Maar dat Hij eeuwiglijk Zijn volks verbonds God blijft.
Dat ieder die dit leest, hier uit moge beschouwen,
Hoe dat ons leven, soms schielijk afgesnêen.
Gelukkig is die mens, door een gen vertrouwen,
In een drieènig God, die weet in ‘t eind waarheen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 07-11-2009, 08:25:31
Schipbreuk 1914 – 1918

Achter het gordijntje
van het raamkozijntje
daar lag de post een brief
die was voor een meisje
‘t was een vissersmeisje
blos en blond en lief.

Moeder dee’n dutje
in ‘t kamer hutje
klonk ‘t geruis der zee
het poesje spinde lustig
het klokje tikte rustig
alles naar tevreê.

Het vissersmeisje breide
op duin maar schreide
ze dacht aan haar Piet
want vele lange weken
had ze al uitgekeken
of hij kwam haar Piet.

En ze bad gestadig
God is hem genadig
wees hem steeds nabij
hoeveel wakkre knapen
door geluk geschapen
zijn hem voorgegaan
onder droevig klagen
het leed hun aangedaan
het leven van een visser
is er iets gewisser
in zo’n barre tijd?

Moeder zat te wachten
‘t was al over achten
en de pap werd koud.
Kom weemoedig meisje
wees toch moedig meisje
waarom zo benauwt?

Het meisje wilde niet eten
want ‘t was zo hard te weten
dat Piet er niet meer is.
En ze gaat naar buiten
om het luik te sluiten
‘t hart vol droefenis.

Maar achter ‘t gordijntje
van ‘t raamkozijntje,
dáár lag die brief,
die was voor dat meisje,
dat lieve vissersmeisje,
blos en blond en lief.

Moeder zie een wonder
zie wat ik hier onder
deze bloempot vindt.
‘t Is een brief van hemzelf geschreven
zou God uitkomst geven?
‘k Hoop het kind, ‘k hoop het.

Luister mijn lief meisje wat er is geschied
Het vaartuig is gezonken,
velen zijn verdronken
dankzij God ik niet.
‘t Ging ons heel voorspoedig met de haringvangst
en ieder had zijn leven
in Gods hand gegeven.

Een voorspoedig reisje
geld genoeg voor ‘t meisje.
Ja, dat dachten wij,
maar God is waar wij waren,
waar we niet mochten varen
toen kwam die duikboot daar.

De lucht die stond heel helder
ons schip ging naar de kelder,
ach redden ze ons maar.
‘k Heb twee dagen en twee nachten
op redding moeten wachten
gekneld in balk en plank.

Toen zes nog van de zeven
op het water dreven,
werden ze ons schip gewaar
die nam ons mee naar Zweden
waar twee nog overleden
en één in groot gevaar.

‘k Heb zelf een dag of negen
aan zware koorts gelegen,
‘k dacht ‘t was ook met mij gedaan,
maar nu zal de consul zorgen
dat ik vandaag óf morgen
naar m’n eigen land kan gaan.

Het meisje vouwt haar handen,
bedacht met ‘s werelds schande
die tóch bij alles spot
‘k heb óók geleden
‘k heb trouw gebeden
0, groot is God.

Nu moest zij tranen drogen
moeder evenzeer
maar nu niet meer van smarten
want Piet komt immers weer!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 08-11-2009, 10:22:57
Ter nagedachtenis

Ter nagedachtenis aan den jammerlijk omgekomen bij het vergaan van de Scheveningse bomschuit SCH 1. De CLARA JOHANNA, schipper Teunis Plugge, in de nacht van 17 op 18 Oktober 1903 in het gezicht van Terschelling.

Zoo stond weer het tijdstip aan te breken,
dat men moest verlaten vrouw en kind
om met de bom in zee te steken
waar menigeen zijn grafplaats vindt.
Een wijle nog, de tijd die nadert,
een laatst goênacht, een laatste kus
aan vrouw en kind, aan broer en zus,
het scheepsvolk staat bijeen vergaderd
om het ranke vaartuig te betreên.
Maar ‘t was geheel voor het oog verborgen,
dat zij tot aan de jongsten morgen
thans scheiden van familieleên.

De bom doorklieft de zilte baren,
ontrekt zich aan het starend oog
en is ten haringvangst gevaren,
alleen bespied door God omhoog.
Het net wordt overboord geworpen
en rijk’lijk vangt men keer op keer,
Vermoed niet dat de zee straks weer
dien kostb’ren voorraad op zou slorpen.
Den mensch ziet nog geen uur vooruit,
terwijl de dood hem wacht nog heden
leeft hij gelukkig en tevreden,
zoo ook de manschap op de schuit.

De vangst bekroond met rijke zegen
wendt men de steven huiswaarts heen.
Doch wind en golfslag zijn hen tegen,
toch zijn zij met hun lot tevreên.
Een weinig schaâ is het overkomen,
het is slechts een kleine averij,
daar hoorden twintig netten bij,
die had de boze zee genomen.
Men is gewoon aan tegenspoed,
straks zijn de zorgen weer vergeten,
als men bij vrouw en kind gezeten
hun oog van vreugde stralen doet.

Doch het broozen schepsel kan slechts wikken,
God zou naar Zijne wijze raad
een ander lot hen toebeschikken,
Hij leidt tot het heilig doel ook ‘t kwaad.
Door wind, door storm en buiïg weder
raakt men het rechte zeepad kwijt,
waardoor hen een nacht wordt toebereid,
die op hun aller hoofd daalt neder.
De doodsschaduw, Oh, wat een oogenblik,
de schipper roept “ ‘t loopt mis, oh Heeren,
indien Gij ‘t ongeluk niet kan keeren,
wij geven hier de laatste snik”.

“Wij zijn Terschellings kust genaderd”
riep Plugge in het holst van de nacht
en allen om hem heen vergaderd
begrepen het lot wat hen straks wacht.
“Wij zijn “, zoo sprak hij heel verslagen,
“ op het kerkhof reeds van ouds bekend,
waar menig zeeman vond zijn end.
Als er geen redding op komt dagen,
dan gaan wij allen derwaarts heen.
Want menig man vond onbedolven
zijn graf hier in de woeste golven
en velen sluimeren daar beneên“.

Nog eene hoop, er wordt gestakeld
om aandacht te trekken van de liên.
De bom is reeds zoo toegetakeld
dat zij de dood voor oogen zien.
Het wordt al met olie overgoten,
kombaars en breels, ja ook matras,
de vlam verteerde het al tot asch.
Toch kwamen er geen reddingsbooten,
de nood, die stijgt van uur tot uur.
Het wordt een kermen en een smeken,
toch blijft hen alle hulp ontbreken;
men ziet slechts in de verte ‘t vuur.

Opeens, bij hemelshooge baren
loopt ‘t hulp’loos vaartuig aan de grond.
Nu is het al in noodsgevaren.
een weeklacht stijgt uit aller mond.
“O Heer, wil onzer Uw erbarmen.
0, helpt in het aanschijn van de dood,
0, redt ons allen in deez’ nood,
Omvat ons met Uw eeuw’gen armen.
Och zie ons arme schepeling,
aanschouw, aanschouw ons bitter lijden,
hoe wij met angst den doodstrijd strijden.
Is U te wonderlijk één ding ?“.

Door zwaare zee’en thans geteisterd
welt het scheepje dieper in de grond
en allen staan van schrik verbijsterd,
wijl ‘t berstend wrak den dood verkond.
Gekraak, 0 Heere, wat zal gebeuren ?
De mast knapt af, slaat overboord,
die Plugge’s stem voor eeuwig smoort.
Het trof zijn hoofd, om hem te sleuren
in het kokend, ziedend element,
‘t is middernacht, te twaalver uuren.
In doodsangst zit men nog te tuuren
of men van ‘t strand ook redding zendt.

En boven het geluid der baren,
verhief een jeugdige zijn gezang.
Hij telde nog pas zestien jaren,
‘t Was Maarten van der Toorn, hoe bang.
Ook hij, hij had een droeve ziele
( Was ‘t ook wellicht in zijne ziele )
Een ieder loost zijn droeve klacht,
Wijl d’een van d’ander hulp verwacht.
Wie zegt hoe lang hun d’uren vielen
Ach ‘t jonge leven is zo zoet!
Cornelis Pronk, de jongst van allen,
Was Gijs de Bruin om d’hals gevallen
En smeekte uit ‘t beklemd gemoed.

Och Gijs, ik heb nog wat verzonnen,
Misschien drijf ik nog wel aan land!
Kuipt gij m’in een der lege tonnen,
och, sloeg ik levend nog aan ‘t strand.
Wat zou ik naar mijn moeder vluchten,
En klemmen haar nog eens aan ‘t hart.
O Heer ontferm U mijner smart,
Staat mij nu hier den dood te duchten
‘t Gewenste antwoord, dat blijft uit.
De Bruin ziet hem de kracht ontzinken
en jam’rend voor zijn oog verdrinken,
Weer ging de zee met haren buit.

En één voor één waren al de and’ren
Geslagen van ‘t onveilig wrak.
Zij riepen, hingen aan elkander
Totdat de dood dien band verbrak.
Den Heijer, vader van drie kind’ren,
Hing aan de voeten van de Bruin,
soms ‘t hoofd gedekt tot aan de kruin
door golven die maar niet vermind’ren.
Ook hem ontzinken kracht en moed,
en roept tot in den dood getrouwe,
Goênacht mijn kind’ren, nacht mijn vrouwe!
En zinkt met dezen jongste groet.

Welhaast zal Gijs ook ‘t leven derven,
Nog klampt hij zich aan boeg en want.
Maar neen, hij zou op zee niet sterven,
er daagde redding van het strand.
Men werpt een lijn, hij mocht haar grijpen.
De mannen halen hem van ‘t wrak.
En welhaast is hij onder dak.
Straks zou hij d’ouderhand weer knijpen.
Gelukkig man, gelukkig lot!
God redde wonderlijk uw leven,
terwijl acht mensen om u sneven,
bevelen hunne ziel aan God.

Goe’nacht ! Goe’nacht ! zo riepen allen.
Goe’nacht ! Goe’nacht ! aan vrouw en kind.
Mocht onzer een ‘t te beurte vallen,
dat hem de zee nog niet verslind,
wil dit goe’nacht dan over dragen,
zij hoorden onze noodkreet niet.
Alleen Hij die ‘t al gebied.
Wij waren ver van vriend en magen,
Mocht ‘t zijn een tijdelijk goe’nacht.
Zij zien de hunnen weer na dezen,
als ‘t lichaam uit het stof verrezen,
den blijden eeuw’ morgen wacht.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 09-11-2009, 08:35:36
Ter herinnering aan het vergaan van de Stoomfiets VL. 46
9 oktober 1926


Je vader gaat naar de Hemel

Toen schipper Dirk Penning wegzonk in de zee, zei hij tot zijn zoontje:”Jongen als jij gered wordt, geef dan je moeder, zusjes en broertjes een zoen van mij en zeg dat vader naar de Hemel gaat”.

De zee kookt en bruist en de woedende golven
Bestormen het scheepje in de donkere nacht
Ze werpend omhoog en dan weer ten afgrond
Als wilden ze tonen haar gruwelijke macht.
Ze tieren en gieren en hollen en stormen
En donderend werpen ze zich op de schuit
Ze beuken en smijten haar henen en weder-
De golven, zij schreeuwen en huilen om buit.

De zee zingt haar strijdzang- het is haar triomf zang
Het scheepje gaat ten onder in woedende strijd
De zeezangen klinken - de menschen zij zinken....
Zij zinken....zij zinken naar d’eeuwigheid
En verder, al verder maar rollen de golven
En al maar blijft strijden ontketende zee
En zij neemt in haar strijden loggers en pinken
En zij neemt kostbare mensenlevens mee.

Daar worst’len twee menschen de strijd met de baren
Zij worst’len om het leven, ‘t zijn vader en zoon
Zij grijpen een luik en zij zullen zich redden
Het leven behouden, als hulp wordt geboön:
Maar hulp komt niet dagen - de vader voelt ‘t einde
Het eind van zijn tobbende vissersbestaan....
Als ‘t zoontje gered wordt, dan zal ‘t moeten melden
“Mijn vader, die is in de golven vergaan”.

De vader gaat zinken en zinkende zegt hij
Mijn jongen, als jij soms gered worden mag
“ Zeg dan je moeder, zusjes en broertjes “
“ Zeg z’allemaal dan van vader gedag ! “
Houd moed maar, mijn jongen! God geve je redding! “
“ Maar redding komt voor je vader te laat “
“ Geef ze allen een zoen en zeg aan je moeder “
“ Dat vader naar de Hemel gaat.”

Toen ging in de golven de vader ten onder
En dieper, al dieper zonk hij naar beneên....
Naar beneên? Ja en neen! Want hij ging naar de Hemel
En daarom naar boven ging vader nu heen
Zijn schip was verbrijzeld, maar ‘t scheepje zijns levens
Dat was niet verbrijzeld, dat was niet vergaan,
Want weldra bereikte ‘t de veilige haven
Het ging op de Hemelse ankerplaats aan.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 10-11-2009, 08:57:26
Ter Gedachtenis
aan
FLORES BAL

Jammerlijk verdronken op 21 Februari 1916 bij het vergaan van de

“LA FLANDEREN”


Zeer vreeselijk is de tijd die wij thans beleven,
De oorlogsvlam die woedt en doet het menschdom beven.
Waar men ‘t oog steeds wend, ‘t is overal weê en smart,
Hier ziet men een brekend oog, en een bloedend hart,
Wat baard’ het leven toch het menschdom hier op aarde.
Zooals de tijd thans is schijnt het van nul en geener waarde.
Veel millioenen zijn op ‘t slagveld reeds gedood,
Maar ook de zee die bergt er veel in zijnen diepen schoot.
Wat smart en bitter weê brengt het leven hier toch mede.
Hier wordt veel smart geleên en zoveel strijd gestreden;
Dat ondervindt elk mensch die hier op aarde leeft,
De dood die volgt hem na, waarheen hij zich begeeft.
De oorzaak vindt hij wel, als hij door Gods genade
Aan zichzelve is ondekt en hij steeds gaat te rade,
Met Gods onfeilbaar woord, waarin hem wordt gezeid,
Dat hij door schuld en zonde onder Gods toom lijdt.
Waardoor de wereld is een gasthuis van ellende.
De mensch verderf t het al en daar hij God niet kende,
Bij zijn geboorte, en ontvangen is in schuld,
En zonde, is het hart met smarte steeds vervuld.
Zie hier een man en vrouw zeer nauw aaneengebonden,
Vier telgen om zich heen, waarin z’ hun liefde vonden.
0, teedere huwlijksband door Gode zelf gelegd,
Door zoete liefde het één aan ‘t andere hart gehecht.
Waarmede zal ik u op aarde vergelijken?
‘t Is als de lieve Mei die ‘t aardrijk schoon doet prijken,
Met overheerlijk groen en bloesem overal,
En ons verwachten doet de vruchten rijk in tal.
Wanneer de Zomer komt met Zijne goede dagen,
En elk op zijn beurt de vruchten weg mag dragen.
Maar zie daar komt een storm hij scheurt het al vaneen,
Vervlogen alle hoop, de mensch staat weer alleen,
Dit ondervindt ook gij, die dit gedicht mocht lezen.
Laat ons opmerkzaam zijn en mocht toch eens de vreeze
Des Heeren in ons hart steeds wonen door Zijn kracht,
En onze ziele op het heilspoor worden gebracht.
Wanneer Zijn slaande hand de ziele komt te wonde,
En ‘t hart met smart vervuld door schuld van onze zonde,
Dat ‘t leven voor ons zij een leven steeds voor God.
Door Zijnen Geest gesterkt, berustend in ons lot.
Mocht dan ook dit gedicht ons nog tot leering strekken,
Hoe nietig ‘t leven is en waar ge heen moogt trekken.
De dood is overal, het leven maar een damp,
Maar Gods onfeilbaar woord voor uwen voet een lamp.
Dit ondervond ook zij, een vrouw nog jong van jaren,
Wier man gesneuveld is, wiens graf is in de baren.
Hij sprak tot zijnen vrouw en kinderen vier in tal:
“Ik ga naar Rotterdam of ik ook werk vinden zal”.
“Wat”, zegt zij: “ gaat gij weg, de zee is vol gevaren,
Vol mijnen overal, dan vindt gij in de baren
Gewisselijk den dood, als ‘t schip loopt op een mijn,
En ik blijf hier alleen, wat zou dat vreeselijk zijn.
Och, blijft toch liever thuis, benauwdheid prangt mijn harte,
Ziet hier uw lieve kroost en mij vol leed en diepe smarte.
Wanneer gij henen gaat en ons hier laat alleen
Is onze blijdschap weg en ‘t oog vol droef geween”.
Maar hij stelt haar gerust en zegt: “ Mijn lieve panden,
Ik kan hier niet ledig gaan, ik vaar naar verre stranden,
Ik bouw vol moed de zee, en breng naar een ander land
Weer arbeid, en van daar ook voor ons vaderland
Weer materialen mee, de handel moet steeds leven,
En als ik u dan straks mijn maandgeld weer kan geven,
Dan hebt gij vast weer brood want alles is zeer duur
De kinderen kunnen zich dan warmen bij het vuur”.
“Ja”, zegt zij: “ ‘t is wel waar, maar duizenden gevaren,
Die dreigen u op zee, want in de diepe baren,
Vond meenigeen zijn graf in dezen naren tijd.
Van oorlog met de duikboot en de mijn die schrik en dood verspreid”. Kom “, zegt hij: “ ‘t zal wel gaan, ge moet zoo bang niet wezen,
Als iedereen zoo dacht en ‘t hart bezweek van vreezen,
Dan stond de handel stil, de honger kwam alras,
Een ieder mensch op ‘t lijf, hoe dan de toestand was
Zou onbeschrijflijk zijn dus wil mij niet verhinderen,
Dus ik zeg u nu vaarwel, dag vrouw, dag lieve kinderen.
 ‘t Is waar, mijn hart dat bloed, want gij blijft hier alleen,
En gij mijn lieve kinderen schaart om uw moeder heen,
Bewijs haar allen trouw, gehoorzaamheid en vreeze,
Wil haar tot blijdschap zijn en steeds ter hulpe wezen.
Uw echtvriend die gaat heen, God zal uw hulpe wezen
En Zijn genade ook bewijzen weer aan mij;
Dat hoop ik en dat God ons weer na lange dagen,
Zal brengen hier aan land en voor u zorg zal dragen,
Dus ik zeg u nu vaarwel tot op een andere tijd,
De reis weer is volbracht en gij aan mijn harte leid.
Vaarwel dan lieve man, vaarwel mijn lieve vader!
Zoo klinkt het als in koor ons groeten al te gader,
Gods zegen gaat met u, Hij brengt u weer aan land,
Dat is ons aller wensch voor u ons dierbaar pand.
Daar klief t het schip de zee, ‘t wiegelt op de baren,
En vrouw en kind in huis beducht voor veel gevaren,
Benauwdheid klemt het hart en daar zij zijn alleen,
Zoo is de droefheid groot en de oogen vol geween,
De dagen kruipen om, en ‘t is al negen weken,
Van dat hij zeewaarts ging, de tijd die is verstreken,
De reis is op het eind men hoopt dan ook vooral,
Dat vader binnenkort weer binnen komen zal.
Maar zie op eene dag daar volgt al weer een ander,
Daar komt nog geen bericht van ‘t stoomschip de “La Flanderen”.
Ja toch, een bullitin vermeld ons uit de blaân,
Dat de “La Flanderen” met man en muis is vergaan.
Acht uren ver van huis, o welk een zoete droomen,
Men dacht na weinig tijds behouden thuis te komen,
Maar zie voorzichtigheid en menschelijk verstand,
Lijdt hier ook schipbreuk, want ‘t is alles in Gods hand.
Het schip stoot op een mijn, met vreeselijk geklater,
Vliegt alles uit elkaar en ligt verstrooit op ‘t water,
Men ziet van ver geen hulp, men worsteld met den dood,
Maar ‘t is nog slechts voor twee die worst’len in de stroomen
Zij worden opgepikt, o wonder van Gods hand,
Behouden komen zij in ‘t dierbaar vaderland.
Maar ook deez’ jonge vrouw die heeft het al vernomen,
Van wat haar lieve man op zee is overkomen.
Zij denkt twee zijn gered, misschien is hij daar bij,
Als dat eens waar was, och wat was ik dan toch blij.
Maar neen ‘t was niet alzoo, wat een vreeselijke smarte,
Bestormen deze vrouw, de lieveling van haar harte,
De trouwe Vader van haar kinderen is niet meer,
Ach, zegt zij, welk een smart wat doet mij ‘t harte zeer,
Mijn leven is verscheurd, wie kan mijn smarte tellen,
Neen niemand want mijn pen kan z’ op papier niet stellen,
God nam reeds van u weg vijf kinderen in getal,
Van ‘t mannelijk geslacht, wat vreselijk geval,
Treft nu ook weer uw hart, uw man ligt in de baren,
In levenszomertijd van negen en dertig jaren.
Hij laat u hier alleen met kinderen nog te klein,
Om te beseffen ‘t leed dat ook hun lot zal zijn.
En onder deze smart komt nog dat bitter lijden,
Uw moeder is reeds dood en kan u geen troost bereiden,
Ook mijne vlugge pen schiet hierbij ook te kort,
Zoo vlucht dan nu tot God en smeekt Hem om gena
Hij zal uw Helper zijn u troosten in d’ellende,
Der weezen Vader zijn, u Zijnen zegen zenden.
Want wat de wereld biedt het is maar louter schijn,
Maar al wat God u schenkt zal u tot zegen zijn,
Mocht dan deeze smart u brengen in ‘t verborgen,
Voor Gods genadetroon met al uw smart en zorgen,
Hem smeeken om hulp en sterkte in de smart.
Verlossing van de zonde en heiliging van ‘t hart.

Psalm 90 : 6

Helaas! het best van onze dagen
Baart dikwijls smart, geef dikwijls stof tot klagen;
Daar zorg, verdriet en jammerlijke plagen,
Steeds, beurt om beurt, de matte ziel doorknagen.
De levensdraad wordt schielijk afgesneên;
Wij schenen sterk, en ach! wij vliegen heen!


M.Spaans


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 11-11-2009, 08:05:30
Ter gedachtenis Aan
Johannes Harteveld
Geboren 24 september 1907
Die bij het binnenlaveeren van de SCH 437, schipper J. de Jong, in de haven van Lerwick, door het wegnemen van een fok (zevenkleeder) door den schoot werd gegrepen en overboord geworpen, en trots alle pogingen tot redding jammerlijk verdronk op 10 juni 1928 Zondagnamiddag 4 uur.


Ja vrienden, hoort, wat of ‘k U zeggen wil,
0 spant Uw aandacht in, wees even stil,
Heel ‘t mensdom hoort te schrikken met een ril,
Als zulk gebeuren,
Nu kwam de Heer weer een jong leven scheuren,
Net als een bloem des velds, wie zou niet droevig staren,
En ‘k weet, hij telde nauw’lijks 20 jaren,
Stierf toch zoo gauw.

Haast lezer, komt de dood ook in Uw hart,
AIs loon en straf der zond’, ook hellesmart,
Raadpleeg dan ‘t Woord, gij zult het vinden hard,
Te wederstreven.
En jong en oud het eenmaal op zal geven,
Vandaar deez’ roepstem tegen U zal tuigen,
Ei , wil dan toch voor goed Uw knieën buigen,
Leer het terstond.

De dood nam ook ons kind en oudsten zoon,
Ook Ievende in bloeitijd, o zoo schoon,
U is ‘t bekend, verkeering en huw’lijksloon,
Dat wij reeds zagen,
2 menschen door de liefdeband gedragen,
Op wien er een de dood zou komen vallen,
Ja werkelijk, er viel niet mee te kallen,
Al eeuwigheid,

Ai, ik zie nog den 10den Juni aan,
Reeds 28 was men diep reeds ingegaan,
Geloof mij vrij, de smart ons aangedaan,
EIk zal ‘t gevoelen.
Beliefd het God het leven te bedoelen.
2 maal reeds zee, wij kunnen ‘t niet indenken.
4 slagen op de baai gedaan, wat wenken,
Sloeg hij ter neer.

Ei lezer, toen niet ver van Lerwick af,
Precies tot aan het Lerwicksche graf,
Toen schipper zei : “Haal nu de kluiver af”
Toen moest ‘t gebeuren.
De schoot kwam hem van ‘t dek in ‘t water sleuren,
‘t Was een paniek, de handen in de haren,
Hij zwom in ‘t ruim en woelig schuim der baren,
Hij zwom reeds vlug.

Daar wierp men nu gauw touwen overboord,
En reddingsboei, en houtwerk ongehoord,
De boot van boord, omtrent zonder vanglijn koord,
Kwam vol met water,
‘t Hinderd hem niet, de vader met geklater
En fel geween, liet zich in ‘t water glijden,
Om als het kon, de dood van ‘t kind te mijden,
Doch tevergeefs.

Doch van de slag van ‘t schip en zwaar bepakt,
Is hij al dieper in het sop gezakt,
Zijn rug ging weg, en borst en hoofd verzwakt,
Ik stond voor zaken,
Mijn eigen kind, die de eeuwigheid in ging raken,
Versmoord in zee, ja in ‘t gezicht van de haven,
O Heer, ik zal deez’ laatste poging wagen,
Och, help terstond.

Doch toen wij bij hem kwamen, bij ons kind.
Lag hij al tusschen ‘t water en de wind,
Deez’ laatste poging was niet erg gezwind,
Geklag, gekerm.
De tijding zou thuis werken eene rouwterm,
Verschrik’lijk lot, in groei en bloei van jaren,
En eensklaps in de eeuwigheid gevaren,
O eeuwigheid.

De tijding werkte thuis ja diepe rouw en smart,
Ja, handen wringen en wee in ‘t moederhart,
Ja, broers en zusters, beminde was verward,
Het was geen wonder.
Want d’ oudste van ‘t gezin ligt in de waat’ren onder,
Geklag, geween, gekerm liet zich hooren,
Zooals het hier te huis was nooit te voren,
0, droeve dag.

Ja lezer, wie gij zijt, bekend of nooit gezien.
Leer toch bijtijds den eeuw’gen dood ontvlien.
Deez’ jong’ling zij uw spiegel ook misschien,
Denk niet ‘k ben beter.
Kom dan tot God, want ‘t leven is onzeker.
Denk dan bijtijds in ‘t klimmen uwer dagen,
Hoe gij dan toch uw Schepper zult behagen
Voor de eeuwigheid


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 12-11-2009, 09:46:46
Noordvaart

Zie ginds dat woelig strand, bezaaid met pinkkastelen
Wie vlijt en ijver mint, moet daarin vreugde delen
Men graait, men sjouwt, men teert,
Men maakt ‘t vistuig rêe,
Want in de sprokkelmaand
Moet elke schuit naar Zee.
Maar ach de schuiten hier, zijn toch geen haringbuizen
t’ Is pas na vrouwendag, het kan nog vreselijk kluizen.
d’ Ervaring heeft geleerd, dat, hoe ‘t ook soms gelukt,
Zeer velen in deez maand toch zijn verongelukt
Waarom dan niet gewacht tot na de maartse vlagen
Dan kan men om de noord toch beter kansen wagen ?
Ach neen, mijn vriendenschaar, men toeft zolang men wil
‘k Verloor op zee mijn broers in ‘t midden van april
De bijl ligt aan de boom, de nood der huisgezinnen.
Roept onze vissersvloot het vissen te beginnen.
En ‘t matig zeeuwertje zo dikwerf zuur behaald
Wordt met de zoen der vrouw en kinderkens betaald.
Komt reder helpt uw volk en moe z’aan in ‘t varen;
De zeeman zingt zijn zang ook vrolijk op de baren
En dreigd hem menig storm, na redding houdt hij vol
En is recht in zijn schik bij ‘t zien van noordse schol
Ja ‘t zootje saam gesnuild, rondom de ben gezeten
Aardappeltjes met vis met graagte wordt gegeten.
Gesopt in zure saus, gedronken uit de kan
Een goede waterteug, zo leeft de visserman.
En is de vangst ook goed, dan gaat hij huiswaarts zeilen
Hij gist en gist de koers, schoon hij geen zon kan peilen
En is ‘t behouden reis, hij dankt mèt blij gemoed.
Zijn reder is verheugd, het zeeuwertje is goed.
Maar waarde vriendenschaar, ik heb nog meer te zeggen
Als menig zeeman zucht, gaan wij gerustig liggen
Men weert geen donkre lucht op onze legerstee
En ach, dan beeft zo vaak des zeemans hart op zee
De spreker heeft de zee reeds lang met zorg bespiegeld
Is bijna twintig jaar daarop geschokt-gewiegeld,
Heeft zoet en zuur gesmaakt, heeft nog een zeemanshart.
Hij juicht in hunne vreugd, heeft smart in hunne smart,
Beminnen wij dus zaarn de zeelien ‘t alle tijden
Niemand zal toch ‘t geluk der visserman benijden.
Maar dit is niet genoeg. Steeds dreigd gevaar op zee,
Voor elke zeeman stijg’ dus onze vurige beê.
Het gaat hun samen wel, 0 God wil hen bewaren,
Ook als de stormen wo of dreigen doodsgevaren,
Beveilig onze vloot, verzelt met Uw genâ.
Al, zegen en behoed, het zij zo, Amen ja !


M. Baak 07-02-1842


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 13-11-2009, 08:22:51
Pleuntje

Kom Pleuntje ga naar huis
Gij kunt toch hier niet blijven
De regenbuien drijven
Een ieder naar zijn huis
De duisternis valt neer
Gij hebt al zooveel uren
Vergeefs naar zee staan turen

Helaas zij wisten ‘t al
Zij hadden ‘t reeds vernomen
Een pink was weer gekomen
Die kond gaf van ‘t geval
Zij hadden ‘t reeds verstaan
Het scheepje “ God zal zorgen
Is voor ons oog van morgen
Met man en muis vergaan

Maar Pleuntje stond versteend
Zij kon van strand niet scheiden
Wat ook de buren zeiden
Hoe goed en welgemeend
‘t Was of zij ook al wist
Of aan haar hart kon voelen
Gij zult hem aan zien spoelen
Zien liggen in zijn kist

Kom Pleuntje wees nu wijs
Wees nu verstandig vrouwtje
Het wordt te laat voor Woutje
Te koud voor kleine Gijs
De kinderen, en meteen
Ontwaakt ze uit haar droomen
En heeft hen opgenomen
En langzaam sloop zij heen

Men zag haar na met smart
Dees schudde ‘t hoofd bewogen
Die veegde een traan uit de oogen
Wat zee bouwt, heeft een hart
Och, arme hals! zei Krijn
Och, arme ziel! zei Steven
Wat zou een mensch niet geven
Dat, dat niet waar mocht zijn

Haar voegde uit de drom
Om haar in ‘t oog te houden
Van verre een tweetal vrouwen
Noch eenmaal keek zij om
Toen hielden zij zich goed
En spraken luid en keken
Naar Pleuntje niet en weken
Terug op vlugge voet

En Pleuntje raakt uit zicht
Zij is met loome schreden
Haar woning in getreden
En sluit de voordeur dicht
Daar zit zij, Gijs op schoot
Het lieve Woutje er neeven
Een standbeeld zonder leven
Bleek als de bleeke dood

De kinderen kijken strak
En somber voor zich henen
En Woutje wou wel weenen
Maar meest dat moeder sprak
Opeens eens bitteren schreeuw
Nooit dus gehoord voor dezen
Och kinderen, gij zijt wezen
En ik een arme weeuw

Des ‘s morgens treedt al vroeg
De jongen leeraar binnen
Die zachtjens wil beginnen
Maar ‘kome was genoeg
Och, lieve dominee!
Ik hoef het niet te hooren
Ik heb mijn man verloren
Gedenk mij in uw bee

Bij ‘t deinzen van den nacht
Was ‘t lijk reeds aangekomen
Nu werd het opgenomen
En bij Pleuntje thuisgebracht
Maar ook een losse plank
Spoelde aan dien zelfde morgen
Daarop stond: “God zal zorgen”
En dat was waar, God dank!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 14-11-2009, 10:21:32
De oude zeeman

Stil en devoot stond hij op strand te staren,
Tuurde in zee tot aan de horizon,
Zijn leven lang trotseerde hij die baren,
Hij was het, die tot nu toe overwon,
Honderden stormen had hij het hoofd geboden,
zij tekenden zijn diep gegroefd gelaat,
Vocht voor ‘t gezin, zij hadden het van node,
Stond aan het roer, de heele dag paraat,
Met vrachten vis was hij na huis gevaren,
Met overlopen, haring geen gebrek,
Zijn enige lust was vrachten vis vergaren,
Voelde zich koning op ‘t rijk gevulde dek,
Goed weer of slecht was voor hem om het even,
Hij ging er uit, hij keek niet op of om,
Met zeemansmoed waagde hij steeds zijn leven,
Had veel geluk en keerde steeds weerom,
Nu staat hij hier aan ‘t einde zijner jaren,
Heel het verleden gaat zijn oog voorbij,
Dankt God die hem heeft willen sparen,
Maar staat nu bij het keeren van ‘t getij,
Denkt? ik weet niet hoe het zijn zal in die dagen,
Als ik aan boord ga voor de grootste reis,
Zal mijn wrakke schip die laatste storm verdragen,
En binnengaan in ‘t hemels paradijs,
O God, neem gij het roer dan uit mijn handen,
En laat mij dan zingend naast U staan,
Ik zal dan niet op boze gronden stranden,
Doch meren daar, waar engelen juichend staan,
Dan pas kan ik mijn hoofd ter ruste leggen,
En als ik dan door engelen word gestreeld,
Dan kan ik pas, uiterst tevreden zeggen,
Mijn wacht is af, ik heb behouden teelt.


K. Ouwehand
Katwijk aan Zee.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 15-11-2009, 08:40:22
Een gedicht uit de Eerste Wereldoorlog (1916) toen de Nederlandse vissers naar Engeland werden opgebracht.

Ik heb vandaag gelezen in de Scheveningse Krant,
Dat al de haringloggers komen terug uit Engeland
Tot de algemene vreugde van het Scheveningse publiek.
Men zingt en drinkt een glaasje bier,
en danst op de muziek.
Zie daar komen zij in de verte,
Zie daar komen zij aan de kant.
Allen staan zij daar te wuiven met hun petje in de hand.
Vrouw en kinderen, oude mannen,
jonge meiden groot en klein,
Ziet de vreugde straalt hen uit de ogen
Dat ze terug uit Engeland zijn.

De Scheveningse vissers waren niets op hun gemak,
Ze hadden niets te bikken, geen sigaren of tabak.
Voor één gulden twintig kreeg je van zo’n vuile hond,
Twee rotte stinksigaren en een pruimpje in je mond.
Al de haring werd gestolen, vele scheepjes verbeurt verklaard.
En al het zout dat nog aan boord was
werd daar netjes op bewaard.
En daar zaten zij als boeven,
voor het schandaal van iedereen,
Met een maag gekookte bruine bonen,
vind je dat niet gemeen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 16-11-2009, 07:54:49
Hier liggen wij geschoten

Hier liggen wij geschoten
Voor speerriem en voor vloten,
Voor want en voor knopen
Om haring in te lopen.
Scheepsseizing, hou je vast,
Morgenochtend drie last,
Drie last haring,
Een krebbetje in een karing,
Een laanruim erbij,
Dan is de schipper blij,
Een kwakje op de last,
Wandnemer, sta vast.
Geschoten met vlijt,
Zegen op ons arbeid.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 17-11-2009, 08:32:43
Tijdens de eerste Wereldoorlog!
Een vis van achtien meter lengte tussen Katwijk en Scheveningen aangespoeld.


Hij was geworpen op het strand.
En was ontzettend groot.
Liep op een “Mijn” en werd gewond.
Hij lag daar stil en dood.

Hij deelde het lot van duizenden.
Van dieren klein en groot.
Van jongens die nooit wederkeerden.
Getroffen door het lood.

Ik heb er toen bij stilgestaan.
Uit eerbied voor het wonder.
Want zulk een “Natuurproduct”.
Was immers zéér bijzonder.

Hij werd als “Potvis” aangeduid.
Ook “Cachelot” zijn benaming.
Een die duizenden kilo’s woog.
Onmogelijk voor beraming.

Hij werd met wagens weggehaald.
Men deelde hem in stukken.
De kranten maakten er melding van.
Men liet zijn beeld afdrukken.

‘k Dacht bij mezelf toen ik daar stond.
Vis, jij bent niet alleen.
Je deelt het lot van duizenden.
Die gingen met jou heen.

Je had van de “Mens”.
Helaas het meest te duchten.
Zijn “Mijn” heeft jou gedood.
Je kon hem niet ontvluchten.

De mens staat boven jou.
Maar, hij doodt als geen ander.
Een dier doodt nooit zijn eigen soort;
De Mensen? ook elkander.

Je staat nu helder voor de geest.
‘k Gedenk jou in het heden.
‘k Heb lang bij je stilgestaan.
Nu zestig jaar geleden.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-11-2009, 10:20:13
Kustdorp

Geen pier, geen boulevard, geen levend strand
- slechts grauw beton in dorrend duin
waarin verscholen vuurmond schuin
loert langs de grens van zee en zand,

De leege straten zijn verpand
aan veldgrijs en aan vallend puin.
Het Kurhaus kijkt met kale kruin
en dode ogen uit op ‘t strand;

doch uit elk toegespijkerd huis,
elk schijnbaar zielig hoopje gruis
speurt spiedend des bewakers oog –

want iedere man is hier soldaat,
paraat van laag tot hoog
in bunkers achter prikkeldraad.


B.B.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 19-11-2009, 07:56:14
De havenhoofden van Scheveningen

‘k Zie jullie dagelijks voor mijn raam
Als twee zeer lange pieren
Met forse torens aan de punt
Waarom vaak stormen gieren.

De zware blokken aan de kant
Bespeeld soms door de branding
Hebben vaak hun dienst gedaan
En, vormen een omranding.

De Vissers staan in oliegoed
Of plastic, op de blokken
Ze pogen met hengelstok en aas
De Vis te lokken.

Veel uren staan ze in de kou
‘s Winters te verkleunen
En soms ter beschutting tegen
De Torens aan te leunen.

Om zich te beveiligen tegen storm
En de gure winden
Ze kunnen bij die torens dan
Wellicht bescherming vinden.

Soms vloeit het water tot aan de torens
En, geniet men van het golvenspel
De jeugd kan zich daarmee vermaken
En, doet dit nu en dan ook wel.

Ook Zondags bij een mooie dag
Kunnen de pieren lokken
Vaak ligt men languit in de Zon
Op die cementen blokken.

Zo zijn de lange pieren
Ook nuttig voor de mensen
Die kosteloos een wandeling
Naar deze hoofden wensen.

Er wordt ook dagelijks
Door velen van genoten
Het is voorwaar ‘n attractie
Voor kleinen en voor groten.

Schepen varen in en uit
Voor velen een sensatie
En het daar verbrede strand
Geschikt voor recreatie.

‘k Was onlangs op zo’n havenhoofd
Bijna geheel alleen
Slechts één visser deed zijn best
Helaas..., hij ving er geen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 20-11-2009, 08:13:16
Naar huis.

Naar huis!
De reis was lang
en vol gevaar;
de zee was grimmig;
achter sombre wolken
ging telkens ‘t zonlicht schuilen…
Maar nu –
naar huis!

Naar huis!
De vangst was schraal,
als menig keer;
ze loont maar nauwlijks
alle moeite en zorgen
der lange, lange reize,..
Maar toch –
naar huis!

Naar huis!
Bij ‘t vriendlijk licht
der zilvren maan
naar ‘t veilig dorpjen
in de witte duinen;
daar wacht u trouwe liefde...
Naar huis -
naar huis!


S. Abramsz


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 21-11-2009, 09:19:24
Woningen en W.O.S.

Scheef in Scheveningen.
Zo niet met alle dingen.
Zo als het is op het strand
Met het opgespoten zand.
Pot vermaak van groot en klein
En ieder vindt het fijn.
De belangstelling is ook groot
En alles genoot.
Van zon en van de zee
Dat viel allemaal wel mee.
Maar ook de wind die kwam
Die nam van het strand, weer wat af.
En een ieder kwam, een kijkje nemen
Hoe of de storm had geraasd.
Men was er over verbaasd.
De stormwind heeft grote kracht
En een grote macht.
Zo zien wij dat weer
Hoe keer op keer
De zee met grote woeste golven
Het strand heeft bedolven.
Maar gelukkig is alles weer goed gekomen
En de stormen afgenomen.
Op de Scheveningse Boulevard
Wandelt weer menig paar.
Het Kurhaus blijft behouden
En kunnen velen het blijven aanschouwen.
Het is jammer dat de Seinpost gaat verdwijnen
Maar wij kunnen er niet om kwijnen.
Met de visserij gaat het ook niet best
Zo is het op de lange lest.
Maar Scheveningen heeft ook een W.O.S.
Werkverband, Opbouw Scheveningen
Dat plan, kunnen wij niet bedwingen
Zij maken Scheveningen weer goed
En weten hoe of alles moet.
Als de plannen worden goed gekeurd
Dan is het gauw gebeurd.
Met woningen te bouwen in het oude vissersdorp
De eerste steen is reeds gelegd!
En Scheveningen, is wéér Scheveningen.


Mevr. A. Taal-Bron


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 21-11-2009, 09:20:20
Niet weergekeerd

“Als ‘t God blieft, kom ik spoedig weer –
Dag beste vrouw, dag vent...
Wat wil je mee?... goed, hoor maat:
Zoodra je twalef bent!...”

Zoo was hij heengegaan - maar ach...
nooit was hij weergekeerd...
En droevig leeg bleef sinds dien tijd
Zijn plaatsjen aan den heerd.

Toen schreide een moeder met haar kind:
De scheiding was zoo wreed...
Arm visschersvrouwtje droeg voortaan
Het somber weduwkleed.

S .Abramsz.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 22-11-2009, 09:24:25
Op het duin

Een kalme zee
Een blauwe lucht,
Een zonnig duin;
Geen windje zucht.
En óp het duin,
Ver boven ‘t strand,
Een kindergroep
In ‘t warme zand.
Een jaar nog, zegt
De knaap tevree,
Dan mag ik al
Met Vader mee!
En kleine zus:
Dan bid ik trouw,
Eer ‘k slapen ga,
Voor Va en jou..

S. Abramsz


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 22-11-2009, 09:25:56
Scheef in Scheveningen?

Keus genoeg helaas.
Ik heb het niet over het dorp.Daar weet ik te weinig van.
Ik bedoel de badplaats.
Het Plein, met alles wat er omheen hangt.
Ik heb daar eens een tekstje over geschreven:
( plat Haags uit te spreken! )

“Noem mij één badplaats en een strand
Met zóveel peuken in het zand!
Vijf kwachtjes voor een zak petat
Zeg nou zelf, waar vind je dat?
Waar wordt zó mooi, zó lang gewacht
Als op lijn negen en lijn acht?
Waar is behoefte nog zo sterk
Als hier aan stuuk- en pleisterwerk?
Waar ken ‘t zo uitgestorven zijn
Als op het Gevers Deynootplein?
Waar wordt op straat zo mooi gemorst
Als hier met patates en worst?
Waar krijg je bier en limonade
Op temperatuur van 50 grade ?
Waar wordt de kool zo heet gestoofd
Als óp en óm het wandelhoofd?
Waar heeft men zoveel kruiken en kannen
Zo goed gevuld met zoveel plannen,
Die schuivend langs de lange baan
Zo schitterend mooi te barste gaan?
Waar worden zaken zo gesust
Als aan Zwolsman kale kermiskust?


Paul van Vliet


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 23-11-2009, 08:12:53
Visscherskinderen

Moede van ‘t spelen,
rusten daar kindren
hoog op een duintop.
Rika de kleinste,
breit op een kurkje
keurig en kleurig
een leidsel voor broertje.
Gerrit kijkt fluitend
een poosje naar zee.
“Geen windje aan de lucht...”
zoo zegt hij dan eindlijk.
Nu is ‘t weer stil.
Dan, na een pooze:
“Zeg,” fluistert Gerarda,
“zeg, weet jelui nog
“van laatst...van dien storm?...”
De kinderen huivren
en denken aan vader,
aan ouderen broeder,
aan vriend of gebuur,
die ging en niet keerde...
Ernstig en peinzend
zitten ze neder,
starend in zee,
d’oneindige zee, die hun zóóveel ontnam...


S. Abramsz


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 23-11-2009, 08:14:37
Ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van Scheveningen.
1284- 1984

Ode aan Scheveningen

700 jaar geleden bestond er nog geen
Kurhaus en geen Pier,
kon je nog niet strapless zonnen
en geen terrasjes met glaasjes bier.
 Als ik nu op zo’n terras zit
en ik kijk zo om me heen
denk ik: “Wat is het goed te mogen toeven
in een plaats die zo heeft geleën”
Eerst de vissers die verdronken,
denk aan Kniertje in haar stuk,
over vissen en de spanning.
Toen kende men niet veel geluk.
Later werd dit al veel beter
en werd aan veiligheid meer gedacht.
En later, nog veel later weer,
ging de bezetter hier te keer.
Doch alles bij elkaar genomen
Scheveningen is er bovenop gekomen.


mevr. Gerritsen


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 24-11-2009, 10:32:35
Dat wat scheef is…recht mag komen

Bij het woordje “Scheveningen”
Denk ik aan een massa dingen:
Voor deze badplaats met zijn wel en wee,
Zouden wij wensen een schone zee!
Een Kurhaus opgeknapt en fier
Met zalen ruim en vol vertier.
Sierlijk opbouw van Gevers-Deynootplein
Met toegangswegen breed en rein.
Maar wat wij niet graag zouden willen
Is een strand vol blote billen.
Vol afval, rommel en waaiend papier
Dat is niet goed voor vacantie-plezier
Onze badplaats is schitterend gelegen
Maar overvol zijn de toegangswegen
Och als goede planologen
Zich eens over dit vraagstuk bogen
Het is vaak zo slordig allemaal
Ook de Pier komt voor in dit verhaal
Hij raakt al aardig in verval
Een opknapbeurt voor het hele geval
Met mooie winkels, verfijnde zaken
Dat zal hem weer aantrek’lijk maken
Onze badplaats heeft zeer gezellige wijken
Die iedereen noden tot kopen en kijken.
Zomers is het heel lang licht
Dan zijn al die zaken dicht
Misschien mogen winkels, café’s, bedrijven
In ‘t seizoen wat langer open blijven.
Wij schreven wat over ‘t wel en wee
Van onze mooie badplaats aan de zee
Dat veel wat nu scheef is, recht komen mag
En boven het Kurhaus, wapp’ren de vlag.

W.H. de Hartog - v.d. Berg


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 24-11-2009, 10:33:49
In de goot

“Scheef” haalde wekelijks de bezem door veel dingen,
die volgens ons bewoners, niet goed waren in Scheveningen.
Dat zijn er nog al wat, als je rondkijkt - naar wij menen.
Neem nu alleen maar eens, het hondenvuil op onze stenen.
Je leest wel overal op de stoepen: DOE HET IN DE GOOT,
doch als je om je heen kijkt, is het resultaat niet groot.
En onze hond heeft het al zo goed, hij deelt in de welvaart,
niet dat hij - net als de mens - zich daar op blind staart.
Hij zou moeten kijken, naar b.v. een hond in de woestijn,
dat beestje denkt:’ een boompje, wat fijn”.
maar als hij naderbij komt, durft hij het echt niet aan,
want hij ziet op dat mooie boompje (cactus) grote stekels staan.
De moraal? Er is veel scheef, maar laten wij niet zeuren,
als wij allemaal meewerken en ...dat móet gebeuren,
kan ”scheef” er mee stoppen en een andere rubriek gaan schrijven
Op Scheveningen zal altijd wel een cactus met een dorentje blijven.
Doch vraag nu eens aan 100 Scheveningers: “Wil jij verhuizen?”
dan kijkt hij je vuil aan en denkt: “Die wil me er inluizen”.


O.C. van Soldt


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 25-11-2009, 07:59:02
Hier m’n bijdrage voor de 75e verjaardag en 250e “scheef”

Nu ge 75 jaar bent
M’n beste Scheveningse Courant
Wil ‘k jou heel graag feliciteren
Maar dat valt niet mee zeg, want
Met twee honderdvijftig woorden
Ga je nu toch heus wel scheef.
‘k Heb er nu al zes en veertig
En ben nog maar net op dreef.

Om de loftrompet te blazen
Van zoo’n krasse oude vrouw
Heb je er wel 500 nodig
Want wees eerlijk, zeg me nou
Hoeveel kranten zag je komen
Maar nog meer zag je er gaan
Doch als echte Scheveningse
Bleef je toch maar fijn bestaan.

Aan een fusie ben je nooit begonnen
Je bleef liever vrijgezel
Daar was je te resoluut voor
Je dopte je eigen boontjes wel
Je brengt het nieuws van alle kanten
uit die strook hier aan de zee
En brengt het onder ‘s lezers aandacht
Die doen er dan het hunne mee.

Och, als 65 plusser
Herinner ik me nog je meisjestijd
Je was wat schriel en dun en mager
Misschien ook wat verlegenheid
Maar na verloop van al die jaren
Werd je een mooie, knappe vrouw
Je bent nu haast niet meer te dragen
Als ik je in m’n armen hou.

Als jongen van zoo’n 18 jaren
Dan liep ik, geloof me maar
Met m’n vrienden onder je ramen
En dacht: “ is die meid nu nog niet klaar “
Maar als je van de drukpers rolde
Dan rook je heerlijk naar de inkt
ik heb die lucht nog in m’n neus soms
Waarbij alles dan in ‘t niet bezinkt.

Lees ik je getijdentafels
dan ben ik wel voldaan
Maar dan mis ik, als oud zeeman
De schijngestalten van de maan
Wanneer de zon opkomt en onder
Dat heb je nog nooit afgedrukt
En dan ga ik, als trouwe lezer
Wel heel erg onder gebukt.

Je limiet is twee honderd vijftig
Ach, wat erg, want zie hier
ik heb nog met geen woord gesproken
Over onze dorpse winkeliers,
Met hun prachtige, mooie winkels
Het is een lust voor wie het ziet
En ‘k snap best dat j’ elke week zegt
koopt toch in het Haagje niet.

Wil je me nu maar excuseren
ik stop er mee, geen flauwe kul
Het beste hoor, ik moet wel eindigen
Want ik ben nu aan de drie, zes, nul.

J. de Graaf


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 25-11-2009, 08:00:40
Scheveningen

Frissche lucht en ijdelheid,
Kracht en valsche kuiten,
Al de weelde van de stad,
Maar het binnenst buiten.

Oude gekken bij de vleet,
Jonge diplomaten,
Dames uit het fijnst salon
O zoo van de straten.

Zonneschijn en zonnegloed,
Het verwenschte groeten,
Kopergeld en zilvergeld,
Groote en kleine voeten.

Hier een ezel, die niet wil,
En zijn diensten weigert,
Daar een schonkerige knol
Die bedenk’lijk steigert.

Gulle lach en leverzucht,
Bleeke en roode wangen,
‘t Avondrood met angst verbeid,
Of met stil verlangen.

Stormwind, angst voor man en kind,
Jammeren en zingen....
Wie van variatie houdt,
Ga naar Scheveningen.


Uit “Eigen Haard” 1885


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 26-11-2009, 09:27:20
Ons mooie Scheveningen om haar schoonheid wereldberoemd
De naam van dit mooie vissersdorp werd vaak
door buitenlandse toeristen genoemd
Een badplaats bekend in naam en faam
Wat is er jammer genoeg veel kapot gegaan
Onze oude wandelpier is verdwenen
De storm heeft het strand geen goed gedaan
Maar...trots alle tegenslagen is ons statige Kurhaus blijven staan
Waar is de tijd gebleven van de gezellige winkeltjes op de boulevard
Waar de bezoekers van genoten des zomers ieder jaar
De sierlijke hotels en de overvolle terrassen
Met levende muziek, daar was geen badplaats tegenop gewassen
Soms sta je mijmerend te dromen
Worden ons nu werkelijk alle oude herinneringen ontnomen?
Slopen en breken dat gaat heel vlug
Mijn vraag is : Wat krijgen wij voor al die oude schoonheid terug?

Willy Alfredo


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 26-11-2009, 09:28:34
Scheveningen

Scheveningen met uw vissers
‘t Stoere volk der wijde Zee.
Scheveningen met uw loggers,
Komend of voor ‘t uitvaart ree.
Scheveningen met uw toren,
Klinkend met z’n kalme klank.
Scheveningen met uw kerken,
Teek’nen van een blijde dank.
Scheveningen met uw bosjes,
Met uw brede boulevard.
Scheveningen met uw duinen,
Tegen iedre aanval klaar.
Scheveningen met uw Kurhaus,
Met uw lage wandelhoofd.
Scheveningen met uw schoonheid,
Dat de vreemdling veel belooft.
Scheveningen met uw golven,
Rollend, op uw vlakke strand.
Scheveningen met uw kind’ren,
Spelend in het fijne zand.
Scheveningen met uw grootschheid.
Naast het primitieve klein.
Moge ik steeds u stil bewondren,
Lang nog uw bewoner zijn.


13 juni 1927 P.A. de Rover
oud onderwijzer Idenburgschool


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 27-11-2009, 08:16:06
Scheveningen hoog verheven…

Scheveningen heel hoog verheven
Altijd zijn verse visch gegeven
De aanvoer was altijd van belang
Maar die komt nu wel in ‘t gedrang
Voor iedereen die het bemerkt
De tongenvangst die wordt beperkt
Een visser kan die heus niet missen
Dus wordt, de besomming gissen
In veel gevallen, steeds te klein
Wat daarvan ‘t resultaat zal zijn
Ik kan als leek heel weinig zeggen
Maar zie steeds meer, loggers opleggen
Twintig stuks heel goed geteld
Daar ligt het stil, het goede geld
Er zijn ook nog wel kotters bij
Ze liggen netjes in ‘t gerei
De vissersman die krijgt de stroppen
En Scheveningen gaat naar de knoppen
Misschien, ging het wat onbezonnen
Aan motorkrachten werd begonnen
Er werd geen paal en perk gesteld
De pk’s deden het geweld
Met steunen stampen en met zwoegen
De zeegrond finaal om te ploegen
Misschien, was Scheveningen niet uitgeteld
Was hieraan paal en perk gesteld
Ik heb hiermee wat zitten bomen
Over hetgeen was, zitten dromen
Van bommen, loggers, van weleer
De havens vol en nog veel meer
De tijd, die heeft niet stil gestaan
Die schepen zijn uit de tijd, vergaan
Toch ben ik trots op nieuwe schepen
Ik raak er niet op uitgekeken
De vangsten zesvoudig van weleer
De zee geeft rijkelijk keer op keer
Ik wil niet langer blijven mokken
Waarom? gaat Scheveningen naar de knoppen
Misschien heb ik ‘t verkeerd gesteld
Maar ik ben, helaas uitgeteld.


A.Toet


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 27-11-2009, 08:18:30
Scheveningen

Dat is m’n durp achter de deunen,
Met z’n pier, z’n kurhaus en z’n zei.
Ik zou me werkelijk gien raet meir weten,
als ik gien echte Scheveninger zou zijn.
Want leaten we non is even eyrlijk wezen,
wat is non den Heag zonder onze boelevar
en de promenade die mag der toch ook werkelijk wel wezen,
zo iets krijgt den Heag toch iet voor mekaar.
En dan kennen die Heagenears naar ADO zitten verlangen
maar wat denk je dan van ons ouwe Holland Sport.
Die sfeer van alle rangen kosten maar een kwartje,
dan kwam den Heag toch werkelijk wat tekort.
Ik ken wel is langs het Vredespaleis gean loopen
een pracht gebouw midden in die stad,
maar wat ben ik blij als ik weer terug ben aan die heavens,
want die vislucht in Scheveningen die doet me wat.
Hij ken dan wel zingen over een hearinkje happen op het rijswijkse plein
 Dan mot hij ze maar is aan de boelevard gaan prooven,
Ik denk dat die wel heil gauw zal zeggen:
Mensen, mensen wat zijn die fijn.
Maar wat zit ik hier feitelijk te ouwehoeren,
Weet je wat het werkelijk zal zijn, de grond wear je ben eboren,
Die vind ieder voor zich eve fijn!


Joh. Rozendaal


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 28-11-2009, 12:25:42
Van Badhuisweg tot Badhuisstraat

Van Badhuisweg tot Badhuisstraat en kade (kaajen)
Kan men van Zuid en West (of omgekeerd) naar ‘t N.Oosten waaien
Het dorp is op zand gebouwd tot aan ‘t kabinet
Dat denkt dat ‘t veilig op vaste grond is gezet.

Graaf Willem 2 begon in vroeger jaren
Ook Ploris kwam niet tot bedaren
Gevangen verse vis
Waar ‘t nu droog i
‘n Lekkere Fazant
Aan elk diner bij de hand
Dit alles op ons mooie zand door wind gebracht
0p zijn minst bij Beaufort acht.

Vergeet ook niet onze nering
Wat leden ze ‘n ontbering
Nu geen gevecht om Kabeljauw of Schelvis
Maar tong waar men zo dol op is.
De zon wil nog wel eens schijnen
Om onder schrijnende pijnen
Zo rood als ‘n kreef t te worden zo uit de pan
Maar later word je bruin ervan.

De promenade altijd vol met mensen vol plezier
Bij stranding, Veronica en andere zaken vanaf de pier
Het Paleis de Dance is weg, verbrand
Wim Kan en Corry in ‘t palviljoen zijn ook gestrand
Van Vliet en zijn Cabaret
Werd daar op de helling gezet
Wat hebben we hier veel genoten
Nu zetten ze monsterflats op hoge poten.

Kon Pronk nog maar eens komen kijken
Wat er op lege plekken zoal gaat prijken
Had hij niet, dan kreeg hij grijze haren
Om al die miljoenen die ons zorgen baren.
Maar nee, ik weet dat ook de nieuwe tijd
Zijn aandacht an ‘t “scheve” in Scheveningen wijdt
Daarom maak ik nu nog geen zorgen
En weet me tussen wind en zand geborgen.

Al is er wat scheef (na 250 maal)
Zie wat er over bleef

Zo blijf ik hopen
en door Scheveningen lopen.

A.B.M. Jonckbloedt


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 28-11-2009, 12:27:02
Scheveningen

Naast vele andre dingen
Die naar de bliksem gingen
Behoort ook Scheveningen
Waaraan uit alle kringen
Zeer vele mensen hingen

Na vele jaren wachten
Zouden de Haagse machten
Nu met vereende krachten
Ten lange lest trachten
Het leed wat te verzachten

Maar wat ze nu weer flikken
Is echt niet meer te slikken!
Ze laten thans hun blikken
Op flatgebouwen mikken
Met prijzen om te hikken!

Nu nog een aantal keren
Met buitenlanders marchanderen
Die zulk een flat begeren
Waarna weer Haagse heren
Op Scheveningen teren!

Nic.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 29-11-2009, 09:02:33
Scheveningen is verrezen

Uit vroeger eeuwen stamt de bron,
nabij het strand waar haar geschiedenis begon.
Stoere Friezen streken neer
achter het hoge duin Vrij van vloed en weer.
De wind werd wel een bondgenoot
in de strijd voor het karig dagelijks brood.
Die Haghe was één groot moeras.
Een buiten lag aan de vijverplas
met slechts daarin wat gratenvis
weinig opbeurend bij de gravendis.
Dus werd de zeevis aangebracht.
De haring verschafte Scheveningen grote macht.
Maar de boten, klein en primitief,
hadden de vissers zelden lief.
De schamele kruizen op het veld
werden in het najaar meer geteld.
De stormen woedden daar waar pijnen
diep in de harten der wachtenden schrijnen.
Op de dodenakker verscheen het bedehuis,
voor eenieder steevast een rotsvast thuis.
De oude toren werd uit het dorp geboren:
een baken op ‘t land in het oostelijk gloren.
Voor immer blijve dit Godesteken
vanuit het hart de lucht in steken.
Wij gedenken ons dorp, Gode zij geprezen!
Wij vieren feest, want Scheveningen is uit zeven eeuwen verrezen.


Maarten Corneliszoon Jol.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 29-11-2009, 09:05:33
Rond de dagen van vlaggetjesdag

Voorheen was mijn geboortestad, bekend door visserij,
thans is het hier heel anders, en ‘t oude is voorbij.
Ik dwaalde door nieuwe straten, een hele lange rij,
namen van professoren, drie had ik er wel bij.
Maar ik kwam op m’n doel, nummer twee honderd zeven,
dat nummer keek ik aan, verwonderd las ik even,
de naam PIET VAN DER ZWAN.
De logger met dat nummer, was hij jaren Schipper op,
nu is ‘n een modern flatje, de logger is... over en stop.
Veel meer bekende nummers, zag ik naast deuren staan,
en in gedachte kwamen, die Schippers van die nummers
weer even voor me staan.
Voorheen beleefden wij hier, ‘t klaar maken voor de vloot,
thans lees en hoor je niets meer, zelfs Vlaggetjesdag is dood.
Veel hecht men aan historie, en meer nog aan antiek,
Welnu, leg vast dan die historie, tussen huizen of fabriek.
En noem dan eens die straten, zodat herinnering blijft,
aan mannen die men had,
en toen al mede werkten, voor de derde Havenstad.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 30-11-2009, 08:27:48
Scheveningen, Kijkduin en het stille strand

Aan de rand van de Hofstad
liggen Scheveningen en Kijkduin.
Beide badpiaatsen
vangen het schuim
van de zilte Noordzeegolven.
Als de zee verbolgen
het brede strand bespringt
kost het de mens zijn zorgen,
totdat de vloed weer zinkt.
Nochthans geven beide stranden
voor de weekend- en vakantieganger,
die van de zeelucht houdt
een heerlijk brok ontspanning.
Het nieuwe golfzwembad,
dat er is gekomen,
is een unicum, een wonder van vernuft
en biedt ook de beschutting
tegen te kille buitenlucht.
De vermaaksgelegenheden
op de boulevard van Scheveningen
zijn tijdelijk wat verstoord
door de veranderingen,
die men heeft aangeboord.
Het Kurhaus evenwel
aan het Gevers Deynootplein
heeft zijn oude trots herkregen,
waarbij wij overwegen,
dat het casino de attractie nog heeft verfijnd.
Daartegenover is van de Promenade
het Zee-aquarium verdwenen,
maar naar ik heb vernomen
naar de Pier afgevoerd.
Toch blijft voor mij de badplaats
nog altijd nummer Eén;
in de toekomst meer afgestemd op ‘t algemeen,
zal zij zeker weer vele enthousiastelingen trekken
en ook de buitenlanders,
die haar gaan herontdekken.
Kijkduin op luttel afstand van voornoemd strand gelegen,
heeft eveneens mijn zegen.
Ik kom er wondergraag.
Zoals dat is herbouwd met zijn leuke boetiekjes
en uit de restaurantjes de muziekjes;
op de wandelavenue de oude vissersboot;
het grote nieuwe Atlantic-hotel,
de vuurtoren als model,
en overal de flatgebouwen
en meer nog de schone bungalows
in de duinen,
deden mij toch weer verzoenen
met wat veranderd is aan ‘t vroegere beeld,
dat de ouderen onder ons
nog hebben van het heerlijke Kijkduin.
Halverwege het Schevenings’ en Kijkduins’ strand
ligt heel rustig langs de rand
van ‘t uitgebreide duinenland
het “ stille strand “.
Dit rustiek stuk vaderland,
waar de flora en de fauna
een geheel eigen karakter hebben,
doorsneden door wandel-, fiets- en ruiterpaden,
maakt, dat je daar beleeft
die geheel eigen sfeer,
die een zandlandschap nu eenmaal heeft.
Wij komen er telkens weer,
omdat het ons altijd zo sterk
getroffen heeft.


H. van Buren


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 30-11-2009, 08:29:35
Schuitjesdag   1853

‘t Pinkjen is omlaag getrokken
Door ‘t mulle gulle zand,
‘t vaantje waait van aller nokken,
Half september is in ‘t land;
In het kerkjen werd gebeden
Voor d’aanstaanden overloop,
En de menigte uit de steden
Loopt op ‘t joelig strand te hoop
“ Vader hebt gij niets vergeten ?
Is uw jekker wel aan boord ?
Als ge kunt, laat mij iets weten, “
Klinkt een hartelijk zorgend woord.
Geef dien dreumes nog een zoentjen,
Vleit een jeugdig vrouwtjen teêr,
Krijn, pas op je boezeroentjen !“
Waarschuwt ginds een grootjen weêr.
“Alle dagen zal ik bidden,
Dat de Heer u van den vloed
Weêr behouden in ons midden
En gezegend keeren doet”,
Luidt eens vaders afscheidsbede
En een traan tuigt van zijn min-
Jaap, ge hebt uw Bijbel mede;
Lees er ‘s avonds vlijtig in.”
“ Nog een boutzoen, lieve Klare,”
Smeekt een jonge varensman,
En zijn mond klapt op den hare
En haar ijzer trilt ervan
En dat geven en dat vragen
Duurt onafgebroken voort,
Tot een makker hem moet dragen
Naar het lang reeds dobbrend boord.
‘t Schuitjen glijdt langs ‘t rijzend water
Langzaam verder van de kust,
Afscheidsgroet en vreugdgeschater
Komt met handge tot rust ;
Niet één hoed wordt meer bewogen,
Want reeds bolt de wind het zeil,
En een stille traan in de ogen
Wenst nog maar in stilte heil.


S.J. van den Bergh   26-2-1853


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 01-12-2009, 08:14:36
Scheveningse klanken

Als je in Scheveningen woont,
dan voel je je heel beschroomd.
Niet dat je niet tevreden bent,
maar je voelt je er soms net patient.
De artsen zitten in Den Haag,
en vinden onze klachten vaag.
een pijntje hier, een steekje daar,
zij maken het wel even klaar.
En zit je met een groot litteken,
je kunt hen er niet op aanspreken.
Want in Den Haag zitten de miljoenen,
voor Scheveningen zijn alleen de visioenen.
U wilt daarvan wel een bewijs,
luister, want het is niet enkel gekrijs.
Onze vloot kwam vroeger met goud belaan,
op onze beide havens aan.
Nu denkt Den Haag met zijn regering,
helaas alleen maar aan quotering.
En wat lees ik nu weer in de krant,
‘t was in een bijlage, Den Haag die krijgt een nieuwe haven.
Ja, de parkeerhaven is van de baan,
de nieuwe haven komt er aan.
De vierde haven mag naar Den Haag,
want op Scheveningen zitten we er mee in ons maag.
Onze schepen zijn weg en vergaan is de glorie,
‘t is alleen maar verspilling potverdorie.
We hebben hier echt geen behoefte aan jachten,
die het grootste deel van onze haven pachten.
Den Haag onderhandeld nu met de Russen,
Den Haag de profijten, en Scheveningen de klussen.
Zo ook op het strand het motorgeweld,
Scheveningen het vuil en de herrie, Den Haag het geld.

En worden er nieuwe huizen gebouwd,
een deel wordt met Hagenaars volgestouwd.
En al schreven we vele protesten,
we voelden ons de geflesten.
Want Scheveningen huilt niet z’n gaten en kuilen,
omdat het bezig is te vervuilen.
Maar klein zijn we heus niet te krijgen,
al moeten we heel vaak zwijgen.
We willen weer fier onze zee bevaren,
zoals Tromp en de Ruiter trotseerden gevaren.
We hebben nog heel veel om over te roemen,
en dat willen we echt niet verbloemen.
De Prins van Oranje kwam op Scheveningen aan,
en Jacob Fronk droeg hem, en met ere zijn naam.
De oude kerk had een Koninklijke stee,
wijlen Koningin Wilhelmina was daarmee heel tevree.
En al plukken ze ons helemaal kaal,
we hebben en houden onze eigen taal.
Dat hebben we nu weer eens goed laten horen,
er is zelfs een boek uit geboren.
Een boek met Historie van Scheveningen,
in ‘t oude taaltje met keurige volzinnen.
Iedereen hielp mee van achtien tot tachtig,
het resultaat is in een woord prachtig.
Want Scheveningen leeft en is niet weekhartig,
maar blijft als vanouds een beetje weerbarstig.
Daarom is dit boekje een erfenis,
want wij schreven hier geschiedenis.


1986


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 01-12-2009, 08:18:21
Buisjesdag

Over de haven en glanzende schepen,
Zingt er de zonne een laaiend lied.
Vrolijke vlaggen met kleurige strepen,
Allemaal kleur wat het oog ons biedt.
Zeeman dit is een dag om te vieren,
Om er je scheepje eens vrolijk te sieren.
Kijk eens, de vrouwen die doen er aan mee;
Nog een paar dagen, dan gaat het gebeuren,
Zit er je vrouwtje een dagje te treuren
Gaat er je scheepje weer uit naar de zee.

Ziet in de haven de hoekers en buizen,
Trots, met het jachthout over de kaai.
Vrolijke vrouwen, in kleurige buizen,
Peinzende zeelui in rode baai.
Ieder die hoopt op een scheepje met haring,
Dat is de winst van het nijvere Vlaaring,
Dat is voor ieder een daag’lijkse bee.
En, als het windje een beetje wil waaien,
Zal je wat kaak en wat water in laaien,
Gaat er je scheepje weer uit naar de zee.

Kijk er die vrouw met die zwartlakken rnuiltjes,
Bolronde rokken, stijf in de plooi,
Zonnige oogen en wangen met kuiltjes,
‘t kleutertje stamelt: “ Wat is dat mooi”.
Strakjes begint weer het alledag wachten,
Angsten en zorgen in woelige nachten
Bidt zij: “ Was vader maar weer aan de ree”
Zit ze daarna elken dag, vele uren,
Stil in der eentje door ‘t raampje te turen,
Wacht zij het scheepje terug uit de Zee.

Over de haven en glanzende schepen,
Zingt er de zonne een laaiend lied.
Vrolijke vlaggen met kleurige strepen
Allemaal kleur wat het oog ons biedt.
Zeeman dit is er een dag om te denken,
Wat of de zomer je scheepjes zal schenken,
Rijkdom en weelde of zorgen en wee.
Maar toe, een zeeman die is bij de pinken,
Laat er de moed nog zoo heel gauw niet zinken,
Hij en zijn scheepje die horen op Zee.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 02-12-2009, 09:04:31
Zomer – Zondagavond
aan het scheveninger strand


De zomerzon daalt in het West
En dooft in zee haar stralen:
Wie gaat er mee naar ‘t Noorderstrand
Een avondkoeltje halen?
Daar woelt een breede menschenkring
Door ‘t vriendelijke Schevening;
Men hoopt voor ‘t Badhuis zich bijeen
En plaatst zich om ‘t muziekkorps heen.

Men ziet er ‘t zorgeloos gelaat
Van dames en van heren;
Parijs voert hier zijn stalen aan
In de uitgezochtste kleeren.
Men zoekt een tochtvrij hoekjen uit,
Men lacht er vrij, en praat er luid,
En drinkt zijn lang verbeide thee
En pinkt eens jolig naar de zee.

Een rapsodie In rang of stand,
Elk onderscheid verbannen,
Een table d’ hôte, een groote stoet
Van afgerichte Jannen; ‘
Een Duitsch gezin met kamenier,
Modiste, staatsraad, officier,
Coiffeur, apteker, advokaat,
Geen die zijn buurman mijdt of schaadt.

De meeuw krast door een wals van Strauss,
De zon gaat aarziend onder,
De dienstmeid dartelt langs het strand
Met jager of dragonder;
Men lacht en zingt en stoeit en plus,
De conducteur van de omnibus
Steekt zijn klaroen, en geeft het sein
Tot d’aftocht van den laatsten trein.

De troep trekt af bij luid rumoer
Van roepers en trompetten,
Eén chaos is ‘t van tilbury’s
Van drosky’s en charetten;
En Huygens’ straatweg is belaân
Met honderden, die stadswaarts gaan,
En wie het Scheveninger strand
Weer moed en lust heeft ingeplant.

Wie ‘t zomerzondag avondfeest
Aan ‘t zeedorp wilt aanschouwen,
Zegt licht: daar is geen krimp in ‘t land;
Wij kunnen ‘t zoo wel houën.
Voorzeker ja, dat kunnen wij,
Maar och, de vrede hoort er hij.
Heerscht elders oorlog, ziekte en dood –
Wij zitten hier in Abram’s schoot.


W.J. van Zeggelen
1855


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 02-12-2009, 09:06:17
Stemmen

Op het oude- havenhoofd zit ik stil te peinzen
en streel daarbij met d’ogen strand en duinenrij,
ik luister naar branding en zee t’is of zij mij
iets willen zeggen, iets van heel lang gelee.

Op het oude- havenhoofd laat ik mijn gedachte vrij
ze deinen mee op wind en zee en delen mij van ver wat mee,
ik hoor nu ook al de stemmen van de mannen op het strand
zij maken daar hun schuit gereed, straks steken zij in zee.

Nu zie ik ook de bomschuit de mannen staan er bij met
hun door weer en wind verweerd gelaat, ze wachten op het tij,
nog even en t’is zover dan gaan ze weer aan boord
misschien voor achtien weken wel, om te doen hun plicht zoals ‘t behoort.

Het water wast allengs de bom komt vrij van ‘t strand nu
kiest zij zee en ‘t vrouwvolk wuif t vanaf het land, ik hoor
hun stemmen keer op keer gedragen door de wind van ver ik
hoor ze van weleer, het beeld vervaagt ik zie niet meer; ‘t is
ook zo lang....gelee.

D.J. van Alphen
1981


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 03-12-2009, 08:17:43
Vlaggetjesdag ‘47

‘t Is 6 uur in de vroege moregen
Eén kleurenpracht waait langs de ka
met plunjezak en tas gewapend
is ‘t sein: “ Kom mannen, ga”.

Veelkleurig bruin van dikke masten
Scherp afgetekend laddertouw
een doffe ‘ Toet’ verbreekt de stilte
op ‘t gras parelt nog de morgendauw
En ginds een bel. Het was maar even
Het krijsen van een zilvermeeuw.
Gejoel van kinderen. Schurend schuiven
de klompen op de haven ree.

En aan de voet van lampe-bogen
Wat tonnen en een nette-kar
De huisgezinnen, leeg gelopen
Stroom saam, in één gewirre-war.
Het sjoeke-tjoek-tuffe-tuffe
in regelmaat de motor ronkt.
De zeeman voelt, na een paar dagen
Het zilver in zijn netten pronkt
Een koelhuis statig in de stijgers
Rijst op vol hoop. Een toekomst drom
Om te verwerken, door de handel
De rijke buit die binnen koom.

Vaar vissers vaar, en vang Uw schip vol
Vertrouw de zegen op Uw vaart
Opdat U, voor Uw land en volke
Het rijke zeebanket vergaart.

Leny Schreurs de Haan


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 03-12-2009, 08:18:27
Terugblik

Een herinnering aan de opening van de tweede binnenhaven, gedaan door onze oude Koningin, Wilhelmina.

De tweede buitenhaven was een feit,
daar was groot feest voor ons in die tijd.
De breggetjeskant aan de oude haven met een grote ereboog,
Iedereen met vlaggetjes en we zongen onze kelen droog.
Dan denk ik aan de bolderkarren met netten van de schuren,
De witgemaakte klompen die we zaterdag moesten schuren.
De tonnen aan de haven waar wij op speelden,
De bollebuizenkaak (zeekaak) die we samen eerlijk deelden.
Het uitvaren en het binnenkomen
van de loggers met haring, schol of rooie ponen,
De boetsters zomers in de duinen bij de Watertoren,
In weer en wind, je kon hun zingen al van verre horen.
De heerlijke lucht van vis en teer
dat ruiken wij nu zelden meer.
De crisistijd bracht veel loggers en schokkers aan de kant
Geen afsnijdje na behouwe teelt hielp ons uit de brand,
De eerste oorlogsdagen waar joodse mensen aan de haven kwamen vragen,
Breng ons voor geld met je boot over zee,
Wij hebben ze vaak uit zien varen
Volgepropte scheepjes, dat beeld zal ik altijd bewaren,
De evacuatie van ons allen,
er zijn veel mensen weggevallen.
Wie teruggekomen is na vijf droeve jaren
Bleef even stil naar al die puinhopen staren,
De pier was weg, havens vol kapotte schepen
maar er is weer moedig naar het werk gegrepen,
De schepen gingen weer naar zee
en brachten dubbel zoveel haring mee.
Groter werd Scheveningen, voor badgasten veel vertier,
Ook wij werkten weer met groot plezier.
Toch is er iets misgegaan na die dertiger jaren
Al werd er ook in Scheveningen op steeds grotere schepen gevaren,
Want nog is er een Scheveningen....
Maar wij missen er veel goeie oude dingen,
Die zijn nu ENKEL maar HERINNERINGEN!!!

J. Vrolijk


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 04-12-2009, 08:12:49
Stille helden

De sterke kerels zonder woorden,
De helden van de kust,
Die, toen ze ‘t S.O.S.-sein hoorden,
Zich aan orkaan noch stortzee stoorden,
Van ‘t doel bewust,
Die door de buid’rende gevaren,
Die steeds en/el rondom hen waren,
Temidden van ‘t geweld der baren,
Door storm beroerd,
Hun plicht in eenvoud trouw volbrachten,
Niet draaiden en niet angstig wachtten,
Slechts aan hun medemenschen dachten,
Door dood beloerd;
Zij zijn het, die op al hun tochten,
Die velen, velen redden mochten
Uit groot gevaar,
Zij, zij zijn Hollands stille helden,
Die nimmer snoevend nog vertelden,
Hoe zij zichzelf ten voorbeeld stelden
Aljaar najaar.
Waar vol ontroering ‘t hart zich vulde,
Gewerd hen groote, stille hulde,
Kom Holland, dat je ‘t nimmer dulde,
Dat zich hun lot
Verslecht’ren zou, kom help dan mede
En dat je grootste lof zich kleede
In deze schoone stille bede.’
‘Hen zeg’ne God’


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 04-12-2009, 08:14:48
‘ Aan Noordwijk’s stoere redders’

Waar de zee door trotse baren
Bij het strand de branding vormt,
Komen schepen in gevaren,
Dreigt de dood wanneer het storm t,
Doch aan land staan wakk’re mannen,
Die bij elke schipbreuknood
Onvermoeid zich samenspannen
Om te redden van de dood.

Stille hulde aan Noordwijk’s zonen,
Die bij d’eerste reddingtocht
Om hun naasten hulp te tonen,
Door de zee zijn overmocht!
Driewerf glorie, heil U, sterken,
Die ten tweede maal de boot
Door de branding dorsten werken
Om te helpen in de nood!

Welke natie hier moog’ stranden,
Brit of Noorman of Germaan,
Noordwijk biedt haar rappe handen,
‘t Leven zelfs tot redding aan.
Zeven levens mocht gij sparen,
Broeders houdt U onbesmet:
Wie kan groter liefde baren
Dan die ‘s naasten leven redt!

Isak Loon


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 05-12-2009, 09:54:54
Bij ‘t loeien van den storm aan Hollands vlakke kusten,
Als woest de branding kookt en breekt op ‘t oeverzand,
Komt menigmaal ‘t gevaar den schepeling ontrusten,
Wanneer hij zwalkt op zee nabij ‘t onveilig strand.
Dan wordt een worstelstrijd door hem vaak aan gebonden,
Dan kampt hij hopeloos soms met den grootsten nood,
En zoo doorleeft hij meer dan eens de bangste stonden,
Maar al te vaak bedreigd door een ontijd'gen dood.
Is dan zijn broze klei in ‘t einde wordt gegrepen
Door ‘t bruisend element gesmakt aan lagerwal,
Dan voelt de schepeling zich dubbel in ‘t hart benepen,
En denkt aan ‘t ergste lot dat hem dra treffen zal.
Maar dan ook daagt er hulp van onze kustbewoners,
Zij wagen ‘t leven straks voor den natuurgenoot.
Te redden is hun leus; zij kennen schier niets schooners
Klein is de reddingboot. Hun moed is echter groot.
Het liefdewerk, dat zij met zoveel moed verrichten,
Wordt mogelijk gemaakt door de ed’le maatschappij,
Die alom langs de kust haar stations ging stichten,
Veel schatten kost haar werk, doch rustloos arbeidt zij.
0, steunt de grootsche taak, waaraan zij zich blijft wijden;
Geeft, geeft met milde hand en staat haar helpend bij.
Elk blijk van sympathie zal stellig haar verblijden;
Strijdt mee den ed’len strijd der Redding-Maatschappij.

W.Mets Tzn
Texel 1912


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 05-12-2009, 09:57:46
1869-1909
40 JARIG JUBILEUM   25 juni


Aan den Weledelen Heer
Job Taal
Vischafslager te Scheveningen.

Reeders, die het zeebanket
op de Noordzee laten vangen, -
Visschers, die het schalkse net
daartoe in het water hangen,-
En bizonder ‘t Koopers gild,--
Dat alom werd rondverteld,
Hoe, nu veertig jaar geleden,
Vischafslager is geworden,
En gebleven tot op heden:
“Job” - Job Taal - toen aangesteld.

Dankbaar willen zij gedenken
‘t Werk van dezen wakk’ren man,
Die zijn arbeid steeds verrichtte
Als schier hij ‘t alleen maar kan.

Ieder Scheveninger kent hem,
Dien men daaglijks buiten ziet.
D’oudste peek en ‘t jongste maatje;
En geen vischvrouw kent hem niet.

Ook geen wonder! Ongedacht
Sinds ruim veertien duizend dagen
Heeft Job Taal reeds afgeslagen
‘t Zeebanket, hier aangebracht.

Als de Klinker heeft geklonken:
“ Hier of dáár. is vischafslag!”
Kan men dra ter plaatse vinden,
Nu al sedert jaar en dag:
“Job” - Job Taal - wiens werkterrein,
Zich bevind op straat en plein.

Zachtkens dringend, vriendlijk lachend,
Schuift hij dan naar ton of zoô,
Kijkt en keurt en prijst met juistheid,
En het afslaan gaat dan zoô,
Dat daarna schier iedereen
Met den afloop is tevreên.

Reeder, visscher, koopman, allen,
Ongeacht, of hun bedrijf
Ligt in ‘t versche of in ‘t zoute
Of zich keert om andre schijf, -
Allen willen ‘t graag erkennen:
Koop en Verkoop, ‘t gaat probaat
Als Job Taal de visch afslaat.

Vlug, doch kalm, en onpartijdig
Gaat Job Taal getrouw te werk;
En ofschoon reeds tienmaal zeven,
Is hij nog gezond en sterk.

Kou noch hitte houdt hem tegen;
Noch de haven, Noch ‘t kanaal
Is te ver of te vermoeiend
Voor den ouden trouwen Taal.

Ootmoedig dankt hij voor die gunst,
-En doen wij ‘t met hem mede,-
Den Grooten Gever van al ‘t goed,
Tot Wien óók stijg’ de bede:

Spaar Here! onze Vriend nog lang!
Verleen hem gunstig krachten,
Zoolang hij werkt, - en dan nog lang
De rust ná ‘t plicht betrachten.

En komt dan eind’lijk eens de tijd
Van overgang in d’eeuwigheid,
Waarvoor, zooals hij zelf wel heeft gezeid,
Zijn hart door Uw genade is bereid,-

Verleen hem dan die heerlijkheid,
Waaraan zijn woord zoo dikwijls was gewijd;
Verleen den trouwen Burger-hier
Dan ‘t Burgerschap hier-Boven
Om eeuwig U en U alIéén te loven!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 06-12-2009, 08:30:32
De Reddingsboot

Wakkre jongens, Neerlands trots!
Waar ons hart van kan verdagen,
Als gij ‘t rappe lijf durft wagen
In het woedend golfgeklots;
Die gevaren vreest, noch dood,
Als gij redden kunt uit nood!
 
‘t Grove buis om forsche borst
Dekt een harte vol erbannen
Als ge een drenkling in uw armen
Door de wilde branding torst;
Als gij wijf en kroost vergeet
Bij des scheeplings bange kreet.
 
‘t Is een stuk, Oud-Holland waard ! -
Brave mannen in den lande,
Trouwe wachters op den strande,
Moog je lang nog zijn gespaard:
Of geen mensch uw namen weet?...
‘k Denk, dat God ze niet vergeet!


1809-1876. J.P.Heye.

Dit lied werd geschreven voor alle bekende en onbekende redders


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 06-12-2009, 08:38:52
Bureprèatsje

Klên Leuntsje wachtte seuve jeare
seuve jeare op d’r man.
-Wat de sê oak mag fergèare
brengt ie iens toch an.

-De boschop dat ie is ebleve
mot deur de wurreld seuve meal
âr sel ik mit gien are leve.
 So is d’r ferèal.

-Besit je siel in lêdsêamêd
so trastte d’r ‘n wedufrouw;
t iegelijk ding eb toch s’n têd so!
IJ kom wel weer berom bij jou.

Wie die twie frouwe, onbewoge
knikkende, so prèate siet
sou fan se leve let gelove
an gedêld ferdriet.

Maer túis mot Leuntsje sachies krête
net so as de wedufrouw
-IJ kom wel weer berom. Ferdijt!
En die fan jou? En die fan jou?


Uit: Schevelings prentebook van Arend Tael 1943


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 07-12-2009, 08:13:35
Wanneer het in lang voorbije jaren
storm de en er was een schip in nood,
de reddingboot met de roeiers uit moest varen,
was de belangstelling steeds zeer groot.

Tien paarden, grote sterke dieren,
gewend aan het zware werk op het strand,
trokken aangevuurd door vloeken, razen, tieren
die zware boot met brute kracht door het zand.

Maar eens wou het de voerlui niet goed lukken,
want meneer pastoor stond heel dicht op hun zij.
De paarden weigerden en steigerden en hadden kwade nukken,
maar een vloek of zweepslag kon er natuurlijk niet bij.

Toen ging een voerman naar pastoor en sprak:
Eerwaarde, het spijt me, maar U stoort ons bij dit zware werk.
En als U die arme donders daar op zee wilt helpen redden,
kunt U beter voor hen gaan bidden in uw kerk.

Pastoor sprak: ja mannen, ik heb het begrepen
en jullie bedoelingen, die snap ik zeker wel.
Met een vage glimlach is hij er tussen uit geknepen
en toen hadden de voerlui weer vrij spel.
 
Alle leed was nu gauw geleden,
want na een harde zweepslag en een donderend g.v.d.
trokken de paarden tot de boot in het water was gereden.
‘t Is waar gebeurd... vroeger.., op het strand van Egmond aan Zee.
Willy Eizenberger


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 07-12-2009, 08:23:41
’T GARNAALTJE

‘t Kleinste visje uit de zee,
Daar zitten wij geheel niet mee.
Dat hebben we al jong geleerd.
Jou hebben we ons leven lang geëerd
Want weet je, toen wij kinderen waren,
Liet. moeder ons om de tafel scharen.
Het net van vader had niet gemist.
Maar had wat manden opgevist....
Jij bent wat griezelig met jouw sprieten,
Waarom ze je toch niet in ‘t water lieten.
Dat ga’k je vertellen allemaal,
Voor ons ben je nog steeds de garnaal.
Als vader thuis kwam met de buit,
Dan mochten wij de deur niet meer uit.
Want moeder zette de pannen klaar
En kookte je in vijf minuten gaar.
Je ging dan eerst door ‘t vergiet,
‘t Is alsof ik het nog daag’lijks ziet.
We werden er dan aan gezet,
Dat was voor ons dan heus geen pret.
Moeder schonk koffie, zij bleef in touw,
Voor haar ging pellen nooit te gauw!
Want als je haar vroeg, “zijn we er nog niet?”
Dan zei ze steêvast: ‘k geloof, dat ‘k de bodem al ziet”!
Maar als we dan ‘s avonds moe waren van ‘t pellen,
Dan ging zij ons haar verhaal vertellen.
Dat jij, garnaaltje, ons hielp, met wat eten,
Want kijk, Wim z’n schoenen waren ook versleten....
Jij werd dan gebracht naar de grote hotels en huizen.
Die vroegen niet wie jullie had uit zitten pluizen.
Die aten je met lepels en met messen.
Want jij blijft dan ook nog steeds een delicatesse.
Dus ben jij geschapen, als kleinste visje van de zee,
Voor rijk en arm, ja, voor alle twee!


Harteveld


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 08-12-2009, 08:48:19
De Geboorte

‘k wou jeuli effe wat vertelle
et gaet over Trien van onze Nelle
die eit pas in de kraem e lege
en zo der vierde kind e krege
das niks bezonders zel je zegge
maar dat wul ik je juust eut gaen legge
want kees der man dat is een blonde
die eit et ook zo erg e vonde
mens toe ie naer z’n kind ging kikke
toe eit tie van de schrik staen ikke
‘t kwam em geweunweg an z’n art
‘t wurrem wat er lee was eillemael zwart
kees wier geweun een beetje ziek
de zuster zee in de kleniek
meneer wat zie je vrees-lijk bleek
naedat je in et wiegje keek
bel buurvrouw ik zei et je vertelle
et kind van Trien van onze Nelle
dat ken toch nooit gien zwarte weze
of et zou iet van Keeze motte weze
dus benne we toe is gaen kikke
op wie dat kind dan wel zou likke
en jae oor twie bedde vorderop
een zwarte vrouw in een ansop
ze was der ien eut indeneze
daer mos dat wurrempje van weze
en die a et kind van Trien van Nelle
de zuster kei je et nog vertelle
zo zie je oe je eut mot kikke
in die mederne klenikke


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 08-12-2009, 08:50:56
De tijd van vroeger

‘k Herinner mij mijn vroeger thuis
Wij woonden in een heel klein huis
Dit huisje lag heel dicht bij zee
Daarheen nam moeder ons dikwijls mee
Op het duin tuurden w ‘over de woeste branding
Naar vaders schuit, wachtend op zijn landing
En als zijn schip met schuim bedolven
Aanrolde over de hoge golven
Hielden wij ons vast aan moeders rokken
Als de mannen de boot het strand optrokken
Kwam vader thuis van ‘t ruwe sop
Was ‘t feest, we kregen brood met iets er op
Zo ‘n schuit bleef dikwijls maanden uit
Gering was meestal slechts de buit
Zo voeren zij op ‘Hoop van Zegen’
Soms liep het mee, maar doorgaans tegen
Die achter bleven kenden de nood
En het gebrek aan het dagelijks brood
Toch leefden zij in Godsvertrouwen
Een eresaluut aan die vissersvrouwen.

Mw. Pronk-van Rijn


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 09-12-2009, 07:53:54
De boetsters

De boetsters boeten zingend de scholen in het want,
des winters op de schuren, des zomers op het land.
De bruine vingers rijgen in vlugge regelmaat,
de houten pennen ritsen, waarop het garen staat.

Ze dragen witte schorten en zijn in druk gebrei.
Het drit hangt op de proppen, droog van de taanderij.
Ze drinken thee en koffie uit grote stenen mok
en snoepen naar gewoonte een stroperige brok.

De boetsers knopen netten tot vleten, vissensklaar,
voor vader, broer en vrinden, de zeelui in ‘t gevaar.
En als een schuit met vissers naar zee vertrekken moet,
klinkt van de hoge zolders hun laatste afscheidsgroet.

Ze zingen altijd liedjes van vissers en de zee:
verdroomde oude wijsjes van zeemans wel en wee.
Pas als de stormen loeien zin de boetsters niet,
gedenken zij de visser, die ginds het leven liet....


tekst en muziek: Cor Don.

School       = maas of schakel van een net.
drit       = het te herstellen want of net.
proppen    = stokken met uitstekende pennen aan de bovenkant, waaraan het want opgehangen
          wordt bij het breien.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 09-12-2009, 08:06:44
DE MOSSELTJES

Eet mosselen, eet mosselen.
Veel liever eet ik zalm.
Zalm, zalm, zalm, zalm!
Zalm is het puikje van de vis.
Niemand die weet, niemand die weet,
Niemand die weet wat of peuzelen is.

Als gij dan die mosselen wilt gaan kopen,
Neem dan een emmertje aan je hand.
Til daar dan mee naar de markt toe gaan lopen.
De markt is aan de waterkant.
Niemand die weet, niemand die weet,
Niemand die weet wat of peuzelen is.

Als gij dan die mosseltjes wilt gaan eten,
Drinkt daar dan bij een glaasje bier of wijn.
Dan zullen ze in de keel niet blijven steken,
Een mosseltje dient bevochtigd te zijn.
Niemand die weet, niemand die weet,
niemand die weet wat of peuzelen is.


1850


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 10-12-2009, 09:29:45
De werrekster

Ze zat op ‘et trapje en ze was toch zô moe:
pas over een uurtje naer ‘uisje toe!
Mar, dwêlt êst nog de kelder, en klopt êst nog ‘et klêd’.
Zô ‘aan d’r mevrouw ‘t nog an d’r ‘ezêd.
Ze was in d’r leve nôlt erreg verwend,
dus ‘ees ze d’r êge mar weer over-end.
 En toe ze naer ‘ûs ging doch Aei met d’r êge:
‘Ik ‘eb ‘et nog nôit ‘iet kedo kenne krêge
dus ôk non vandaeg ‘let en nôit van me leve;
ik ben mar geweuntjies de werrekster ‘ebleve;
me ‘ande staen krom van ‘et zwaere gewerrek.
Mar menêr zee: ‘Och mensiief, zô worre ze sterrek!’
Van d ‘r kaerege geld nam ze zellef een kwartje
en koch brôd, kaes en vet gunt met zûlie op ‘t martje.
Want daelek in ‘ûs mos ze weer an de slag:
dat gaet zô asje man ‘iet-en-werreke mag.
Dus ‘iet klaege, mar vraege en bidde om kracht
en van vermoeid’êd dan wakker tot diep in de nacht!
Mar op een zundagochend - ‘t was vlak nae de kerrek -
toe is ‘t gebeurd: ‘t kwam van al dat gewerrek.
De bure die kwamme - omdat d’r man sting te roope –
bedien deur de achterdeur binnen’eloope.
Ze ‘iele een spiegel voor Aeie d’r mond,
mar ze gaf ‘êi gien aesem: ze was dôd, zô terstond.
De domenee wier ‘eroope mar die ‘aan nog gien têd,
‘ij zat net an ze koffie zô ‘ezêd!
En de dokter was van ‘t zellefde laeken een pak:
Ik komt zô, mar ik zit effe nog op ‘t gemak!’
De aa’re dag lee Aeltje op’ebaerd,
‘iet begrêpend deur iederien an’estaerd.
Die menêr waer ze werrekte kwam ôk effe kikke
‘ij ‘oorde zô ‘ezêd met de ‘êl errege rikke
en ‘ij zee toe: ‘Ik wul om die vrouw te begraeve
u wat ‘ellepe dus ik schenk u een gaeve!’
Mar de domenee zee toe: ‘Och dat ‘ooft toch ‘iet.
Ze ‘ebbe niks nôdeg, ze ‘ebbe genogt an ‘t verdriet!’
As Aeitje dat zeilef nog ‘a’ kenne ‘ore,
dan zou ze ‘ezêd ‘ebbe: ‘Ael van der Toore,
 mêd toe, ‘oudt-ie êr non mar stil anje êge,
je ‘eb ‘et toch nôit ‘let kedo kenne krêge
dus ôk non ‘let en nôit ‘jet van je lange leve.
Je ben altêd dôdgeweun de werrekster ebleve...’

Arie den Dulk


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 11-12-2009, 08:19:02
Uit de Eerste Wereldoorlog

Mensen heb je al vernomen wat er nu weer is gebeurd is gebeurd
Heel de wereld is er vol van en toch is het tóch gebeurd
Dirk Taal ging met zijn scheepje naar de Visserij
Om harinkjes te vangen op de Vrije Noordzee
Maar wat hem overkwam dat weet men zelfs in Amsterdam
Een Duitser die hem had gezien
Dook eensklaps op. Al uit die golven op
Hij zei maar man, wat ben je nu van plan
Ik boor jouw akelige hond dadelijk in de grond, hou nu maar gauw je mond.

Na twintig schoten lag die schipper Taal alras ja alras ja alras
Met al zijn mannetjes te zwemmen in die groote waterplas
Help moord en brand zoo schreeuwde iedereen
Help ons toch dadelijk weer op de been
Anders verzuipen we allemaal
Zoo schreeuwde schipper Taal.

De Duitser zei: Wees nu maar blij
Dat hier niet is een familie haaivis of een reuze wallevis
Die jullie wreed allemaal de kop afbeet
Dan kwam je er zeker voor je straf er niet zoo goed vanaf
En vond je hier je graf.

In Duitsland aangekomen kwam het drietal onderdak, drietal onderdak
Stopte men die Scheveningse vissers in de bak
Zij werden uitgescholden dat het haast niet minder kon
De schipper werd bewezen dat hij was een spion
En tot den allerhoogste raad veroordeeld men hem ter dood
De Koningin, zij vond het mis, ‘t kwam niet te pas
wat daar in Duitsland gaande was.
De Vorstin zei: Laat toch die schipper vrij.
Want ik weet zeker en gewis - zeker en gewis
Dat Taal onschuldig is.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 11-12-2009, 08:21:31
Van het vissersmeisje  1860

Een vissersmeisje, zacht en teder,
Zo lieflijk en zo schoon,
Als paarlen aan een kroon.
Daar toonde zich een nimfenschaar,
Die hoedde ‘t meisje voor gevaar.
Schone engelreine,
Allerliefste kleine,
Vaar toch niet alleen, mijn kind,
Op het meer, bij storm en wind.

Haar evenbeeld vond men niet weer,
Voer eens bij ‘t stormend weer,
Op ‘t wilde, woeste meer.
Daar toonde zich een nimfenschaar,
Die hoedde ‘t meisje voor gevaar.
Schone engelreine, enz.

Het meisje riep, wil mij verrschonen,
Voer lachend door het schuim,
En ‘t golvend woeste ruim.
Zij grepen ‘t ranke, kleine schip,
En wierpen het op rots en klip.
Schone engelreine, enz.

Het meisje, worstelend met gevaren,
Riep in haar angstgeschrei,
Neptunes’ God erbij.
Daar zat het visserskind alleen,
Haar geestkracht, vreugd en moed verdween.
Schone engelreine, enz.

Hij voerde haar langs klip en baren
Behouden aan het land.
En droeg haar op het strand.
Daar zat het visserskind alleen,
Haar geestkracht, vreugd en moed verdween.
Schone engelreine,
Allerliefste kleine,
Vaar toch niet alleen, mijn kind,
Op het meer bij storm en wind.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 12-12-2009, 08:16:28
ROLMOPS – ROLMOPS

Haringkind en haringmoeder
Zwommen op een mooie dag
Langs de wateroppervlakte
Waar een fles te drijven lag
Een fles met rolmops
Prijs plusminus dertig cent
Hoe die fles daar is gekomen,
Is totaal mij onbekend.

Doch ter zake:
Het haringkindje, mammies jongste lieveling,
Vroeg nieuwsgierig bij ‘t passeren:
“Moe, wat is dat voor een ding”.
Waarop de oude haringmoeder
Diep ontroerd te kennen gaf
Dát mijn beste brave kleine,
Dit is ons familiegraf....!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 12-12-2009, 08:19:13
HARING-PERIKELEN

In de koele Noordzee-golven
Zwom een dikke haringma;
Een paar honderd haringkinders
Zwommen Moeder Haring na.
Haringma zei: haringkinders,
Luister even goed naar mij:
Men begint één dezer dagen
Met de haring-visserij
Mensen varen dan met scheepjes
Zó maar bóven onze zee
En die valserikken brengen
Grote haringnetten mee.
Als z’een haringschool ontdekken,
Gooien ze die netten uit
En als je daarin blijft haken
Tet je kop of met je kuit,
Halen ze je uit de zee op
En- aldus de haringma -
Word je zee-banket of rolmops,
Of, nog èrger, haringsla.
d’ Eén gebruikt een zilvervorkje,
Als hij je verorb’ren gaat,
d’ Ander pakt je van een plankje,
Zo maar van een kar op straat.
Aan je staart ga j’in de hoogte,
Dán daal je in glijvlucht néér
En een paar seconden later
Ben je al geen haring meer.
En wéér anderen beschouwen
Jou als welkom medicijn;
Dat zijn katterige lieden,
Lui, die kater-fokkers zijn.
Vrijwel iedereen vereert je
Om je kuit en om je hom,
Jij zit stampvol vitaminen,
En dáár gáát het hem maar om.
Dus let op, zwem niet te suffen
Ik herhaal het nog eens wéér;
Kijk goed uit en wees een wijze,
Goede haring in ‘t verkeer.
Mocht de mens je school ontdekken
Op de een of and’re dag,
Zwem vlug wèg, vraag desnoods of je
Eventjes naar achter mag.
Doe net als de advocaten
Met de netten van de wet:
Er zijn altijd nog wel gaten
Naast de mazen van het net....


Clinge Doorenbos


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 13-12-2009, 10:11:52
Nieuwjaars heil- en zegenwensch

eerbiedig opgedragen aan H.M. DE KONINGIN WILHELMINA
Z.K.H. den Prins Gemaal H.M. DE KONINGIN - MOEDER
alsmede aan ‘s Lands Regeering en de Gemeenteraad van ‘s Gravenhage, doch in het bijzonder aan de:
Geachte ingezetenen van Scheveningen door de omroepers, bij den aanvang van het jaar 1917.

Weer snelde, als met arendsvlucht,
Het oude jaar daar henen.
‘t Is wederom, als vliegend schuim,
 In d’ eeuwigheid verdwenen.

‘t Is wederom, al schijnt het ons
Als nog maar pas begonnen,
Voorbij, voorbij! - En ‘t komt niet weer.
 Die draad is afgesponnen.

Zelfs oorlogsjaren duren kort,
Van achteren bekeken.
Een dag gelijkt dan maar een uur;
De maanden schijnen weken.

Toch kan er in zoo’n oorlogsjaar
Ontzettend veel gebeuren.
Ge telt ze in den vreemde niet,
Die man of kind betreuren.

Ge telt ze niet, de menschen, die
Met u het jaar begonnen,
Maar sinds geofferd werden aan
Geweren of kanonnen.

Ge telt ze niet, hen, die zoo pas
Nog goed van lijf en leden,
Nu als verminkten, met veel pijn
En zorg daarhenen treden.

Ge telt ook niet de duizenden,
Gewend aan voedzaam eten,
Die nu door duurte en spijsgebrek,
Van geen “genoeg” meer weten.

Maar niet alleen in ‘t Buitenland
Kan één jaar, heel wat geven.
Men kan ook in zijn eigen plaats
Soms wonderveel beleven.

Daar weet ons Scheveningen weer
Zeer droef van mee te spreken.
Men denke even maar terug
Aan d’ eerste bange weken.

Het was een heel mooi jaar geweest,
Het jaar, dat was vervlogen,
Men had gevaren en men kon
Op goede winsten bogen.

Men dacht dus weer met nieuwen moed
En ijver te beginnen
En mocht de vaart haar gang weer gaan,
Dan weder veel te winnen.

Maar nieuwjaarsdag was pas voorbij,
Of zie, daar is ...een staking.
Bij ‘t Socialisme hoog geacht
Zij noemt het zelfs “ontwaking”

Maar hij, die bij Gods Woord nog leeft,
Wenscht liever op te merken,
Dat Boas en zijn maaiers steeds
In ééndracht samenwerken.

Gelukkig duurt de strijd maar kort,
Men gaat weldra weer varen.
Doch zie, nauw is men weer ter zee,
Of moet met schrik ervaren.


Dat Gods gedachten hooger zijn,
Dan aller menschen denken.
Dat Zijn geduchte Majesteit,
Den stormwind heeft voor ‘t wenken.

Die storm heeft bij de Zuiderzee,
Een watersnood gegeven.
En kostte, nevens schade aan goed,
Aan velen ook het leven.

Maar ‘t stormde ook op onze zee,
Veel schepen toen vergingen;
Waarbij een viertal loggers was
Alléén van Scheveningen.

Dat gaf ellende, droefheid, wee!
Men keek...maar niets kwam binnen.
Weg was toen Vader, Zoon of Broer
Uit tal van huisgezinnen.

Daar zijn wat tranen toen geschreid.
Het “uitgesteld verwachten”,
Heeft menig harte toen gekrenkt
Moog’ God hun leed verzachten.

In Februari kreeg men weer
Een droef geval te hooren.
Toen liep een logger op een mijn,
En alles ging verloren.

Zoo was dan nu een vijftal reeds
Naar ‘t diep der zee gezonken.
En waren meer dan vijftig man
In korten tijd verdronken.

God geve, dat de luide stem,
Die daarin spreekt tot allen,
Niet bij familie slechts, maar ook
In ander hart mag vallen.

De visscherij ging voorts niet slecht,
God gaf ook zegeningen
En dacht, nadat Zijn roede trof,
In gunst aan Scheveningen.

Weldra ging men ter haring uit,
En werd er goed gevaren.
Zij ‘t ook niet zonder grootte zorg
En allerlei bezwaren.

Maar zie, wat hoort men daar op eens?
Er ligt een schip..,gevangen!
En weer een!...Nog een! En zoo meer!
Men werd door schrik bevangen.

Men zei in England kort en goed:
Gij moogt niet langer varen:
Wij zullen u en ook uw schip
Voor onbepaald bewaren.

Dat gaf beroering in het land.-
Tot na veel angst en zorgen,
De vloot weer vrijgelaten werd,
‘t Was op een Zondagmorgen.

De maand September was toen half.
Het waren blijde dagen
Bij ‘t weerzien en ‘t weer gaan naar Zee.
De teelt kon nu nog slagen!

En slaagde ook voor menigeen,
Trots Engelands verlangen.
Dat Duitschland maar één-vijfde kreeg
Van wat er werd gevangen.

Neutrale haring was goedkoop;
Maar Duitschland wou betalen.
En zoo mocht menig visscherman
Een aardig teeltje halen.


Dat geeft voor velen zoet na zuur,
En doet veel leeds vergeten.-
Dat anders d’ oorlog hevig woedt,
Dat heeft men goed geweten.

Dat weet met naam de “Honderd-drie”,
Die zich zag torpedeeren.
En wat daarvan de nasleep is,
Kan u de schipper leeren.

De Reederij verloor veel want,
Door ‘t op de mijnen raken.
En hooger, hooger steeg de prijs
Van touw en andre zaken.

In ‘t laatst der teelt kwam weder storm
En is één schip gezonken;
Waarbij van Scheveningen toen
Nog drie man zijn verdronken.

De plaats ontbreekt, om thans nog meer
Bizonders te vertellen.
En daarom nog tot slot den wensch:
Moog u Gods gunst verzellen.

Dat Reederij en Visscherman,
In ‘t jaar, na ingetreden
Die gunst begeeren mogen - en
Genieten als tot heden.

En ga voor Vorstenhuis en Volk
Steeds op de zucht en bede
Verleen hun, Heere, en rondom
En in ons, Uwen Vrede.

Eerbiedig opgedragen door de Omroepers:
DIRK DE ZWART
CORNELIS PRONK
PIETER ROELEVELD
NICOLAAS DE JAGER
DANIËL VERBAAN


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 13-12-2009, 10:13:14
Omwenteling van 1813

0, dag door God bereid! 0, heil door God beschoren
Uw nagedachtenis ga nooit bij ons verloren!
Rigt een gedenkzuil op, aan’t Scheveningsche strand
En grift daarop in goud: God redde Nederland.

Dank, o Scheveningsche Braven!
Dank commissie voor Uw vlijt!
Ter inzameling der gaven
Voor zo menig hart dat schreit

Schevening hoezeer gezonken
Door veel ramp en tegenspoed
Liefde, ziet m’in U ontvonken
Schevening heeft Neerlandsch bloed

Schevening, hoezeer in steden
Steeds veragt door onverstand
Schevening voed brave leden
Nog tot steun van’t vaderland

Nogmaals dank voor al Uw zorgen
En voor Uwe gaven mee
Zegen, zij U elke morgen
Dit is ook Extempore


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 15-12-2009, 08:55:31
Grôtje Martijntje

M’n grôtje Martijntje liep op ‘n dag in d’r dookje
naer ‘et winkeltje van Betje, om ‘et ‘ookje.
En Betje ‘a’ van alles in ‘ûs:
koffie, segaere en turref voor ‘t fornûs.
M’n grôtje Martijntje was toen al zô oud
en allien in d’r dookje kreeg ze ‘t koud,
dus ging ze mar gauw ‘et winkeltje in
en riep”Vollek” want ‘et duurde te lang naer d’r zin.
En Betje kwam, omdat ze zô sting te roope
in d’r schort d’r winkeltje binnen’ eloope.
Ze zee: “ Dag Martijntje, wat zel ‘et weze?”
“ Oh, een rolletje negerrit voor onze Keeze,
ien ons kaakies, ‘n ketoentje en twie zakkies blauw:
‘iet ei-je de centjies, non gaen ik mar gauw!”
En grôtje Martijntje ging in d’r dookje
nog effentjies nar Van der Ree voor een kookje.
Een paer jongetjies van zô’n jaer of nege
‘aa’ne een turrefje op straet neer’elege.
En an dat turrefje zat dan een touwtje:
wat zouwe ze lache om dat ouwe vrouwtje!
M’n grôtje Martijntje riep: “ Non ben ik klaer!
Wat een môi vierkant turrefje vin-ik non daer!”
Ze bukte en raepte ‘et turrefje op:
ien ruk an ‘et touwtje en ‘et turrefje zee: “Flop!”
En grôtje Martijntje Zee: “Wel ‘ede-lief,
waer blêf non m’n turrefje, waer is non die dief?
Laete ze een oud mensje daer non voor bukke?
En ik ‘a’ dat turrefje zô goed kenne gebrukke!”


Arie den Duik


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 15-12-2009, 08:57:20
Het Scheveningse Moedertje

Met een kanten muts en zwart geplooide rokken
Loopt een eenzaam klein figuurtje langs het strand.
Turend zwerft haar blik langs d’eindeloze verte,
met een oud, vergeelde foto in haar hand.

‘t Is een moedertje, ze woont in Scheveningen,
zeven lieve speelse kind’ren bracht zij groot;
toen haar man zwierf over vreemde verre zeeën,
zo verdiende hij voor haar het daag’lijks brood.

Op een avond, toen de stormwind is gaan loeien
en gaan buld’ren tot op de Oceaan,
brak zijn scheepje en haar leven wreed in stukken,
Later spoelden planken van het bootje aan.

Snelle schepen gingen de bemanning zoeken,
Maar na dagen keerden zij ontmoedigd weer,
Met een vlag en boei die dreven op de golven,
vele Scheveningse harten deden zeer.

s’ Avonds laat, als al haar kleintjes rustig sliepen,
met een rode blos in ‘t houten ledikant,
dwaalt ‘t moedertje met muts en wijde rokken,
vol verwachting langs het rul geworden strand,

met de foto en ze tuurt vol verlangen
naar de golven en de ondergaande zon;
want haar vrouwenhart bleef op een terugkeer hopen
ook al zei een stem dat ‘t immers niet meer kon.

Nu haar kinderen volwassen zijn geworden,
zijn zij allemaal hun eigen weg gegaan;
dank zij moeders jarenlange trouwe zorgen,
kunnen zij nu wel op eigen benen staan.

Als haar sloffen knarsen op de tere schelpen,
met haar ogen vol berusting en verdriet,
zingt de zee, als lijkt het om haar ziel te troosten,
een bewogen en een eeuwig ruisend. lied.

Elly van Breugel


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 16-12-2009, 08:24:54
Haring

In de koele Noordzeegolven
zwom een dikke haringma
een paar honderd haringkinders
zwommen moeder achterna
Haringma zei: “Haringkinders
luister even goed naar mij
men begint een dezer dagen
met de haringvisserij
mensen varen dan met scheepjes
zo maar boven onze zee
en die valseriken brengen
grote haringnetten mee
als ze ‘n haringschool ontdekken
gooien ze de netten uit
als je daar dan in blijft haken
met je kop of met je kuit
ben je reddeloos verloren
luister dus naar haringma
want dan is het afgelopen
en ga je in de haringsla
d’ een gebruikt een zilver vorkje
als hij je verorb’ren gaat
d’ ander pakt je van een plankje
zo maar van een kar op straat
aan je staart ga j’in de hoogte
en je daalt in glijvlucht neer
en een paar seconden later
ben je al geen haring meer
en weer anderen beschouwen
jou als welkom medicijn
dat zijn katterige lieden
lui die katerfokkers zijn
vrijwel iedereen vereert je
om je kuit en om je hom
jij zit stampvol vitaminen
en daar gaat het nu juist om
dus let op zwem niet te suffen
ik herhaal het nog eens weer
kijk goed uit en wees een wijze
goede haring in ‘t verkeer
mocht de mens je school ontdekken
op een onverwacht moment
zwem dan kind’ren voor je leven
zorg dat je verdwenen bent
handel als de advocaten
met de netten van de wet
er zijn altijd nog wel gaten
tussen de mazen van het net”.

J. de Kraa


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 16-12-2009, 08:25:28
De vrolijke visser

‘k Ben visser en vang steeds veel vis,
En weun te Scheveningen.
‘k Een oud, dat is waerlijk en ewis,
Maer vrees nog veur gien jongelingen.
Ik zwerf reeds jaren op de zee,
En ben nog in het werk zeer ree,

Ik vis meestal in volle zee,
Maer soms ook in rivieren,
Daer ken ik ook een kunstje mee
Op onderscheiden manieren.
Men ziet er mij niet meer veur aen,
‘k Ben oud, maer ‘k heb nog niet edaen.

Het scheelt mij niet bij deg of necht,
Ik weet zeer goed de plekken,
Ook weet ik ze meest onverwecht,
Een nieuwe kuil te ontdekken.
Het vissen is veur mij een pret,
En ‘k werk zeer kunstig met het net.

Wil er gevaer op zee ontstaen,
Meest weet ik mij te redden,
Jae teugen enen jongling aen,
Hierop durf ik wel wedden.
Van inhoud ben ik nog klei sterk,
En ook nog hiel vlug in mijn werk.

Die vissen gaet voor liefhebberij,
Die kan zeer goed oordelen,
Dat het vissen vermakelijk zij,
Als men ziet zijn dobbertje spelen.
Als ‘t dobbertje gaet op en neer,
Dan gaet ‘t naer ‘s vissers begeer.


Er zijn ook liefhebbers genoeg,
Veurwaer dat kan niet missen,
Die dikwijls des morgens vroeg
In een klein riviertje gaen vissen
Dus zing ik recht vrolijk en blij:
Lang leve onze visserij!


1870


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 17-12-2009, 08:25:36
Een visscher

De donder brult, de stormwind giert
De bliksem schiet, door dunne want
De wimpel draait, het pinkje zwiert
Al klemt aan’t roer, des stuurmans hand
De zware golven rollen aan
Als bergen wit getopt met sneeuw
En van de ontroerde wat erbaan
Vlucht naar de mast de matte meeuw

Maar rustig na voleinden nacht
Daalt toch de visscher naar omlaag
Hij heeft met lust zijn plicht betracht
Te midden van de ontboeide vlaag
Zijn harde hand ontsteekt het licht
En slaat de Bijbel op, zijn schat
Hij leest voor wien de stormwind zwicht
Op Wiens wenk de zee zich glad

En hoe het ranke vaartuig kraak
En slingert over het wilde meer
De visscher weet, wie voor hen waak
Zijn hart ervoer het telkens weer
Hij is het beeld, van wie de hand
Zijns Schepper in geloove kust
Wat wind er loeit, wat golf er brand
Rondom hem storm, van binnen rust


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 17-12-2009, 08:27:16
Hollandse Nieuwe

De haringloggers voeren uit
nauwelijks de teelt begonnen
 of daar meert reeds de eerste schuit
met honderd veertig tonnen.
Wij wachten aan de havenkant,
‘t Rumoer van blijde stemmen
Ik druk een grote eelten hand
en kan mijn trots niet remmen.

Op vijf en vijftig Noorder-breed
ving men die malse vette.
Aan vis en fust werd zorg besteed
dus klikken nu de zetten.
Een jochie deed zijn eerste reis
het viel hem vast niet tegen.
 Z’n moeder huilt van vreugd:” Dag Gijs!”
En Gijs zoent haar verlegen...

De nieuwe haring kantje-klaar
rolt van de eerste schepen.
De race won nu Leen Dubbelaar,
die heeft hem ducht geknepen...
De malse maatjes zijn er weer
voor ‘t volk van alle standen
nu Katwijk vlagt om deze eer
hijst Vlaardingen de manden...

Cor Don.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-12-2009, 09:46:16
Het lied van den zeeman

Als ge op de breede wateren,
De grootheid van den Schepper ziet,
Als ge ‘t zilte nat hoort klateren,
Zeeman! zingt dan steeds uw lied.
Als de stormen hevig loeien,
En ge ‘s Heeren almacht spiedt,
Als de golven opwaarts groeien,
Zeeman! zingt dan ook uw lied.
Als ge uw netten rijk bevracht,
Opwaarts trekt met al uw macht
En ge zoo Gods weldoen ziet,
Zeeman! zingt dan weer uw lied.
Maar ook als alles tegen schijnt
En al uw hoop in ‘t niet verdwijnt,
Als zelfs geen sterv’ling hulpe biedt,
Zeeman! zingt dan nog uw lied.
Als ge samen huiswaarts keert,
Door niets bemoeit, door niets gedeerd,
En komt de haven in ‘t verschiet,
Zeeman! stemt dan hoog uw lied.
Maar laat gelijk, als alle dingen,
Uw denken, spreken, maar ook zingen,
Ter eere zijn van Hem, die ‘t ziet,
Zeeman! wijdt aan Hem uw lied.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-12-2009, 09:47:39
Een Zee-schandaaltje

Door de paring
met een haring
kwam een Paling
tot een dwaling.
“Dat is shocking”
zei de Bokking,
Ook de Schol
vond ‘t te dol...
“Arm, verleid ding”
sprak de Wijting,
Ook ging fél dat Palingjong, -
bij de Tong over
de tong...
Hieraan maling
had de Paling
hij was dood..,
en lag in moten.

MORAAL

‘t Is een troost,
als wij voorgoed
ons nederleggen
Dat ‘t ons koud laat,
niets meer doet,
wat and’ren zeggen...


Woutertje


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 19-12-2009, 08:36:09
Neerlands bloed

‘n Scheveningse vissersjongen
Dertien, veertien jaar zo wat
Stond te praten op ‘t strand met
‘n Oude dame uit de stad
Ja, ik wil ook visser worden
Zei hij met een schitterend oog
‘t Zit bij ons in de familie
De zee en ‘t vissen zit ons hoog
Mijn twee grootvaders, mijn vader
Ook mijn oudste broer ging mee
Ze zijn alle vier gebleven
Kwamen nooit meer terug van zee
Dat is ontzettend zei de dame
Maar één ding begrijp ik niet
Nu jij een viervoudig voorbeeld
Als waarschuwing voor je ziet
Gaat u dat beroep toch kiezen
Met die risico, zo groot
Vader, broer en twee grootvaders
Vonden op de zee de dood
En de scheveningse jongen
Heeft haar toen de vraag gedaan
Uw twee grootpa’s en uw vader
Hoe zijn die dan dood gegaan
Die zijn in hun bed gestorven...
Ernstig keek de knaap haar aan
Als u dat nu weet mevrouw
Hoe durf u dan s’avonds naar bed te gaan?


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 19-12-2009, 08:38:13
Malse Maatjes

Als het voorjaar is gekomen
Hoor ik steeds van alle kant;
Als de haring weer in ‘t land is
Gaan de dokters aan de kant.

Voor wie is toch die reclame
Bij ‘t begin van elk seizoen?
‘k Geloof alleen voor welgestelden
Vast niet voor Jan Boezeroen.

Is het niet een beetje schande
Dat je bij zoo’n overvloed
Voor een zoute pekelharing
Vijftig cent betalen moet.

Daaglijks zie je auto’s rijden
Volgela’an met zeebanket
Dit komt niet in de consumptie
‘t Wordt in vismeel omgezet.

Is er dan geen prijsbeheersing?
Die dan toch eens zeggen kan:
Eet nu haring beste mensen
Profiteert daar allen van.

Zwijg dan voortaan met reclame
De haring is niet voor ‘t publiek
Zij is voor aristocraten
Of gaat naar de visfabriek


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: leen/spaans/ op 19-12-2009, 12:03:11
MOEDER EN DOCHTER

Ik ken 't m'n êge self ferwête!
Ik see nog so: Joj blêf an wal.
IJ is ebleve, pand, ik weet 't al.
Toe mêd! ou op mit krête!

Dèar gunter bij de èaringbêle
achter 't Brielse kerkof so die see
dèar gong die for 't leste mee.
Toe mêd, ou op mit krête.

Ik a so'n natte dròam fannacht;
ik oar d'm deur de poortdeur gean,
nog sien 'k 'm bij de bestee stean,--
ij fat m'n and. Kind eb gedachte.

De sturm spèart iet de moaiste schúite --
de overgang komt onferoapt.
We ade pas 'n kind edoapt.
Mêd! kik, wie stèan dèar búite?

De domené, twie ouwerlinge.
Wel wel, 'n mens wordt swèar besocht.
Ik eb 't ammaer al edocht.
't Is ovve se me doaslied singe.

Lèat langsèam non de storre sakke
en trek die pèarels wat omleag.
't Is de droofste dag fandèag.
God gaf en nam. Wie mag dan morre.

Oe ken 'k m'n êge nog besinne.
Ik sien d'm noait mêr brom sowèar
Wat wordt die èaring dier fan 't jèar.
Mêd! lèat die manne binne.

-- Ons drukt een droeve plicht, berichten...
Seg mên maer niks mêr beste man,
ik a al dèage weet d'r fan
ik a al lang gesichte.

Ik ken 't m'n êge self ferwête.
So sie je wat 't leven is:
wat pande for gedachtenis.
Ik ken soms dèage krête.

Ik ken 't m'n êge self ferwête.
Je frijer gèat nèa sê fan 't jèar...
Mêd denk d'r om, ik schouw je wèar!
-- Toe moe! ou op mit krête!

 deur AREND TAEL


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 20-12-2009, 09:42:16
Nettenboetsterslied

Bij ons aan de Noordzee daar staat een gebouw,
daar komen wij steeds elke morgen getrouw,
de ene komt lopend, de andere op de fiets,
of ‘t hard waait of regent dat hindert ons niets

Wij werken van half acht tot ‘s avonds zes uur,
dat moeten wij wel want het leven is duur.
Veertien personen het koffiemeisje mee,
want zonder ons kunnen de loggers niet naar zee.

Wij slaan er de pezen en boeten het net,
ook wordt er vakkundig een stuk in gezet.
Wij maken de scheuren ook al zijn ze vaak groot,
want daarmee verdienen wij ons dagelijks brood.

Twee zeien, twee pezen het net is gereed,
en honderd netten die vormen een vleet.
Zo’n hele vleet nemen de schepen dan mee,
want zonder ons kunnen de loggers niet naar zee.

Des zomers dan boeten we netten op het land,
bekeken door mensen op weg naar het strand,
zij nemen dan foto’s, soms niet naar ons zin,
en kijken minachtig als zijn we te min.

Maar mooi is ons vak en prachtig ons werk,
we maken de netten weer netjes en sterk.
Schepen vol haring brengen ze mee,
want zonder ons kunnen de vissers niet naar zee.

De schepen gaan uit en beproeven hun geluk,
en vangen ze haring, de netten gaan stuk.
We maken ze weer met een vaardige hand,
want zonder ons komt er geen haring in ‘t land


Bekijk ons dan eens door een andere bril,
door ons koop je haring zoveel als je wil.
Dus houd ons in ere en leef met ons mee,
want zonder ons kunnen de loggers niet naar zee.

Hollandse nieuwe een kwartje per stuk,
je kunt ze weer kopen, o wat een geluk.
Maar weet je wel mensen als je ze eet,
wat zij ons kosten aan druppeltjes zweet?

Des zomers verbranden we haast op het land,
en in ‘t najaar valt van de kou de naald uit ons hand,
waardeer dan ons werk en spot er niet mee,
want juist door dat werk kunnen de vissers naar zee


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 20-12-2009, 09:43:59
Schol aan de bank

Wie kent er in Vlaaring,
Het land van den haring,
Het lied van den omroeper niet?
Heel grijs zijn z’n haren,
En stram zijn gebaren,
 Eentonig zijn daverend lied.
Langs straten en plein,
Klinkt al jaren ‘t refrein:
“Er is schol aan de bank, half acht afslag”.

Zijn bekken, dat blikkert,
En flonkert en flikkert
In ‘t licht van den zonnigen dag.
Al vormen zijn woorden
Geen zoete accoorden,
Hij weet dat een ieder hem mag.
Langs straten en plein,
Klinkt al jaren ‘t refrein:
“Er is schol aan de bank, half acht afslag.”

Zijn bekken dat schatert,
Zijn stem, die klatert,
En roept er de burgers op straat.
Met netten en zakken
En doeken en pakken,
Een glunderen l op ‘t gelaat.
Langs straten en plein,
Klinkt al jaren ‘t refrein:
“Er is schol aan de bank, half acht afslag.”

Blijf, ouwe, nog jaren
De klanten vergaren,
Zoolang als de vischbank er is.
Bazuin uw refreinen
Langs straten en pleinen,
Tot heil van den burger zijn disch.
Langs straten en plein,
Klinkt al jaren ‘t refrein:
“Er is schol aan de bank, half acht afslag.”


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 21-12-2009, 08:08:46
NIEUWJAARSWENSCH
 
van den Courantier, uytgesproocken
by d’uytgangh van t Jaer onses Heeren MCMLXXXI

Het snel verglydent Jaer bracht weynigh blyde Tydingh
en oock het Nieuwe Jaer belooft weynigh Goets
ons wagt een maager Mael, gemengt met bittre Kruyden
en gans uyt zigt is thans de Hoorn des Cve rvloets
En oock uw Courantier gaet dieper thans geboogen
berigtent dagelyckx van Zorg en Leed en Druck
en de Ontwickelingh in veele druck-bedryven
voorspelt hem weynigh Goets en zet hem in den Druck
Maer ‘t heemelsche Geregt heeft sich ten langen leste
ontferremt oover ‘t Land ontworstélt aan de Zee
na ‘n half Jaer kibbelens kreeg het tog een Regeeringh
men was aen ‘t Eynd der Hoop, soo viel het tog nog mee
Weer sag men Dries van Agt in ‘t Zaadel demarreeren
met naest hem Come Joop als Steun en Toeverlaet
twee Zielen gloend’ aeneengesmeet, dat is wel seecker
zo wercken sy te saem tot Heyl van Land en Staet
De schulden van het Land, die snel de Pan uyt ryzen
de honderdduysenden noch immer sonder Werck
het jongvolck pas van schooidat aen de Back wil koomen
de Illegaalen loerent naer een veil’ge Kerck
De Vrouwkens die maer steeds willen emancipeeren
de Zolders kraekent van d’onverkogte Kunst
o zweetend’ Arremoed, o eynceloose Ellenden
valt op ‘t verarmde Land geenStrael van ‘s Heemels Gunst?
Verarremt. . . . ja, maer toch sag men weer gantse Stoeten
‘t sy hier of buytenslands den vryen Tyd verslaen
toch siet men zoo in WinckeIsls in Magazynen
het Geld met Handen vol oover de Toonbanck gaen
En aen het Eynd van ‘t Jaer, daerop kan men vertrouwen
gaet er weer voor miljoenen Vurwerckx in de Lugt
terwyl deKratten Biers alom syn opgeslaagen
dewyl ons dorstigh Volck een Prysverhooging dugt
Al sit men ooveral om Wooningen verleegen
toch staen door heel het Land er duysenden te koop
in alle Straeten staet het Blick nog steeds te glimmen
en voor set duurst Vermaeck Iôopt men nog steeds te Hoop
De Plassen liggen vol met Schuyten en met Jagten
de Weegen syn verstopt, de Pryzen gaen omhoog
en zaaten wy nu maer, ondanckx veel Noot en Rampen
hier in ons eygen Land jen veylig hoog en droog
Maer ooveral is ‘t Mot, en dreygende Racketten
doen ons met Angst in ‘t Hart aen ‘t demonstreeren gaen
hoe zeer wy tragten noch van ‘t Leeven te genieten
wy weetèn het: één Knal, en ‘t is met ons gedaen
Daerom moeten wy letten op de kleyne Vreugden
die ‘t Leeven ons toch biedt in Huys en Hof en Haerd
minder discrimineeren ende polariseeren
ons houdent aen de Hoop die steeds nieuw Leeven baert
En ondanckx Alles en wat oock de Toekomst baer
wenscht U Uw Courantier een ryck gezeegent Jaer.


Joost.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 21-12-2009, 08:11:46
Loflied op den pekelharing

Soo gij wilt een goe Bewaring,
Neemt een schoonen Pekel-Haring,
Swaer, en nietemin van schik
En van rugge blaeuw en dick,
Dees die sult gij dus beryden,
‘t Hooft en smacht van ‘t lijve scheyden,
‘t Vel aftrecken om end’om.
Reynigen van ‘t vuyle grom.

Dan soo moogt gij hier van eten,
Raeuw, oft in het vier ghesmeten;
Neemt daer toe ajuyn, en noch
Roere-broet van swarte rogh:
Dit des avonds inghenomen,
Eer gij tot de slaep sult komen,
Is een trefflick medicijn
Nae den dronk van bier en wijn.


1623


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 22-12-2009, 08:50:10
Ontboezeming na de ontbinding der Cholera-Commissie te Scheveningen (1832)

Zie de ramp is heengevaren
Weg is dan de bange strijd
Weg de tijd aan ‘t graf gewijd.
Kom, mijn Zangster, voer de snaren
God schenkt weer na ‘t lijden rust,
Levenskracht en levenslust.

Als op wieken aangevlogen,
Viel de dood het leven aan.
‘t Viel als voor de zeis, het graan;
Als verspieder aangetogen
Trof hij met gewissen slag
Onverhoeds van dag tot dag.

Waar het oog wendde in het ronde,
Viel de blik op baar bij baar,
Op in rouw gehulde schaar.
In de woning om de sponde,
Is de dood in ‘t rond gegaan
Om ‘t gezin ter neer te slaan.

Waarom, tweemaal aan de stranden
Cholera, zoo fel gewoed?
Wat is ‘t, dat Uw gramschap voedt
En ons grijpt in de ingewanden
Met een killen ademtocht,
Door verborgen kracht gewrocht?

Volgt gij, hunkrend op de schreden
Als een voedsterling ‘t gebrek,
Waar de kommer trek bij trek
Groeft in ‘t aanschijn, sloopt de leden,
Waar de glans het oog ontwijkt
U, o Cholera, gelijkt?

In de hutten, langs de stegen
Waar geen vuur gloort aan den haard
Waar men slechts wat stroo ontwaart
Waarop kranken zijn gelegen,
Waar men schaars de spijzen proeft
Daar is ‘t, waar ge ‘t langst vertoeft.

Driewerf, dank, o ‘s-Gravenhage;
Driewerf dank, gij gaaft Uw goud
Ja, gij gaaft het duizendvoud
Om ons in den druk te schragen;
Weeuw en wees, bij diepe smart
Troost te storten in het hart.

Cholera, ik zag U wijken
Schoon geen kunst U wijken deed;
Neen, voor zooveel liefde in ‘t leed
Moest de kracht des doods bezwijken:
Eeuwig blijft de liefde groot.
Eeuwig, zij verwon den dood.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 22-12-2009, 08:51:57
Scheveningen – Vlak na de tweede wereldoorlog

Jij, schone parel aan het Noordzee-strand,
Wie heeft zo snood je schoonheid aangerand?
Eens was je gaaf en sierlijk van lijn!
Nu lig je verminkt en gekromd van de pijn!

Dierbaar, dierbaar Schevening,
Waar eens mijn hart aan hing!
Jij bent toch mijn geboortegrond,
De plek, waar eens mijn wiegje stond!

Ik loop door je graf-stille straten....
Alles is troosteloos, triest en verlaten....
Je gevels vertonen gapende wonden!
Je tuintjes - verwoest - waar eens bloemetjes stonden....
Een rukwind jaagt door je dakloze huizen,
Een venster slaat klett’rend z’n glazen aan gruizen!

Dierbaar, dierbaar Schevening,
Waar eens mijn hart aan hing!
Je gelaat is wel deerlijk gewond!
Maar....je hart blijft stèrk en gezond!

Daar loopt een vrouw in klederdracht,
Fier draagt zij haar zware rokkenvracht!
Haar hoofd met ‘t “ijzer”, trots opgericht,
Streng - gesloten - haar gezicht.

Dit volk is taai, volhardend!
Gewend, steeds pal te staan.
En ‘k weet, zolang ZIJ leven,
Zal Scheveningen voortbestaan!!


G.W.Grijzen - Knoester.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 23-12-2009, 08:50:04
Toen ik durtien was…

Me vader brocht me naer de schuer. ‘Y zee: “keij je d’r gebrukke?”
“Jae, laet d’r maer ‘ier,” zee de ‘oofdvrouw toen, da’zel bij ons wel lukke.
Verdiene dee je eirst nog ‘let, je mos ommers ‘t vak nog leire!
Maer na twie weke moch’ je toch ‘n prikkertje probeire.
Jae, theus, daar was de spoeling dun, je ‘a brood met tevreje’eid.
En dat kwartje zakgeld in de week, da’ was je zo weer kwijt.
Van ‘n oto wis je toe’ nog ‘iet, ‘n brommer daer kwam je ‘iet om.
Nee, je mos lope op je o’blokke: ‘s murgens heen, en ‘s aevonds brom.
Je eige stoel, je stoof, je prop stinge daegeliks voor je klaer.
En smurreges kort nae zeuvene was ‘t: “Kom meides, begin non maer!”
Ik zat tusse twie zusters in : Jaen de Heijer en Kee Jol.
De boetkatoen mos op’ekluwd en de naelde moste vol.
As meisje dee’ je de boo’schapjes. Je mos elke dag wat haele:
‘n Allef onsje kaes of worst en koffie, wèl ‘emaele.
Ook koffie zette mos je dan, in ‘n ketel die op de kachel sting.
Want nae ‘n paer uur boette, ging zo’n bakje d’r echt wel in...
Jae, gezellig was ‘t wel, d’r wier wat of’ezonge.
En al ‘eil gauw zong je mee, ‘t refrein met volle longe.
De smartlap ‘oorde je ‘t meist, die was wel erg in trek.
Maer an vrome varsies was ter ook nooit gien gebrek.
De schippers zaete bove ons, die ‘ane ut ‘oogste woord.
Wie zegt dat vrouwe klesse kenne, hebbe de schippers nog nooit’ehoord.
Jae, ‘s winters zat je op de schuur, je maekte nieuwe nette dan.
Je sloeg dan driftug pees en zei en zette d’r staele an.
En ook ‘erstelde je de vleet, èlk net kwam an de beurt.
En was d’r ien ‘etramponeerd, wier et er eut’escheurd.
Zo werkte je de winter deur, want jae minse, je weet:
Als ‘t liep teuge vlaggetjesdag mos elke vleet gereed.
En zeumers zat je op ‘t land, daer bij de Waetertoren.
De vleten lagge eut’espreid van achteren tot voren.
Dan ‘a je meistal wat meir tijd om alles nae te kikke.
En ‘s middags nae ‘t ete, kon je nog wel es ‘n nopje pikke.
De meides deje dat natuurlik ‘iet, die ginge de buurt verkenne.
En soms als ze wat melig waere, de a’re boesters jenne.
En as d’r veul ‘evange wier, d’r veul loggers binne waere,
Begon je zundagsnachts om twaelef uur, de vloot mos ommers vaere!
Dan sting je ure an de rol, die vleet die mos naer bove!
En as je ‘s aevonds om tien uur klaer was, mins, dan moch’ je ‘t love.
En dikwels kwamme d’r met zo vleet dan koppelaers naer bove.
Die dee’je in ‘n krantje, de ‘eite as, die mocht ze stove.
En al waere ‘t visse zonder kop, mins, je at je vingers d’r bij op.
En soms, een enkel keirtje, mos je boete an de ‘aeve.
Dan zat je midde op ‘t dek, de peek die kwam je laeve.
Dan ‘a je meistal veul bekiks, van Wullem, Kneel of Piet.
En je ben gien jonge meid, as je daer niks in ziet.
In december ‘a je be’ouweteelt. Verplicht zus weke vrij.
En al ‘a je dan  je rust, je was toch ‘jet erreg blij.
De ‘etrouwde vonne ut ‘jet erg, d’r man was ommers binne!
Maer as jonge meid zo zonder geld, wat mos je dan beginne?
Jae toch was ‘t ‘n fijne tijd. Met plezier werkte je toen.
En ‘eus ‘oor minse: as ‘t kon, zou ik ut zo weir over doen!.


Katrien van der Toorn


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 23-12-2009, 08:51:48
Wanneer ging hij voor ‘t laatst weer mee?

Een oude visser zit gebogen
verkrampt zijn pijp te stoppen
en zijn ogen, proberen ver te
zien naar de zee
wanneer ging hij voor ‘t laatst weer mee ?
Aan d’einder ziet hij vaag
de toppen
van masten die hem eigen zijn
waarin hij klauterde en schold
op storm en regen
soms dankte voor de rijke zegen:
Bij de thuisvaart in de zonneschijn.

Hij doet zijn volle pijp ontbranden
zijn ogen zien van dichtbij de handen
waarmee hij vroeger keer op keer
de zee bevocht, zijn huid lijkt leer.
Hij lurkt en grote dikke wolken
omgeven hem in zijn gepeins.
De zee ligt aan zijn voet te kolken,
hij sluit de ogen met een grijns
dichtbij hem weet hij d’elementen
waarmee hij streed zijn leven lang
Zij waren als twee concurenten
Alleen hun lied was één gezang.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 24-12-2009, 10:35:09
Vissersbede

Bijna niemand die weet,
Die ons stil ziet lopen,
Steeds zo schamel gekleed,
Hoe duur we ons brood wel kopen.
Hoe er met vangst nooit gedraaId wordt,
En hoe duur vaak de vis betaald wordt,
We ons leven altijd moeten wagen,
Strijden in de grootste ellend,
Met het woedend element.

Hoevele arme vissers, o straf,
Vonden in de golven hun graf.
Terwijl hij op zee in stormen en wind,
Daar het brood verdient voor vrouw en kind.
Hoe meenge, jonge, arme vissersvrouw,
Slijt met haar kroost haar leven in rouw,
En zoekt daag’lijks wezenloos aan ‘t strand,
In de golven naar haar dierbaar pand.

Of je als je bezint
Niets van de schuit wilt horen,
Je bent nou eenmaal als visserskind,
Eenmaal voer de zee geboren.
Al heb je ook nog zulke verheven plannen,
Je moet een vissersboei bemannen,
Je idealen voor eeuwig verbannen,
Want een vissersknaap heeft heus
Nimmer toch een wil of keus.

Je wordt maar in de sleur gejacht,
Waar je nou eenmaal in groot werd gebracht,
Al haal je ook de zee, die je onverzaakt,
Al heel jong tot weeskind heeft gemaakt.
Waag je je willoos weer aan aan de dood,
Amper dan nog voor een schamel stuk brood,
En werp steeds de reders van onze vloot,
Zo ons bloedgeld rijkelijk in hun schoot.

Wie kan nog droever lot
Dan dat der vissers noemen?
Wie durft ooit voor zijn God,
Ons wreed bestaan verbloemen?
Wie zal er dan de angst en het lijden,
Van onze arme vrouwen Benijden?
Die steeds van heur man moeten scheiden,
Altijd weer zo droef en bang,
God alleen weet voor hoe lang.

Wie weet, wanneer hij haar verliet,
Of zij hem nog wel eens weder ziet,
En hij die door haar zo teer wordt bemind,
In de golven ook zijn graf niet vindt? .
Wie telt de vrouwenharten die bloeien,
Als ‘s nachts op de zee de stormen weer loeien,
Woest spokend om onze vissersboeien,
Ons daar weer brengen in doodsgevaar?

Gij allen aan de dis,
Aan wie onze vangst verkocht werd,
Weet dat doorgaans die vis,
Vaak met de dood gekocht werd.
Weet, dat als ge die vis noogt aanschouwen,
Dat onze kinderen en vrouwen,
Om hun man en vader rouwen,
Gij die van de vis geniet,
Vergeet het lot der vissers niet.

Help, bid en steun toch met milde hand,
Denk aan ‘t rouwend. dorp bij ‘t strand,
En lenigt de nood in de vissersstand,
Van ons zwaar beproefde Nederland.
Wij geven in het diepst vertrouwen,
U de zorg voor onze kinderen en vrouwen,
Vergeet ze nooit, verlicht toch het wee,
Van de arme vissers op de zee.

1890.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 24-12-2009, 10:37:53
Visvangst

Sprank’lijk opgeslagen
uit het diepste diep,
waar het stenen prinsje
onder wieren sliep;
 waar de goud-dukaten
in de gulden schrijn,
onder grijze mossels
goed geborgen zijn;
waar de meermin ‘s avonds
van de mensen zingt;
waar de bronzen paling
zich door de lijken wringt;
sprank’ lijk opgeslagen,
blikt de vreemde vis
in het licht der dagen,
dat zijn licht niet is.
En mijn hand ontschoten,
schiet hij in het diep,
waar het stenen prinsje
reeds zijn speelnoot riep.


Jac. van Hattum


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 25-12-2009, 10:15:26
De oude visser ( een waar verhaal ) Deel 1

In zeker dorp (het was gelegen
   in de nabijheid van de zee)
Had men voor ‘t zielsbelang gekregen
   een zeer Godvruchtig dominee,
Die door zijn ijverig studeren,
   verhelderd door de Geest der Heeren,
Een schat van kennis had vergaard.
   Hij kon bij alle welgezinden,
In huis en hart ras ingang vinden,
   door ernst met minzaamheid gepaard.

Het merendeel der dorpelingen
   Ging daag’lijks, om voor het huisgezin,
Het nodig voedsel aan te brengen,
   Met visserspinken zeewaarts in,
Om door de netten en de hoeken
   ‘t Geschubd gedierte te vervloeken,
Dat in het zoute water leeft,
   En dat de Schepper alle dingen
Voor mensen, broze stervelingen,
   Tot voedsel ook verorden heeft.

Maar als de rustdag was verschenen,
   Wiens viering ons God wet gebiedt,
Dan ging ook ieder kerkwaarts henen,
   Dan dacht men aan het vissen niet;
Dan prees men God met zang en bede,
   Dan hoorde men des Leeraars rede,
Gegrond op s’ Heeren Heilig woord.
   En wat hij dan vol geestdrift zeide,
Aan vromen en godlozen beide,
   Werd met verbazing aangehoord.

Hij bracht door zijn gelovig spreken,
   Verscheiden blinden tot het licht,
En menig, in ‘t geloof bezweken,
   Werd door zijn woord weer opgericht.
Hen, die naar ziel en lichaam leden,
   Gedacht hij steeds in zijn gebeden.
Zo in zijn huis als in de kerk.
   Door zijn getrouwe ambstbetrachting,
Verwierf hij ieders liefde en achting,
   En God schonk zegen op zijn werk.

Maar ook in deez’ gemeente woonde,
   Een visserman, reeds hoog bejaard,
Die God met woord en daden hoonde,
   Van alle menselijkheid ontaard.
Voor spijs en drank zijn Schepper te eren,
   En ‘t vieren van de dag des Heeren,
Was in zijn ogen onzinnigheid,
   Gekluisterd aan der zonden keten,
Wist hij van rede noch geweten,
   Noch ‘t leven tot in eeuwigheid.

En zo het iemand durfde wagen,
   Om uit het dierbaar woord van God,
Hem ‘t een en ander voor te dragen,
   De vrucht daarvan was schimp en spot.
Dan voer hij uit in ijslijk vloeken
   Op ‘t beste boek van alle boeken;
Zodoende was er niemand meer,
   Die bij hem ooit gewag dorst maken
Van God en Goddelijke zaken,
Alleen uit eerbied voor den Heer.

De leeraar was slechts kort geleden,
   Geplaatst in deze nieuwe kring,
Toen hij rondging bij zijn leden,
   Verzeld van enen ouderling,
Om ieders toestand klaar te ontdekken
   En tragen ernstig op te wekken,
Of troost te bieden waar men leed.
   Hij dacht ook een bezoek te geven,
Aan de oude visser, die zijn leven,
   Vervreemd van God en Christus sleet.

Doch de ouderling vond niet geraden,
   Dat aan dit oogmerk werd voldaan.
Wilt gij Gods naam niet horen smaden,
   Sprak hij, laat ons dan verder gaan;
Deez’ man is doof voor alle reden,
   Laat ons aan hem geen tijd besteden,
Uw ijver zal hier vruchteloos zijn;
   Door hem met wijsheid te onderrichten,
Zult gij, in plaats van nut te stichten,
   Slechts paarlen werpen voor een zwijn.

De leeraar kon geen vrijheid vinden
   Gevolg te geven aan diens raad;
“God opent wel ‘t gezicht der blinden”,
   Zo sprak hij, :”door het slijk der straat”.
Misschien wordt nog mijn nietig pogen,
   Versterkt door zegen uit den Hoogen.
En zo aan hem iets groots verricht.
   En ligt het in de raad des Heeren,
Dat wij hier vruchteloos wederkeren,
   Volbracht dan toch mijn leeraarsplicht.

Zij gaan dan binnen met hun beiden,
   Die grijsaard op zijn ruwe stoel,
Zit ijverig aan een net te breien,
   Het paar ontvangt hij bars en koel.
En ziet hen aan met norse blikken.
   Toch waagt men hem opzij te schikken,
De leeraar, vriendelijk en vrij,
   Spreekt als in ‘t vak zeer wel ervaren,
Van netbreikunst van klos en garen,
Van weer en wind en visserij.

En daar die trant van redeneren,
   De grijsaard wel ter harte gaat,
Ziet men al spoedig wederkeren,
   De gulheid op zijn strak gelaat,
Al wat men vraagt wil hij verklaren,
   Vertelt van ‘t zwerven op de baren.
Van ‘s vissers voor- en tegenspoed,
   Van avonturen in zijn leven,
Van daden die hij had bedreven,
   Die blijken gaven van zijn moed.

En de dominee toont geen verveling,
   Maar doet hem vragen keer op keer,
En lokt tot nieuwe mededeling,
   De oude visser telkens meer;
Doch eindelijk moet men vertrekken,
   Dat echter bij al deez’ gesprekken,
Slechts over aardse zaken ging,
   De leeraar, als door vrees bevangen,
Niet rept van d’ eeuwige belangen,
   Zie, dat bevreemd de ouderling.

En toen men ‘t huis nu zou verlaten,
   Sprak d’ oude vriendelijk: Mijnheer,
Gij kunt toch wonder aardig praten,
   Komt als ‘t U blieft een spoedig weer;
Ik spreek zo graag eens van die zaken.
   De leeraar sprak: “Wie zou dat wraken,
Ook ik heb ijver voor mijn werk;
   Dus als gij mij als vriend wilt eren,
   Ei-kom dan op de dag des Heeren,
   Mij ook eens horen in de kerk”.

Dit scheen hem wonder voor te komen,
   Hij blijft een weinig zwijgend staan;
Doch spoedig sprak hij, zonder schromen,
   “Neen, neen mijnheer! Dat zal niet gaan,
‘k Ging soms ter kerk in vroeger dagen,
Maar nooit werd daar iets voorgedragen,
Dat mij bijzonder wel beviel;
   Daar wordt van vissen niet gesproken,
Daarom kan ‘t met mijn zin niet stroken
   Want visser ben ‘k met lijf en ziel”.

Belooft gij mij, zo sprak de herder,
   Te komen met de nieuwe week?
‘k Beloof u dan, zo sprak hij verder,
   Dat ik dan over ‘t vissen preek;
Gij kunt daar veilig staat op maken,
   Gij weet nu dat ik over zaken
Van visserij wel praten kan;
   Ik zal dan ook eens al die dingen,
Heel deftig op de preekstoel brengen,
   Welnu, mijn vriend! Wat zegt g’ ervan?

“Ik zeg: Kan men van ‘t vissen preken,
   Dan kan het niemand zo als Gij:
Want nooit hoorde ik een heerschap spreken,
   Die zoveel wist van visserij.
Ik zal die preek eens komen horen;
   Maar ik vertel u van te voren;
Dat, als ‘t niet uitkomt naar m’n zin,
   dan zal ik vlug de kerk verlaten,
En of ge dan ook mooi kan praten,
   Gij krijgt er mij dan nooit meer in”.



Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 25-12-2009, 10:15:57
Deel 2


Nu ging de leeraar huiswaarts keren,
   Waar hij een stil vertrek betrad.
Daar was ‘t dat hij de Heer der Heren,
   Voor deez’ verstokte zondaar bad.
Dat Hij Zijn zegen neer mocht zenden,
   Op ‘t geen hij verder aan zou wenden,
En dat uit goedheid, zonder peil,
   Het God in Christus mocht behagen,
De oude, aan ‘t einde zijner dagen,
   Te brengen tot het eeuwig heil.

En toen met d’ eersten zondagmorgen,
   Het klokgelui en orgelspel,
Den mens ontlokt aan d’ aardse zorgen,
   En nodigt’ om op Gods bevel,
In s’ Heeren  tempel te vergaren,
   Toen zag men met de vrome scharen,
Ook d’ oude visser kerkwaarts gaan.
   En voor de preekstoel neer gezeten,
Werd menig blik op hem gesmeten,
   men zag hem met verwondering aan.

De leeraar had tot tekst genomen,
   t’ Verhaal hoe Jesus langs de kant,
Der Galileese zee gekomen,
   Twee broeders vissen zag aan ‘t strand.
Die hij beval het werk te staken,
   Omdat Hij plan had, hen te maken,
Tot mensenvissers op deez’ aard;
   Waarop zij willig tot Hem gingen,
Verlatende hun aardse dingen,
   Het eeuw’ge was hun meerder waard.

Nu sprak hij in zijn tekstverklaring,
   Van bijna niets van visserij,
Wat hij door studie en ervaring,
   Daar slechts van wist, dat bracht hij bij.
En daar het thans aan kracht van spreken
   Zo min als ooit hem bleek ‘t ontbreken,
Zo boeit zijn voordracht iedereen;
   Maar d’ oude, als in zichzelf verloren,
Volgde hem met ogen en oren,
   Geen woord ontglipt de man, zo ‘t scheen.

Maar aan het eind der rede wendde,
   De spreker zich tot ieders hart.
Hij toont de zondaar zijn ellende,
   Hoe roekloos hij Gods wrake tart
En hoe hij na ‘t hoogmoedig brallen,
   Eens in des Heeren hand zal vallen,
Wiens heil’ge wet hij daaglijks schond,
   Om daar voor eeuwig om te komen,
Tenzij hij hier wordt aangenomen
   In ‘t zaligmakend vreéverbond.

Hij schilderde met sterke woorden,
   Die eeuwige rampzaligheid,
Die hen, die Gods stem niet hoorden,
   Ontwijfelbaar is toebereid;
Maar ook om zulken op te beuren,
   Die hunne zonden diep betreuren,
Wijst hij op ‘t kruis van Golgotha;
   Waar allen, die de Heere zoeken,
Hoe hard de wet hem moog’ vervloeken,
   Een troostbron vinden van genâ.

Hoe zit daar d’ oude man verwonderd,
   Als deze Bôanersgestaal
Hem krachtig in zijn oren dondert,
   Geen lust gevoelt hij deze maal,
Om voor dien tijd de kerk ‘t ontlopen.
   Hem breekt in ‘t eind de mond nog open;
Hij zegt: “Hier hebt gij mij in ‘t net!”.
   De leeraar sprak: “ ‘t zij u ten zegen,
Zo ik u heb in ‘t net gekregen,
   Wordt gij door God eruit gered”.

En ziet, na ‘t horen dezer rede
   Mist de oude man zijn vroeg’re rust.
Hij heeft nu met zichzelf geen vrede;
   Maar noch zijn toestand onbewust,
Kon hij de ware troost niet vinden,
   Waar hij zich keren mocht of wenden,
Hij draagt zijn kwelling met zich om,
   Hij voelt zich eind ‘ lijk aangedreven
Naar ’s leeraars huis te begeven,
   En deze heet hem “wellekom”.

Nu wordt hem d’ Evangeliewaarheid
   Eenvoudig, duid’lijk uitgelegd;
Dit geeft zijn ziel de rechte klaarheid,
   Die zich weldra met vastheid hecht
Aan ‘t offer voor Gods gunstgenoten
   Eenmaal op Golgotha vergoten;
En dit geeft hem allenkens moed,
   om met zijn macht van vuile zonden,
Te schuilen in zijn Heilands wonden;
   Zo voedt hij hoop op ‘t eeuwig goed.

Hij voelt zijn rust nu wederkeren,
   Maar zoeter rust dan voorheen;
Het vast getuigenis des Heeren
   Is ‘t anker zijner hoop alleen,
Daar steunt hij op met vast vertrouwen.
   Men hoort hem s’ Heren lof ontvouwen,
Die in hem stookt een liefdevlam,
   Die hem aan d’ afgrond had ontheven
En zeker volle loon zal geven;
   Schoon hij ter elfder ure kwam.

Nu was het dierbaar woord des Heeren
   Voor zijne ziel een volle bron.
Waar Hij nu ware wijsheid leren
   En zoete troost verkrijgen kon.
De kerk was nu voor d’ oude grijze
   De plaats, waar hij de rechte spijze
Voor zijne grage ziele vindt,
   De leeraar, die zijn hart mocht breken,
Is nu meer dan na ‘t eerste spreken
   De oude vissers goede vrind.

Nu braakt hij onder ‘t zee bevaren
   Geen roekeloze vloeken meer,
Maar ziet in d’ afgrond van de baren
   De wonderwerken van de Heer.
En of hij ruim of schraal moog’ vangen
   Toch hoort men vaak zijn dankbre zangen
Weergalmen over ‘t watervlak,
   En is hem weinig hier gegeven,
Hij slijt den avond van zijn leven
   Tevreden onder ‘t rieten dak.

Zo wordt de zondaar heen gedreven
   Naar ‘t eeuwig heil dat hij veracht,
Zo wordt hij op den weg ten leven,
   Ook tegen zijnen wil gebracht.
Nooit zal men naar de Heere vragen,
   Hij slijt gerust zijn levensdagen.
Al woelend in het aardse dal,
   Totdat hem God ontrukt in ‘t kwade;
Dat is de grootheid der genade
   Die nooit volprezen worden zal.

Gij vrome! Brengt den Heer uw hulde!
   Wijdt al uw kracht aan Hem alleen,
Die zijn belofte steeds vervulde,
   Hoe duister vaak zijn weg ook scheen
Die hij verordend heeft te voren,
   Zal Hij zijn roepstem eens doen horen,
Hen oefenen in zaligheid,
   En onbevlekt rechtvaardig maken.
En eens hen ‘t hoogst geluk doen smaken
   In d’ eindeloze heerlijkheid.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 26-12-2009, 08:49:08
LOFLIED voor de drie dappere Scheveningers

Arie Dijkhuizen, Chiel Pronk en Krelis Spaans

Den 6 Januarie 1781, met een kleine boot uit Engeland naar de Hollandse kust over gestoken, en na een reis van 50 uren gelukkig geland.

Luisterd o vrienden, ik zal thans zingen,
Iets, uwen aandagt dubbeld waard;
‘t Schijnen onmogelijke dingen,
Zo ongemeen zijn zij van aart.
‘k Zal echter u de waarheid melden,
Daar kunt gij zeer gerust op gaan;
Van Pronk en Spaan, van Pronk en Spaan,
Van Dijkhuizen, die wakkre helden,
Hef ik thans aan, hef ik thans aan,
Mij dunkt, daar mag een deuntje op staan.

Toen zij naar Engeland zijn gevaren,
Wisten zij van den Prins geen kwaad;
Of van het Oorelogsverklaren,
Dat Engeland deedt aan onze Staat.
Maar hier klinkt hen die maar’ in de ooren.
De zee stond hol, de wind was guur;
Goê raad was duur, goê raad was duur;
Men kon aan ‘t strand elkaer niet hooren;
Het weêr was zuur, het weêr was zuur;
O wat een droevig avontuur!

Toen zag de één bedrukt op den ander.
Zij zwegen , zo was ‘t hart beklemt;
Eindelijk zo kwamen zij bij elkander,
En Pronk, naa dat hij eens hadt gehemdt,
En een frisch pijpje hadt opgestooken,
Sprak op deez wijs zijn makkers aan;
“ Wat nu gedaan? wat nu gedaan?
“ De vree met England is gebroken.
“ Hoe zal ‘t ons gaan? hoe zal ‘t ons gaan?
“ Kom. laaten wij ons wel beraên

“ Blijven wij hier, zij zullen ons vangen;
“ Kijk, dat is als een paal zo vast! “
“ Mogelijk spreken zij wel van hangen;
“ Elk van ons is een flukse gast, “
“ ‘t Is om de vrijheid, ‘t is om ons leven;
“ Wat is ‘er kostlijker op aard!
“ Wat zoveel waard? wat zoveel waard?
“ Laaten we ons naar de boot begeven,
“ Geenzins vervaart, geenzins vervaart;
“ ‘t Is of de zee al wat bedaart”

“ Makker, was ‘t antwoord, wij zijn ‘t genegen,
“ Vlugten wij maar terstond naar zee;
“ Wat valt hier langer te overwegen?
“ Lustig, de vooraad moet wis meê.
“ Laat ons door geen gevaar verschrikken,
“ Al is onze overtocht vrij groot:
“ Is dit al ‘t brood? is dit al ‘t brood?
“ En is er anders niets te bikken?
“ Maar ‘t is uit nood; maar ‘t is uit nood
“ We ontkomen nog misschien den dood”

Zo onbevreesd voor storm en baren,
Treeden zij in hun zwakke schuit;
En in ‘t Zeemanswerk ervaren,
Draaijen zij ‘t f ix de haven uit,
Zetten het regt naar onze stranden,
Elk stuurt met evengoed beleid,
En handiglieid, en handigheid
Al hopend dat zij zullen landen,
Elk is bereidt, elk is bereidt,
Te doen al wat een Makker zeidt.
 
Denkt eens, wat hebben zij geleden,
Zo van honger, dorst, als kou!
Krimpende in hun doornatte kleden!
‘t Is net of ik de maats beschouw!
Zij maken zeilen van hun linnen,
Hoe schraaltjes ook daarvan voorzien;
Maar ‘t moest geschiên, maar ‘t moest geschiên,
Zo bragten zij ‘t gelukkig binnen,
Dees braave liên, dees braave liên,
Zo mogten zij ‘t gevaar ontvliên.

Nauwelijks was nog hunn’komst vernomen,
Of men deedt hen ook met elkaêr,
Zo drijvend naar ‘t Haagje komen,
Mijn Heer de Prins die zag hen ook daar,
Die hun zijn milde gunst betoonde,
( Het weldoen is hij steeds van zins! )
Lang leef de Prins! Lang leef de Prins
Die hen zo vorstelijk beloonde,
Lang leef de Prins! lang leef de Prins!
Drinkt hem ter eer een glaasje Rins!

Oorlof gij vrome Scheveningers,
Roemt op Dijkhuizen, Pronk, en Spaans
Geef t, geeft den Brit braaf op zijn vingers,
Zet hij ‘t eens op uw stranden aan.
Oorloof ook onvertzaagde helden;
Zij, die dit liedjen heeft gedicht,
Acht zich verpligt, acht zich verpligt
Om van de stoute daad te melden,
Door u verricht, door u verricht:
‘t Voldoet u vrienden, ook welligt.


Uit de bundel “ Economische Liedjes “ van Betje Wolf en Aagje Deken.



Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 26-12-2009, 08:53:15
Allen die willen naar iseland gaan

Allen die willen naar iseland gaan,
Om kabeljauw te vangen,
en te vissen met verlangen,
Naar iseland, naar iseland, naar iseland toe,
Tot drie en dertig reizen zijn wij nog niet moe.

Komt ons de tijd van fooie aan,
Wij dansen met behagen,
En wij weten van geen klagen,
Maar komt de tijd, maar komt de tijd, naar zee te gaan,
Dan is er wel ons hoofd van zorgen zwaar belaan.

Als er de wind van het Noorden waait,
Wij gaan naar de herberge,
En wij drinken zonder erge,
Wij drinken daar, wij drinken daar, op ons gemak,
Totdat de leste stuiver is uit onze zak.

Als er de wind van het Oosten waait,
De schipper blij van herte,
Zegt:” Die wind die speelt ons perten,
‘T zal beter zijn, ‘t zal beter zijn, ‘t zal beter zijn,
Te lopen voor de wind recht het Kanaal maar in.”

“ Langs de Lezaars, de Schorels voorbij,
Van daar al naar Kaap Claire,
Die niet weet hij zal ‘t wel leren.”
Toen komt erbij, toen komt erbij, ons stureman,
En hij geeft ons de koerse recht naar Iseland.

Wij lopen ‘t eiland Rokol voorbij,
Al naar de vogelscharen,
Dat zal ieder openbaren,
En dan vandaar, en dan vandaar, naar Eredefjord,
En daar dan smijten wij de kollen buiten boord.

Eind’lijk dan komen w’op Iseland aan,
Om kabeljauw te vangen,
En te vissen met verlangen,
Naar Iseland, naar Iseland, naar Iseland toe,
Tot drie en dertig reizen zijn wij nog niet moe.


Dit is een lied van de kabeljauwvissers bij IJsland.
Men noemt dit lied een “ Hollandse Forebitter “, een shanty die een zeeman in zijn vrije uren zong.
De naam komt van de “ forebits “, een stel ijzeren bolders op dek die zich bij mooi weer uitstekend leenden om op te zitten zingen.

Volgens een oude Nederlandse zeekaart is
Lezart de Lizard
Sorlines de Scillies
Kaap Clara - Cape Clear
Rokol – Rockall

Kollen is een oud Nederlandse benaming voor de kabeljauwlijnen met haken die bij IJsland werden gebruikt.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 27-12-2009, 10:15:21
De jacht op wildt…

De jacht op wildt…is groot genot,
De jacht op roem of eer…soms zot.
De jacht op winst…weleens beklaagd,
De jacht op meisjes…veel gewaagd.
De jacht op vlooien… nijdig iets,
op haaien…’t geeft zo veel als niets.
Maar de jacht op haring…dat maakt blij
Wij houden ‘t met die Jagerij !

Uit archief Vlaardings reder 1866


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 27-12-2009, 10:23:18
Haringvangst

Als de zomer in het land is,
komt de tijd voor ‘t zeebanket
dat door iedereen voorzien wordt
van een Hollandsch etiket.
De bekende haringvrouwtjes
komen stadwaarts met den trein.
Dan eet alles nieuwe haring
om maar Nederlandsch te zijn.

Refrein:

Hollandsch nieuwe,
al wat je ziet.
Hoe ze gevangen wordt,
hindert je niet.

Weinig haringsmullers weten,
met wat moeite deze visch
door een aantal arme zwoegers
in de zee gevangen is.
Want die stoere, flinke kerels
zwerven rond op ‘t ruime sop
en ze maken lange dagen
voor een loon van 14 pop.

Refrein:

Of het stormt uit het Noordwesten,
of ze glimmen van het zweet,
ze verrichten zwaren arbeid
bij ‘t bedienen van de vleet.
Van het loon dat ze verdienen
kan niet één gezin bestaan.
Daarom moeten ook de vrouwen
dag aan dag uit werken gaan.



Refrein:

Als de jongens veertien jaar zijn,
gaan ze met de loggers mee
en ze leeren de ellende
en gevaren van de zee.
Maar de meeste visschersjongens
hebben spijt van hun besluit,
want er is geen grooter kwelling
dan het leven op de schuit.

Refrein:

‘s Zondags eet men spek met erwten,
‘s Maandags boonen met wat spek,
‘s Dinsdags weer ‘t menu van Zondag,
ook al heb je weinig trek.
‘s Woensdags soep van bruine boonen,
daags daarna weer Zondagsdisch.
‘s Vrijdags is ‘t weer net als ’s Maandags
‘s Zaterdags wat gort met visch.

Als de visschers binnenkomen,
mag er niemand nog van boord,
wijl het lossen van de lading
ook al tot het visschen hoort.
‘t Kan den reeder weinig schelen,
Of zoo’n moegesjouwde man
eerst na 24 uren
vrouw en kroost begroeten kan.

Refrein:


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 28-12-2009, 10:20:07
Hollandse Nieuwe Lied

Hunk’rend Holland heft de handen
Met daarin een ideaal,
Ogen blikken blij naar boven,
Ogen van ons allemaal.
Kijk, het smulien gaat beginnen,
Kijk, de haring daalt naar binnen.....
Alle dokters aan de kant:
Hollands Glorie is in ‘t land!

(refrein)

Haha haring, o hoe heerlijk,
Haha haring, o hoe fijn.
Holland vlagt omdat de Nieuwe
Er zoals vanouds weer zijn.
Holland blijft de beste maatjes
Met die welgevulde vaatjes.
Want wat eet weer Nederland:
Haha haring uit de hand!

Moeders, molenaars, ministers
Zijn verzot op ‘t zeebanket;
Dochters, dominees en dichters
Vinden haring je-van-hèt !
Onze hobby heeft nu kieuwen
En die hobby noemt men Nieuwe
Ha, we hebben ze weer beet:
Vitaminen bij de vleet!

Jan Ooms   1969
(op muziek gezet doorJack Bulterman)


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 28-12-2009, 10:20:52
DE SIDDERROG

Schoon week en traag schuwt hij den vijand niet;
zijn blanke buik komt door het slijk gegleden,
en peinzend starend prevelt hij gebeden,
‘t vermoeide oog vol eeuwenoud verdriet.

Maar ijzig gif doorstroomt de klamme leden,
verschrikking, die het vadsig merg doorziedt.
Het oog vlamt op. De kille bliksem schiet.
De prooi is dood, de sidderrog tevreden.

Somwijl heeft hem het listig aas bedrogen,
de haak is door de dunne lip gebogen.
Thans spilt niet, ijdel rukkend, hij zijn kracht.

De visser trekt..,
hij ziet het monster drijven
en loost het snoer - dan plots: de handen stijven,
de sidderrog zinkt bodemwaarts en lacht.


N.E.M.Pareau


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 29-12-2009, 09:06:40
De Haringvangst

Daar kwam een Buis te Vlaarding an
Die moet de Derde van Sint Jan
Zijn netten weer gaan schieten
Kom aan dan vrienden luistert aan
Ik zal het u vertellen gaan
Maar ’t moet u niet verdrieten

Zij brachten hem dan metter spoed
Tot voor den kraan, hoort wat men doet
Hen gaat de mast belkijken
Hen maakt daar want en stag gereed
En dan weer in, het is klaar zoo ’k weet
Nu zal men zout gaan strijken

Men haalt het schip tot voor de plaats
Men strijkt het zout, men deelt de kaas
Dan gaat men weer aan de touwe
Maan vrienden zonder vee], gewag
Dat doet men op geen ééne dag
Wil dat toch wel onthouden

De schipper spreekt dan fige land
Zeg morgen moet het werk van kant
Gij moet wat vroeger komen
En in het vroege morgenuur
Doet de reep dan van de schuur
En ’t bier wordt ingenomen

Maakt dat gij met de speerreep vloot
Zoo roept de schipper uit de koot
Om zoo aan’d hand te raken
De zeilen moeten aan de ree
Het krimme zwaard en ’t vleetje mee
Het brood en ander zaken

Daar ligt het schip, nu frisch gereed
Geschrapt, geverft en gesmeerd
Men doet de vlaggen waaien
Men gooit het smeerig pakje uit
En een ieder met zijn lieve bruid
Gaat dan de nacht aan ’t draaien
 
De nacht verdwijnt, het is buisjes dag
Men hoort een ijselijk gewag
Wat zou dat toch beduiden
De schepen halen uit de laag
En moeten nu ook zeil vandaag
Men haalt ze haastig buiten

En zoo men nu het hoofd omdraait
Vermits de wind van ’t Oosten waait
Zoo moet men spoedig scheiden
‘t Is nacht, Mijn schat, mijn licht, ziel
Wij moeten zeilen, naar Den Briel
Men kan niet langer wachten

Komt Kooter brengt ons maar aan boord
Wij zeilen naar Den Briel al voort
Daar gaat het scheepje varen
Kom loodsje breng ons maar in zee
Gij krijgt een zakje utjes mee
Nu zijn we op de baren

‘t Is kok te vier, en zet je slap
Zeg Noorden en een lange schrap
Houd die maar tusschen beide
Dat gaat naar Hitland lieve maat
Naar Robert, Janus, Bet een Naat
Daar zullen we ons verblijden

Kom leg je rol in lieve Frans
Haal op de vleet en schiet hem gans
Men werkt dan zoo met lusten
En is dat halve vleetje in
Dan schaft de kok, ‘t is naar ons zin
Dan gaat men weer wat rusten

Het is nu weder kok te vier
Een ieder komt nu met plezier
Om’t werk van de hand te maken
Men muist de reep, de reep en breels zijn klaar
Daarbij gooit men het lood, ‘t is waar
Wij zullen’t Zand genaken

Wel vriend hoe gunstig is de wind
Het gaat met lusten lieve vrind
Als dat zoo aan mag houden
Ik denk vanmorgen de Zuidhoek
Wij zijn nu tegen de Visschershoek
Na’t best van zijn onthouden

Daar zegt de schipper tot een gast
Wel gaat eens kijken in de mast
Of gij geen land ziet liggen
Ja ginder, schipper, voor aan lij
Daar ligt de Kraan, geloof mij vrij
‘t Is Hangklip, zou ik zeggen

Kom zet je groote jager op
Het marszeil dat moet op zijn kop
Om op de baai te komen
Daar komt de Kooter, goeden dag
Roept Robert met een groot gewag
‘k Heb straks u al vernomen

Hier schipper is een beste stee
Roept Robert van de gansche ree
Laat hier je anker vallen
Men doekt het zeil dan op de ree
Wacht Robert wij gaan met je mee
Is’t antwoord van hun allen

Kom laat ons rijden op een paard
Wel jongens’t is de pennenwaard
Hoort, hoort de hitman praten
Men rijdt, men kijkt door Hitland heen
En eindelijk weer naar boord toe treen
Met vriend en kameraden

De kou gaat op, en voor de wind
Komen de jagers zeer gezwindt
Om naar de vloot te zoeken
Dan moet men morgen weer van baai
Kom gaan wij nog eens aan de draai
Geef op naar drank en koeken

Daar komt een jager voor de wind
Zoo roept de schipper heel gezwindt
Men doet de vlaggen waaien
Men kaakt in’t zout, men wordt niet moe
Men houdt wat op de jager toe
Daar gaat het op een praaien

Zij staan op’t dek zeer figeland
Al met de roeper in de hand
Het woord van goedemorgen
Wat vang je wel van deze nacht
Een ton of Tien ‘t is onverwacht
Ik zal ze aanstonds bezorgen


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 29-12-2009, 09:08:27
De haringvangst  (vervolg)

En met, zoo komt de sloep aan boord
Men strijkt ze erin, men maakt accoord
En geeft het volk een braadje
De jager krijgt de haring scheep
En Jan schrijft met een flauwe greep
Een brief aan zijn Kaatje

Daar heeft de jager nu de last
Het lange zeiltje in de mast
‘t Beduidt te gaan vertrekken
‘t Benet aan het zeil en zet in top
En dan het marszeil op zijn kop
Om Holland te bereiken

Wel nu Kozijn, dat is ting naar huis
Terwijl we net een haringbuis
De Noordzee zoo door drijven
Zoo wordt dan streng’t zij dag of nacht
Met schieten en halen doorgebracht
Met reve steken, zeilen

En is de teelt nu afgedaan
En ‘t schip met haring goed belaan
Wij ook naar huis toe keren
Verlaten wij het barre Noord
En gaan naar Hollands kusten voort
Met zegen van den Heere

De Noordenwind in dat seizoen
Die zal er ook zijn best aan doen
Men klieft zoo door de baren
Totdat men onze kust belengt
Men ziet Den Briel. men is verkent
Daar komt de loodsschuit varen

Men gooit het schip zoo aan de wind
Omdat de loods zoo ik denk
Aan lij aan boord zal komen
Men grijpt de man elk is verblijdt
Men vraagt de loods hoe is de tijd
Wat hebt gij al vernomen

De man verhaalt jun dit en dat
Terwijl wij zeilen naar het gat
Het water is gewasschen
De wind is van het West Noord West
Het is nu op z’n allerbest
Kom wil je gaaiders brassen

De nacht is om het is gedaan
Het anker op, wij moeten gaan
Daar gaan de jagers henen
Daar schiet de vloot al van de ree
Tot midden in de volle zee
En alles is verdwenen

Kom mannen neemt het zeil maar in
Hier is een opening naar mijn zin
Men geeft het oogje boven
De schotters wachten op het woord
Men schiet want zoo overboord
Gods zegen komt van boven

Komt, sijs die, roept de jongen fier
‘d Afhouwer roept’t is kwartier
Men gaat wat bakboord schieten
Daar roept de jongen halve vleet
Het gaat wel uit, zooals u weet
Dat moet u niet verdrieten

Daar roept de jongen, Drie kwartier
Ja, lustig mannen met plezier
Dat gaat naar’t einde zakken
Daar komst nu eindelijk gat aan gat
Een net of vier, wel wat is dat
Scheepsseizing’t is gebakken

Dan roept men schipper hoeveel zwink
Een muis of Vier, en een vink
Wil één het vangtouw nemen
Het roer moet regt’t bezaan op gat
De reep om spil, wel wat is dat
Men moet nog keggen hakken

Zijn we aan de hand, nu maar omlaag
En gaat nu in’t gebed vandaag
En gaat dan grutjes eten
En als het schaften is gedaan
Dan moet de wacht naar boven gaan
Dat moeten wij niet vergeten

De schipper zegt Drie uur uit
En. als de wind komt Noord of Zuid
Dan moet gij terstond het zeggen
En’t volk gaat dan wat naar kooi
De schipper zegt het is weer mooi
En gaat ook een uurtje naar de kooi

Er zijn nu Drie uren uit
Dan roept de wachtman overluid
‘t Is halé, mannen halé
Het volk komt nu terstond op dek
Die zijn op douw, die op zijn trek
Elk weet zijn post en palen

Dan komt het hooft al op de rol
Ja, mannen fluks dat net zit vol
Haal over kok met lusten
En steek er dan wat haring in
Dat is dan naar de schippers zin
Die weet dan van geen rusten

Haal op hals toe, ‘t is om de bank
0, welkom binnen is de klank
Van al de bootsgezellen
‘t Moet hooger op, tot voor Den Briel
Een frissche kou, haal door je kiel
Dat gaat naar binnen, sneller

Nu komt de inklaarboot langszij
Dan bast men, gaaders roer aan lij
En blijft dan zoo wat leggen
En is men met dat werk aan’ d hand
De slop van boord en loods aan kant
Houdt vol, ik zal’t je zeggen

En zoo ik dan niet beter weet
Dan watert men met spoed de vleet
Jan Kool gaat brombrood winnen
De vrouwtjes komen op het hoofd
De reeder wenst, zoo ik geloofd
De schipper welkom binnen

De vrouwen roepen doorelkaar
0, welkom binnen allegaar
Ze lachen, praten, buigen
Die om haar broer, die om haar man
Die om haar ouwe koekepan
Haar vriendschap te betuigen

En ik het schip nu aan de kant
Dan komt de voerman om het want
De dag die is aan ‘t dalen
En ieder komt dan met spoed
Al met een wagen om zijn goed
Terstond uit het schip te halen

Het volk dat wordt nu afgedankt
Het eenigst daar men naar verlangt
Is om het geld te ontvangen
En is de haring goedgekeurdt
Gelijk als alle jagers beurt
Dan krijgt elk zijn verlangen

Men doet de zeilen van de ree
De kabels, reep en speerreep mee
Om’t schip zoo af te tuigen
En is het gansche schip dan klaar
Men maakt het schip dan vast, aan de paal
En zal ik mij verblijden

Want ziet de haringvangst is uit
En ik zal nemen mijn besluit
Ik ben al moe van’t schrijven
Ik wensch u verder allegaar
Veel zegen in het nieuwe jaar
En wil uw dienaar blijven.

* vigilant; waakzaam, opletten
kooter; jongen die voor plezier meegaat
kok te vier; zorgen voor eten
Kraan en Hangklip; zuidpunt Shetland
de vleet watert; schoonmaken



Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 30-12-2009, 08:43:15
Hap Rap

Eet meer haring, maar dan zoute,
Zo luidt een A-griep advies,
U slikt winst, al kost het kwartjes,
Maar de A-griep slikt verlies!
Eet meer haring, een verklaring
Die gezond van zoute is,
Maar er was onlangs geen haring
En toen liep het even mis...
Mensen door de griep gegrepen,
Grepen er toen haastig naast,
Want de haring was zo langzaam
Mn de griep die had zo’n haast
Dus die dacht, geen zoute haring,
Da’s een zoete kans voor mij,
Wie geen haringkie kan pikken,
Die pik ik, als klant, er bij!
Nu is er weer volop haring,
Koelhuismaatjes. Zet ‘m op!
Laat de griep de griep maar krijgen,
Liever hij, dan wij een strop!

Nacky N. Mulder.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 30-12-2009, 08:44:44
Nieuwe Haring

Een pekelharing slank
Zwaarlijvig, dik en blank
‘t Hoofd afgeschild van boven
En dan daarbij een stik
Van roggebrood wel dik
Met boter toegekloven,
Is goede medicijn
Thriakel kan niet zijn
Zoo waardig om te loven.


Thriakel: vroeger een universeel medicijn


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 30-12-2009, 08:45:58
NIEUWE HARING

Wanneer de lente zich gaat zetten
En ‘t leven barst uit nest en struik;
wanneer ik weer de vrijheid ruik,
dan raakt de haring in de netten.

Wanneer de stadsmens juist zijn hielen
gelicht heeft en zich als een sjah
bedienen laat in Nice of Spa,
is ‘t voor de haring allerzielen.

Maar ja, zo gaat het in het leven:
wat d’een een feest is bij het brood,
bekoopt de ander met zijn dood:
wat d’ene neemt, moet d’ander geven.

- Zo peins ik vroom, zolang de vissen
nog koning zijn in eigen rijk.
Maar is de haring eenmaal lijk,
dan wil ‘k hem bij geen maaltijd missen.

A . C.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 31-12-2009, 09:18:48
WILLEM BEUKELSZOON

Zangwijze: Arm en nedrig is mijn hutje, enz.

Wie, die Hollandsch bloed in d’adren
Vloeijen voelt met warmte en gloed,
Zingt niet gaarn den lof der Vad’ren,
Lof, die ‘t hart hem zwellen doet.
Vlijt, vernuft en ijvrig pogen
Gingen bij hen hand aan hand,
Schonken rijkdom en vermogen,
Eer en roem aan ‘t Vaderland.

Onder duizend, die wij roemen,
Klink’ de lof van Beukelszoon,
Waar men ooit dien naam hoor’ noemen,
Daar weergalm’ ze op dankb’ren toon;
Hij, die, ned’rig en bescheiden,
Nam een schand’re vond te baat,
En die vonk zich uit zag breiden,
Tot een Goudmijn voor den staat.

Stil, maar peinzende op zijn zaken,
Viel hem de echte kunstgreep in;
Willem leerde ons Haring Kaken,
Bron van rijkdom en gewin;
‘t Kaken houdt het Vischje geurig,
Malsch en lekker zacht en vet,
‘t Wordt nog steeds als eêl en keurig,
Zelf op ‘s Vorsten disch gezet.

Stichtte men in ‘t lang verleden,
Beukelsz! U reeds Eertrofeên,
Wij, wij vlechten er nog heden,
Vrolijk d’eikenkrans om heen;
Moge uw geest ons hier omzweven,
Bij den dronk, haar toegebragt,
“Beukelsz naam blijv’ loflijk leven,
“Tot bij ‘t laatste Nageslacht!”

Toast: WILLEM BEUKELSZOON.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 31-12-2009, 09:20:07
IETS OVER DE SCHELVISVANGST

Vrienden als gij schelvis vangt
Daar gij zeker naar verlangt,
Zeg mij dan eens hoe dat gaat
Vroeg mij onlangs op de straat,
Iemand die uit wand’len ging.
En dus nooit geen schelvis ving.
‘k Zij mijnheer ik zal ‘t U zeggen
En wat nader uit doen leggen.
Ziet dat vaartuig dat daar staat
Is een bootje beste maat,
Dat word hier dan vlot gebracht
Zelfs al is het in de nacht.
Dan laveert hij in de wind
Als hij ‘t tij voordelig vind,
Als dat hij dan is gedaan
Dan moet hij aan ‘t vissen gaan.
Om garnalen lieve vrind
Die men langs de kust hier vind.
Want dat is het aas voor het want
En dan zetten ze weer aan land.
0’, mijn vrind dan moet gij ‘t zien
Wat er dan al moet geschi
Dan is het, jongen haal de wijven
Anders zal het aas verstijven.
Hierop gaat de jongen rond
En hij doet de wijven kond’
Wijven komt wat gauw op strand
Aas gaan halen voor het want
Zijn zij dan op ‘t strand gekomen
Dan vraagt ieder zonder schromen;
Zeg mij stuurman, hoeveel bak?
Is het voor aanstonds, of voor strak?
Hierop voert de stuurman ‘t, woord
Achtien moeten er aan boord.
Mannen zegt de stuurman weer
Kom naar huis toe voor een keer
Ieder past maar op zijn tijd
En maar gauw z’n stukken snijdt,
Komt dan spoedig weer aan boord
Want wij gaan een stukje Noord
Hierop gaan zij allen heen,
Ieder naar zijn woning freen.
‘t Vrouwtje is wel in haar schik,
Die loopt in een ogenblik
Vrouw geef koffie, bakker brood.
Want mijn man moet naar de boot.
Kom: nu ouwe; zeg nu ‘t wijf
Drinkt dat bakje in je lijf
Hier is je brood, waar is je zak?
Ouwe heb je nog tabak?
Ja zegt hij, kom ik ga heen
Zegt zij dan, klaar, Jan of Leen
Komtijds roept de vrouw hem na;
Ouwe eer gij henen gaat
Zou ik u nog na gedachten
Van den avond thuis verwachten?
Ja zegt hij als wind en weer
Ons zal dienen naar ‘t begeer
Zijn zij dan op ‘t strand gekomen
En elkander daar vernomen
Dan is het antwoord tot elkaar
Is het want er allegaâar?
Ja het is er zegt een ander
Komt aan boord maar met elkander.
Zet je zeil, en ‘t anker op,
Haal den kluiven in den top
Jongen; geef mijn ouden rok
Of is ‘t anker, schep je fok
Dat ik gauw het roertje vat
Wel wat zijn mijn wanten nat.
Stuurman hoe is het geval,
Op de zee of bij de wal?
Hierop gaat de stuurman praten,
Ik ZOU denken beste maten
Om een stukje zee te gaan.
Goed zegt Klaas, zo dan gedaan
Hebben zij dan wat gezeild
En goed elf vaâm gepeild
Dan is het antwoordt; ‘t is zo goed
Pouw zegt ‘k heb hier goeden moed.
Zoekt ‘t want maar uit elka.nder
Zegt de enen tot den ander
Heb je een ouden bak gevonden,
Dan een steen daaraan gebonden
Zegt den stuurman tot zijn maats
Kom dan zonder veel geraas
Is het allen naar uw zin?
Wel daar gaat het want erin.
Wil je stagfok laten zakken
Want het want vliegt uit den bakken.
Grijp, dien hoek zit in mijn hand,
Wie aast dat verwarde want?
Dan zegt Teunis tegen Pouwen
Ik zal achter de handen houwen
Maak terwijl de lijn gereed
Dan hebben wij ‘t uit eer dat gij ‘t weet.
Dat zal alles waardig wezen
Wil daar toch maar niet om vrezen.
Dat is ‘t laatste, ‘t is gebakken
Vallen ‘t anker, zeilen zakken.
Roept den eenen tot den aâr
Houw maar vol dan zijn wij klaar.
Ziet daar liggen wij geschoten,
‘k Heb vanmorgen niets genoten.
Geef mij nu mijn stukje brood
Want mijn honger die is groot.
Is het brood dan door de kelen,
Dan het bootje opgedwelen
‘t Houtwerk alles op zijn maat
Kom aan ‘t halen, het wordt laat.
Jongen geef het laafnet boven
En den haak want wil geloven
Dat het niet lang duren zal,
Ziet daar komt het zeiltje al.
Haal op het anker, ik de lijn,
Dat wij gauw aan ‘t halen zijn,
Stuurman zit maar op jouw gat
Of is ‘t anker, open wat


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 31-12-2009, 09:21:49
IETS OVER DE SCHELVISVANGST  (vervolg)

Gooi het lood maar in de mand
‘k Heb hier het want al in mijn hand
Ziet daar komt een schel’ vooruit
Grijp hem, welkom in de schuit,
Nader ân want ik voel leven
‘k Zal hem in jouw handen geven
Zegt de stuurman, grijp de haak
Pik! daar komt hij, die is raak
Ziet dan gaat het naar hun zin,
En zij halen ‘t beugje in.
Is de beug dan scheep gekomen
En wat vis daar dan vernomen
Dan spôen zij zich naar het land
En zij zetten de zeilen kant
Ieder zit dan wel te peilen
Of hij ‘t huis wel kan bezeilen
Als het tij loopt op zijn get
Wordt er gauw een riem gevet.
Zijn zij bij de wal gekomen,
Dan is het, stop de proppen gauw
Haal uit schelvis, kabeljauw
Zijn zij met de boot aan land
Dan is het geef uit vis en want
Wordt er dan geen tijd verzuimd
Dan is het gauw wat opgeruimd
Als de jongen aan gaat spreken
Wordt er naar de vis gekeken
En die liggen zij wel net
Tot de afslag daar zich zet.
Die spant zich daar in ‘t rond
Dan koopt ieder naar zijn zin
Die wat meer en die wat min
Als de afslag is gedaan
Dan kan ieder henen gaan
En de vis wordt thuis gedragen
In een mand of op een wagen
En de stuurman met zijn volk
Delen ook een mandje bolk
Naakt dan ‘t loon de arbeid goed
Dan is ieder vol van moed
Als het bootje vast blijft staan
Dan kan ieder henen gaan.
Zij zij in het dorp gekomen
Dan een goeden slok genomen,
Men wenst elkander goedendag
Tot het weer gebeuren mag
Ziet nu breek ik af met schrijven
En eer dat ik nu van u gaat
Wees nu ook zo goed vandaag
Doe uw milde hand ook open
Heeft hij dan wat gekregen
Dan gaat deze Heer zijn wegen
Naar het bad, of naar Den, Haag
En ik groet u ook vandaag.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 01-01-2010, 10:55:24
Dirk met zijn breeltjes

Hoe de Heere met tuchtige roede
Kan vernielen en behoede
‘t Is wat dit te kenne geeft
Dit laat ook een buisman weten
Die Dirk Peters heeft geheten
Die dat heeft ondervonden

Dit is dan na zijn verklaren
Als een buisman uitgevaren
Met een hoge woeste zee
Op een van die haringbuizen
Toegerust al uit Enkhuizen
Met hem voeren negen mee

Deze visschers door Gods zegen
Hadden meest hun last gekregen
Meenden haast naar huis te gaan
Toen een onweer in October
Op hun lijf viel, bang en sober
‘s Avonds bij een donkere maan

Toen zij hadden wel gegeten
Was de lucht zeer uitgespeten
Gaf hij donder, bliksem, vuur
Die de wacht op ‘t scheepje deede
Liep met vreeze naar benede
Riep zijn makkers, riep kwartier

Negen heeft de klok geslagen
‘t Nu tijd om zorg te dragen
Men gaf de stuurman last
Dat men goed de wacht zou houden
Dat men toch niet laten zouden
Dat op ‘t pompen zou gepast

Eenige waren buiten vreezen
Zeide ‘t is hier wel te toeven
Wij zijn dicht genoeg bij ‘t land
Op een goede zee gekomen
Dat de bladren van de boomen
Kome waaie in ons want

Als Dirk Pieters dit aanhoorde
Daarop tegen hun antwoorde
Donder op een dorre tijd
Daarvan placht men dus te spreken
En ‘t is menigmaal gebleken
Dan is ‘t menig man zijn tijd

Als zij dus tezamen praten
Komt daar weer een uitermaten
Een zeer zware donderslag
Waarop allen met veel schromen
Angstig zijn uit kooi gekomen
Om te zien hoe ‘t boven lag

Haastig naar de pomp gaan tasten
Riep de stuurman tot de gasten
Voort gaan zien hoe ‘t boven staat
Ach, zij pompten weinig steken
Of het is terstond gebleken
Dat het schip vol water stond

Al de luiken dreven open
En de stuurman heeft geropen
Douw het roer stijf tegen boord
Als men daar heen geslopen
Zag hij ‘t schip vast achter sloopen
Roer en steven was al voort

Door de donder uit geslagen
Toen zij ‘t schip aan stukken zagen
Ach, de handen in het haar
Ach, wat hoort men schreien, zuchten
En wat zag men ongenuchten
Wat bedreef men al misbaar
Dirk bond haast wat tonnetjes samen
Breeltjes met hun eigen namen
Dienstig voor hem in de nood
Want de stuurman riep met vreezen
Hier zal wel ons einde wezen
Niemand kan ontgaan den dood

Als zich Dirk aldus bereide
En nog tot een oudman zeide
Is er raad den dood ‘t ontgaan
Deze die had lang gevaren
Bij de zee wel vijftig jaren
“Zij” mijn raad is nu gedaan

‘t Achterschip begon te duiken
Heene dreven al de luiken
En naar voor liep alle man
Elk met vreeze ingenomen
Om zolang den dood ‘t ontkomen
Als men immers mag en kan

Onze Dirk en ook de oude
Hebben zich te saam gehoude
In het midden van het schip
Maar nu kwam er zooveel water
Dat men met groot geklater
Overboord smeet met een wip

Onze Dirk dan met zijn breeltjes
Saamgebonden met wat zeeltjes
En daarop zijn toevlucht nam
Die hij vasthoud nu terdegen
Zag hij onder voor Gods zegen
Hij toch telkens boven kwam

Door des bliksem helder lichte
Kreeg hij ‘t schip weer in ‘t gezichte
Dat bijna heel onder water lag
Eindelijk hoort hij zulk een krijten
Dat de lucht hem scheen te splijten
Door het jammerlijk geklag


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 01-01-2010, 10:56:31
Dirk met zijn breeltjes (vervolg)

‘t Schip met zestien lasten haring
In het water der bewaring
Daalde statig naar beneen
Hij zag ook drie rappe gasten
Boven in de fokkemasten
Zinken met een groot geween

Nog al bliksem, nogal donker
Ach het schip raakt heel eronder
Daalde naar de diepte heen
Kwam in ‘t zinken zoo tesnuiken
Dat het Dirk ook deede duiken
Met zijn breeltjes naar beneen

Doch door Gods gena bijzonder
Zoo bleef hij toch niet lang tenonder
Dreef maar met zijn breeltjes voort
Dat zeer droevig kerme, weenen
En dat angstig roepen, steenen
Heeft hij voorts niet meer gehoord

Derdehalf of ruim twee uren
Moest hij ‘t ongeluk verduren
Drijvend zoo op Gods gena
Even zong hij nu blijhartig
Davids psalm honderdendertig
Tot den Heere zijn toeverlaat

Hij zag wel nog schip nog landen
Gaf zijn ziel in Godes handen
Riep tot Hem met naar geklag
Eindlijk, naar Gods welbehagen
Daar een schip zijn oogen zagen
Dat vast aan het anker lag

Nu, nu, dankt hij God Almachtig
En nu roept hij luid en krachtig
Berg, ach berg, ach berg een man
Als een waker dat dan hoorden
Diend hij dezen naren woorden
Ook de maats beneden aan
Die fluks de lantaarn op staken
En zich haastig vaardig maakten
En zij werde hem gewaar
Maar zij konden hem niet raken
Nog met touwen, nog met haken
Ach hij was te ver van haar

De bedroefde stuurman zeide
Ach wij moeten hiervan scheiden
Hij is hier te ver vandaan
Dirk aan hoorde deze woorde
Nam de moed en dapper spoorde
Hij hen alle weder aan

Hij kon ‘t beste nog van hopen
Want de stroom was meest verlopen
Daar het stille water was
Noch wat nader aangekomen
Heeft er een de haak genomen
Sloeg naar Dirk en raakte pas

‘t Had geen klem, de kleeren scheurde
Dat hij weer de man opbeurde
Och nog eenmaal aangepast
En ‘t gelukt, het wilde houwe
Sloeg toen verder in zijn mouwe
En daar hield het lustig vast

Met dat Dirk zich vast gevoelde
En verbaasd zich dapper woelde
Vat de haak en trekt hem voort
En vinnig en zoo krachtig
Dat hij schier de man te machtig
Zoude trekken over boord

Dirk was nauw met Schip gekomen
Of zijn kracht scheen weggenomen
Was geheel en al onmacht
Maar de maats hem wel trakteeren
Trokken hem toen droge kleeren
En hebben hem bij ‘t vuur gebracht
En ziet Dirk heeft weer verkregen
Door des Heeren milde zegen
Al zijn krachten en verstand
Na de tijd van dertig dagen
Kwam hij door God's welbehagen
Met de maats gezond aan land

Dirk alleen is het ontkomen
‘d Anderen zijn weggenomen
Allemaal in zee gesmoord
En wijl God zijn gunst betoonde
Daar hij deze man verschoonde
Opdat die ‘t vertellen voort

Gaat hij voort naar ‘t huis des Heeren
Om de Heer zijn God te eere
Met dankofferen en gebeen
Wil ook door een Heilig leven
God zijn eeuwig eere geven
Die hem redde uit zijn geween.



Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 02-01-2010, 08:56:01
WONDERBARE REDDING VAN
JACOB van der TOORN
BIJ HET VERGAAN VAN DE “THEODORA” VLAARDINGEN 213
10 OKTOBER 1926


Is er één die weet te spreken
Van de redding uit de ellend’
Dan kan ‘t wis een zeeman wezen,
Die het bij ervaring kent;
Hoe in bange doodsgevaren
Als het all’ verloren schijnt,
Zelfs als alle hoop verdwijnt.

Heidenen mogen goden noemen,
En hun daden, breed en stout,
‘t Christushart zal nederig roemen
In den Heer, wien ‘t zich vertrouwt.
Hij alleen is oppermachtig,
Schept in duisternis het licht,
Toont Zijn gunst en goedheid krachtig,
Zelfs in ‘t hachlijkst tijdsgewricht.

Moog’ men ongeloovig smalen;
“Wonderen zijn er thans niet meer”,
‘k Wil een wonder U verhalen
Waaruit blijkt, hoe dat de Heer
In Zijn wonderdoende goedheid
Mij gesteund heeft en gestrekt.
Daarvoor zij Zijn naam geprezen,
‘t Is de Heer, die wonderen werkt.

Maar ik zou te ver afdwalen
Van het doel dat ik beoog,
‘k Wil eenvoudig U verhalen,
Maar in duidelijk betoog,
Wat aan mij is wedervaren
In een zware storm op zee,
Op den tienden October,
En ik deel ‘t navolgend mee.



Op den eersten van October,
In het jaar van onzen Heer
Negentienhonderd zesentwintig,
Lag men voor den tweeden keer,
Met de logger “Theodora”,
Van de Corverreederij,
Op een schoonen Vrijdagmorgen,
Klaar voor haringvisscherij.

Alle de bijzonderheden
Te vermelden van deez’ dag
Dit zou mij te ver doen treden,
En is iets dat ‘k niet vermag.
Eerlijk zij het hier erkend:
Allen waren op tijd present,
Zonder eenige bezwaren
Om des middags uit te varen.

Eén geval wil ik niet voorbijgaan,
Daarvan voel ik nog den schok,
Het blijft mij in ‘t geheugen staan,
Omdat het zeer mijn aandacht trok.
‘k Zag stuurman Pronk zijn ring van trouw,
Overreiken aan zijn vrouw;
Om die zorgvuldig te bewaren,
En ‘k stond een oogenblijk te staren.

Want ‘t was, of ‘t mij in de ooren klonk:
“Dit is een onheilspellend teeken”,
En ‘t mij diep in het hart doordrong,
Zooals ook later is gebleken;
Ze ontvangt deez’ ring, dat is gewis,
Voor altoos als gedachtenis.
‘k Kon op dat oogenblik wel treuren
En dacht: Wat zal met ons gebeuren.


Maar aan alles komt een einde,
Zoo was het ook onzen tijd,
En van familie en bekenden
Namen wij hartelijk afscheid.
En voor ‘t laatst een vasten handdruk,
Met den wensch van goed geluk,
Maakten wij van den kant ons los
En namen van de boot de tros.

Op den Waterweg gekomen,
Met nog twee van onze maats,
Zijn we met z’n drieén op sleep genomen,
En waren spoedig buitengaats.
Het koeltje was zacht, de zee was effen,
Die de “Theodora” droeg,
Met het “Vlaardingen twee dertien”
Vóór geschilderd aan den boeg.

Langzaam ging ‘t nu henenvaren,
Door het windje zacht gesust,
En daarbij was ‘t ons nog tegen.
Buiten het gezicht der kust,
Waren wij eerst Zaterdagmorgen,
Ook dien dag was ‘t nog zeer stil,
En den Zondag daarop volgend,
Hoezeer tegen onzen wil.

Want de mensch kan zich niet schikken,
In ‘t geen de Heere doet,
Altijd is het wegen wikken,
Dan te langzaam, dan te spoed.
Eerst des Dinsdag kwam ‘t gelegen
Voor ons om aan schot te gaan,
Drie en vijftig veertig breedte,
Daarmee moesten wij volstaan.


Woensdagmorgen ging men halen,
Maar de vangst die was niet veel,
Het waren slechts twee kantjes haring,
Dus vanzelf een karig deel.
Dadelijk ging het nu wat Noordwaarts,
‘s Middags ging de vleet weer uit.
Toen wij Donderdagmorgen haalden,
Was het weer een schrale buit.

En zoo was ‘t ook Vrijdagmorgen,
De vangst was weer niet noemenswaard,
Dan blijkt wel, dat bij al ons zorgen,
Hoe ijv’rig men zijn plicht aanvaard,
Al is men nog zoo vlug en snel,
En doet zijn zaken goed en wel,
Men blijft toch maar een enkel niet,
Als God. Zijn zegen niet gebiedt.

Wij waren nu met enkele schepen,
Op zesenvijftig breedtegraad,
Waarvan wij eenigen konden spreken,
Zoals dat in den regel gaat.
Wij praaiden schipper Wouter Rog,
Daarna Jan Bruin, ik zie hem nog
Met zijn bemanning staan aan dek,
En sprak ons van aanstaand vertrek.

Maar anders was de wil des Heeren,
Wiens raad alleen maar zal bestaan,
Jan Bruin die zou nooit wederkeeren,
Maar is toen in den storm vergaan.
De Heere trooste de bedroefden,
In stilheid doe Hij hen verstaan:
Hij is de God der wetenschappen,
En Zijne daân zijn recht gedaan.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 02-01-2010, 08:57:29
Vervolg

Dien middag was het weer niet gunstig
Wij hielden dus de vleet aan boord,
De barometer ging aan ‘t dalen,
En daarbij stond de lucht verstoord.
Tot Zaterdag ging alles best,
Wij bleven zooveel ‘t kon op peil,
De wind was uit het West - Noord - West,
En staken met een rif in ‘t zeil.

Doch ‘s middags ging de wind opsteken,
Blies meer en meer met kracht en ruk,
Al spoedig was ons zeil bezweken,
En woei tot viermaal toe aan stuk.
Wij namen ‘t in en repareerden,
Zooveel als ons maar mogelijk scheen,
En na herstel; wij weer probeerden,
Om ‘t op te hijschen als voorheen.

Intusschen bleef de wind verheffen
En nam de kracht aan van den storm,
Daarbij zal iedereen beseffen,
Dat ook de zee in kracht enorm,
Ja, als in woede werd ontstoken,
Te voren nog zoo stil en vlak,
Nu scheen ze als ‘t ware losgebroken,
Terwijl z’ haar golven hoog opstak.

Inmiddels ging de koers aan ‘t lagen,
‘t Kompas wees Oost-Noord-Oosten aan,
En nu kwam ons de vrees aanjagen,
Te veel naar Doggersbank te gaan.
Des Zaterdagnachts te twaalf uren,
Zoodra men kon, ging men overstag,
En waren als Paulus’ schepelingen,
Die ook uitzagen naar den dag.

Maar eer de dag begon te dagen,
Het was twee uur na middernacht,
Kwam een stortzee geweldig jagen,
Die zich op ons wierp met volle kracht.
Schipper, stuurman, twee matrozen,
Waren voor de wacht aan dek,
Zooveel mogelijk naast elkander,
Stonden we in een klein bestek.

In een oogwenk werd ik opgenomen,
En door de zware kracht en druk,
Van ‘t water overboord geworpen,
En sloeg ook mijn been aan stuk.
Het schip lag met de zij in ‘t water,
Ik sloeg mijn handen uit en greep,
Nog net bijtijds de sein lichtstandaard,
Waar ‘k mij krampachtig vast aan kneep.

Dadelijk was de manschap boven,
En stond een oogenblik verbaasd,
Alles was van dek geslagen,
En ‘t scheen het ging voor ons op ‘t laatst.
‘t Achterschip stond vol met water,
En ‘t dook als ‘t ware naar bene
Doch het schip hield zich nog drijvend,
Zoodat behoud nog mogelijk scheen.

Even van de schrik bekomen,
Zag men mij toen niet aan het dek,
Maar toen mijn stem toch werd vernomen,
Stond men dadelijk aan de plek.
Waar ik hing, en onverschrokken,
Werd ‘k oogenblikkelijk scheepgetrokken,
En eenmaal scheep, zag men het aan,
Mijn been was stuk, ‘k kon gaan noch staan.

Gelijk een afgematte vogel
Zakte ik op het dek ter neer,
En bij het overstroomend water,
Sloeg het been over en weer.
Lijdelijk moest ik alles aanzien,
Hoe bemanning zwoegde en werkte,
Om het schip weer leeg te pompen,
Wat ook gelukte naar ik merkte.

Na twee uur van angstig slaven
Was ‘t middenschip zoo goed als leeg,
Maar achterin wilde ‘t niet mind’ren
Door ‘t water dat men overkreeg.
Ook waren de pussen stukgeslagen,
Zoodat men nu niet hoozen kon,
En wij ons in een toestand zagen,
Waar vrees het van de hope won.

Nu vroeg ik mij omlaag te brengen,
Wijl ‘k gedurig in ‘t water zat,
Soms meer er onder dan er boven,
En dadelijk werd ik aangevat.
In ‘n oogwenk naar het voorin gedragen,
En in een kooi terneergezet,
Intusschen begon het licht te dagen,
Dat rees naar vastgestelde wet.

Mijn oom trok mij de natte plunje
Zooveel hij kon van ‘t bovenlijf,
Voorzag mij nog van droge kleeren,
Om dadelijk na dit korte bedrijf
Zich weer naar boven te begeven,
Waar alles schreeuwde door elkaar,
Is ‘t wonder, dat ik zat te beven,
Gansch hulploos in zoo groot gevaar.

De één riep: Houd moed, het water mindert,
Dan riep men weer: Het schip dat zakt,
Totdat, het was omstreeks zes uren,
Wij weder werden aangepakt
Door een bij uitstek hooge golf,
Waarvan de schrik om ‘t harte sloeg,
Die het schip bijna bedolf,
Zodat het neigde naar de grond.

Want dadelijk hoorde ik stemmen klinken,
Even na deez’ zwaren slag:
“Mannen, mannen ‘t schip gaat zinken”,
En in bang en naar geklag
Kwamen allen naar beneden,
Ieder greep het zwemvest aan,
Deed het dadelijk om de leden,
Om zoodoende van ‘t schip te gaan.

Want ook de boot was weggeslagen,
De laatste stroohalm in den nood,
Van ‘t zinkend schip in zee te wagen,
Was het eenige wat nog overschoot.
Niets bleef mij over om te vragen:
Jongens, help m’ ook nog dezen keer,
Wil mij toch nog naar boven dragen,
Maar ‘t antwoord was: Dat kan niet meer.

Daaraan valt niet meer te denken,
En gij hebt een gebroken been,
Geen mensch kan hier meer hulpe schenken.
Heel kort daarna was ik alleen.
Door den angst als overrompeld
En van alle hulp verstoken,
Ben ik uit de kooi gestrompeld
En zoodoende aan ‘t dek gekropen.

Nu zag ik met eigen oogen,
Hier viel niet langer te beraân,
En zooveel als ik kon vermogen,
Ben ik toen naar den boeg gegaan,
Waarvan ‘k mij af heb laten glijden,
In de woeste en onstuimige zee.
Dat is waarlijk niet om te benijden
Voor hen, die zijn aan veilige ree.

Want ieder kan nu wel bedenken,
De dood greep van alle kanten aan
Om ‘t leven meer en meer te krenken,
Dat zoo niet lang meer voort kon gaan.
Want eer nog was één uur verstreken,
Zag ‘k reeds drie doden om mij heen,
Van uitputting en kou bezweken,
Daar was mijn oom bij, naar ik meen.

De pomp was uit het schip geslagen,
Wij dreven daaraan met z’n tweên,
Jan Keus en mij kon hij net dragen,
Want ‘k had geen zwemvest om de leên.
Ik heb toen nog het touw gegrepen
Van ‘t breel, waarop Dijkhuizen dreef,
En dat toen aan de pomp bevestigt,
Opdat men te beter boven bleef.

Intusschen was het schip gezonken,
De “Theodora” was niet meer,
Geen enkele lichtstraal was er zichtbaar,
En rondom zag ik keer op keer
Het leven wijken der bemanning,
Ten laatste was ik nog alleen,
Die in dien nood en droeve spanning,
Met bange zuchten en geweên,


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 02-01-2010, 08:58:32
vervolg

Den Heere aanriep in mijn nooden,
Och, werd mijn ziel door U gered,
O Heer, ik kom tot U gevlogen,
Neig toch Uw oor tot mijn gebed.
Want ik begon nu erg te beven,
En dacht het zal niet lang meer gaan,
Nog een kwartier, dan zal het leven
Niet langer meer zoo voortbestaan.

En wonder, daar zag ‘k rook verrijzen,
Dat moet beslist een vaartuig zijn,
Dit deed de hoop niet gansch verdwijnen,
Al was ‘t aanvankelijk nog zoo klein,
En bij scherp aanhoudend staren
Ondekte ik dat het zoo was.
Een stoomtrawler kwam aangevaren,
En daarbij bleek het ook alras,

Hij zou dicht langs mij henenstoomen,
Bijna kwam hij recht op mij aan.
Men spreekt van waken en van droomen,
Zoo is ‘t ook toen met mij gegaan.
Merkbaar kwam hij dichter henen,
Maar ‘k zag, men merkte mij niet op,
Hij bleef met volle kracht doorstomen,
Angst en benauwdheid steeg ten top.

Nu kon ‘k niet anders doen dan roepen,
Zooveel als het maar mogelijk scheen,
En mijn stem die werd vernomen,
In een oogwenk kwam men naar mij heen.
Men wierp een lijn, een vadem afstand,
Niet verder was hij van mij af,
Maar ‘k dorst de hand niet uit te steken,
Uit vrees dat mij de pomp begaf.

De tweede maal kon beter slagen,
Men wierp de lijn tot aan mij toe,
Zoodoende dorst ik het te wagen,
Hoe ook gansch uitgeput en moe,
Hem aan de rechterarm te binden,
Met een paar slagen en een steek,
Daaraan werd ik toen scheep getrokken,
Waarna het bewustzijn van mij week.

En dit was voorwaar geen wonder,
‘k Was eerst vier uur aan boord doornat,
Daarna vier uur in Zee, meer onder
Dan boven water, afgemat,
Werd ik door bezwijming overvallen,
En zoodoende omlaag gebracht.
Onvoorwaardelijk dachten ze allen,
‘t Was gedaan met mij. Maar onverwacht;

Tot groote vreugde der bemanning,
Keerden de levensgeesten weer,
En na een half uur van spanning,
Kwam het bewustzijn meer en meer
Tot het normale, en ik taste
Rondom mij heen, ‘k lag op een bed
Begrijp, hoe dat mij toch verrastte,
Was ik dan werkelijk gered!

En daarbij maar alléén ontkomen,
Bevrijd uit zulken grooten nood,
Wat heb ‘k mijzelf toen voorgenomen,
Bij dat herleven uit den dood.
Maar ach, wat is men dra vergeten,
Hoe dat de Heer ons hoede en nam,
Zooals aan Isrel is gebleken,
Bij de wonderen in het land van Cham.

De storm was vrijwel aan ‘t bedaren,
De zee was ook niet meer zoo woest,
Zoodat de “Grim” kon henenvaren,
Naar de plaats waar het wezen moest.
Want “Grim” dat was de naam der boot,
Waardoor ‘k onverwacht werd opgenomen,
Die mij een veilige schuilplaats bood
Waar de anderen zijn omgekomen.

Van nationaliteit een Duitsche
Behoorde z’ in Cuxhaven thuis.
Naast God. mijn dank aan haar bemanning,
Van kapitein tot jongen incluis.
Voor hun menschlievend hulpbetoon,
Bewezen in mijn droeven staat.
Wat mij betreft, wensch ik hun ‘t loon,
De Heere vergelde hun deze daad.

Alras begon ik te ontdekken:
Men had nog iemand scheepgehaald,
Maar hoe men ‘t leven zocht te wekken,
Elke poging daartoe had gefaald.
Jan Keus is spoedig overleden,
Zooals ik dadelijk heb gehoord,
De “Grim” had van de “Theodora”,
Een dode en levende aan boord.

‘t Was Zondagmorgen elf uren,
Toen de reis kon worden voortgezet,
En Maandag bij het ochtendgloren,
Toen werd de Schotse kust ontdekt.
Men wendde naar North Shields den steven,
Een groote havenstad aan zee.
Denzelfden morgen half zeven
Lag men gemeerd aan veilige ree.

Nu nam ‘k eerst afscheid van de bemanning,
Van kapitein als van het volk,
En wat er toen van binnen omging,
De tranen waren daarvan tolk.
‘k Moest dadelijk de “Grim” verlaten,
En werd voorzichtig en heel zacht,
In een auto daartoe opgenomen,
En naar ‘t ziekenhuis gebracht.

Neergelegd op een zachte sponde,
Bereid door liefdevolle handen,
Deed dadelijk het verhaal de ronde
Hoe en waarom ik was aangeland.
Dit was zeer duidelijk te merken
Aan de bezoeken die ik kreeg;
Maar ik was het Englisch niet machtig
Zoodat ‘k bij al het vragen zweeg.

Vandaar dat het mij zeer verblijdde
Dat mijnheer Strijbos mij bezocht,
Met wien ( Maassluizer van geboorte )
Ik dadelijk vrijuit spreken mocht.
Hij was reeds drie en twintig jaren
Van South Shields inwoner geweest,
‘k Verhaalde hem mijn wedervaren,
Zooals gij in ‘t voorgaande leest.

En mijnheer Jager niet te vergeten,
Gezagvoerder van een groote boot
Die, zoo hij ‘t even kwam te weten
Mij opzocht en zijn vriendschap bood.
Gekomen van Zuid-Amerika
Met kolen voor North Shields bestemd,
Was hij een der eersten die ‘k weldra
De gansche geschiedenis had verteld.

Mijn eerste brief, zooveel het vermocht,
Heb ik dadelijk naar huis geschreven,
En den zoo bangen en droeven tocht
Naar mijn vermogen weergegeven.
‘k Heb vrouw en kinderen en familie
Mijn wonderbare redding vermeld
En, naardien de wet het vordert,
De scheepsverklaring opgesteld.

Nu was het werk aan de doctoren,
Tot behandeling en dadelijk gereed,
Waar ‘t noodig was werd het been geschoren,
Waarbij ook de foto het Zijne deed.
Om te zien hoe het was gebroken,
Namelijk tussen knie en dij,
Het werd gezet en met gipsstrooken
Omwonden en men mij weer nederlij.

Zoodra de brief die ‘k had geschreven
Bij mij thuis ontvangen was,
Werd vader dadelijk aangedreven
En maakte zijn besluit alras,
Zoo spoedig ‘t kon tot mij te komen
Ook broeder Wouter was bereid
En beide kwamen met de stoomer
“New Minster”, en ik was verbleid,

Toen ik den achttienden October
Op ‘t onverwachts hen voor mij zag,
Vergun mij dat ik dit heel sober
Vermeld, omdat ik het niet vermag
In juiste woorden weer te geven,
Wat er dan in ‘t binnenst’ leeft,
Al ons na zoveel ondervinden,
De Heere ‘t wederzien hergeeft.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 02-01-2010, 08:59:18
vervolg

Van Jan Keus zij hierbij aangegeven,
Dat ‘t stoffelijk overschot, als verwacht,
Niet in Engeland is gebleven,
Maar naar Nederland is overgebracht.
Het was de wensch van de familie,
Hij zou rusten in geboortegrond,
Daar rust hij tot ‘t “Staat op, gij dooden”,
Weerklinkt in jongsten morgenstond.

Het schip van kapitein de Jager,
Tot naam voerend de “Zwarte Zee”,
Nam na gelost en weer geballast,
Vader en broeder kosteloos mee.
Het was de wensch van de kapitein
Dat ze met hem zouden medevaren
Naar Rotterdam, daar moest het weer zijn,
Men had daartegen geen bezwaren.

Na enk’le dagen hier te toeven,
Namen wij weer afscheid van elkaar,
Zoo volgen blijdschap en bedroeven
Elkander op en ‘t valt soms zwaar
Te dragen wat de Heere ons oplegt,
Hij maakt ‘t licht als vrucht van ‘t kruis
En met veel groeten voor vrouw en kinderen,
Wenschte ik hun een behouden thuis.

Na zes weken van lijdzaam wachten
Ondeed men het been van het verband,
En hoe van alle kant bekeken,
Het stond niet in de juiste stand.
‘t Moest bij vernieuwing weer gebroken
En weer behandeld als voorheen,
Zoodat de hoop van wederkeeren,
Weer ver van mij verwijderd scheen.

Daarbij moest toen na enkele dagen
‘t Verband weer worden losgemaakt
Men had te stevig omgeslagen
En ik heb zucht op zucht geslaakt.
Zoodra men het merkte deed men dadelijk,
Daar het verband te klemmend scheen,
Door het wat losser en minder schadelijk
Het weer te omwinden als voorheen.

Weer spoedig was de tijd verstreken,
En kwam ik onder behandeling,
Daarbij is ‘t dadelijk gebleken,
Teleurgesteld was men onderling,
Het been stond weer niet zoo het hoorde,
De foto gaf ‘t heel duidelijk aan,
‘t Was ook te merken uit de woorden,
Het been kwam niet normaal te staan.

Men sprak om het wederom te breken,
Maar was daarbij niet homogeen,
En na veel over en weder spreken,
Besloot men daarna algemeen
Het tegenwoordig zoo te laten,
Daarbij verzeld van dezen raad:
Zooveel het kon ten eigen bate;
Mij te oefenen en te zien hoe ‘t gaat.

Hoe moeilijk mij dat is gevallen
Begrijpt hier zeker iedereen
Twee krukken kreeg ik ter beschikking
En een beugel aan ‘t gebroken been.
Toch na veel spanning kon men merken,
Hoewel zeer langzaam, ‘t ging vooruit,
‘k Begon ook zelf wat aan te sterken
En na zes weken kwam het besluit:

Ik mocht naar Holland wederkeeren,
En ‘k voelde onweerstaanb’re kracht
Naar ‘t land waarin ik was geboren,
Zoodat ‘t mij in verrukking bracht.
Na twintig weken hier te toeven
Brak eindelijk het tijdstip aan,
Van blijdschap maar ook van bedroeven,
Dat ik van hier alleen zou gaan.

Als laatst bewijs van medeleven
Kreeg ik herhaaldelijk bezoek.
Een ieder wilde zijn auto geven,
Maar zeer wijselijk en kloek,
Gaf zelf de Consul die aanbieding,
Hoe uitnemend bedoeld, den snoot,
En bracht mij met zijn eigen auto
Voorzichtig van ‘t ziekenhuis naar de boot.

Hier nam ik onder tranen afscheid,
Totdat de laatste stonde kwam,
De boot vertrok en eenmaal buiten,
Den koers naar den Nieuwen Waterweg nam.
In de hoop nu spoedig aan te landen
Te midden van familiekring
(Hoe verder af hoe sterker banden)
Waar ‘k met mijn gansche hart aan hing.

Den drie en twintigsten Februari
Lag de boot door ‘s Heeren goede hand
Na anderhalven dag van stoomen,
In Rotterdam reeds aan den kant.
Na een half uur van visitatie
Klonk ‘t sein tot heengaan naar den wal,
En dadelijk heb ik m’ er heen begeven
Zooals iedereen begrijpen zal.

Ik was als in een andere wereld,
Toen familie mij in de armen nam,
Om zooveel mogelijk te steunen.
Ook zag ik dat mijnheer Kleinschmit kwam,
En na wederzijds verwelkomen,
Als uit de dooden opgestaan,
Werd ik in zijn auto opgenomen,
En ging het op Scheveningen aan.

Nu zou ‘t vanzelf niet lang meer duren,
Dat ik mijn woning betreden zou,
En Woensdagavond juist elf uren,
Was ik in huis weer bij mijn vrouw,
En kinderen, waar ik als een wonder stond
Van ‘s Heeren macht die mij bevrijdde,
Waar alles omkwam, ‘t schip te grond,
Zoodat wij allen tranen schreiden.

De thuiskomst was nog niet vernomen
Of er kwam bezoek van allen kant,
Van alle zijden bleef het stroomen,
Uit alle deelen van Nederland.
Vanzelf waren daarbij predikanten,
Familie, vrienden en bekenden,
Verslaggevers van de couranten,
Aan het verhalen kwam geen ende.

Ook de familie der opvarenden,
En dit was voor mij een harde noot,
De wonde weder openhalen,
En te spreken van den droeven dood,
Die ‘k met eigen oogen moest aanschouwen,
Hoe alles om mij heen bezweek,
Zoo en geschiedenis te ontvouwen,
Maakt ‘t ongevoeligst hart van streek.

Men zoekt dan nog wel troost te bieden,
Maar staat er machteloos tegen aan,
Dat kan alleen door Hem geschieden,
Die heelen kan, maar ook verslaan.
Blijv’ de Heer de treurenden gedenken,
Die vermoeiden en beladenen noodt,
Onderwerping des harten schenken,
Want Zijn zachtmoedigheid is groot.

Eens zal toch al wat sterft herrijzen,
Namelijk in den jongsten dag,
Gods Woord geeft daarvan de bewijzen,
Zooals de ziener op Patmos zag.
Het land, de zee zal dan haar dooden
Weergeven op des Heeren stem,
Dan kan geen tegenstand geboden
En klein en groot zal staan voor Hem.

Nu rest mij nog in enkele trekken
Te schrijven, hoe ‘t verder is gegaan,
En moog’ zoo deez’ gebeurtenis strekken
Dan is aan mijnen wensch voldaan,
Dat hoe het ook mag tegenloopen,
Hoe ook aan alle zijden in nood,
Men op de Heer kan blijven hopen,
Bij wien is uitkomst tegen den dood.

Na enkele weken thuis te wezen
Ging het met loopen zachtjes aan,
De krukken kon ik zonder vreeze
Opzijde zetten en voortaan
Alleen op een stok mij voortbewegen
En maakte een kleine wandeling
En daarbij ook den wensch verkregen,
Dat ‘k spoedig weer ter kerke ging.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 02-01-2010, 09:03:34
slot

Daar was ‘t mij goed na al ‘t verleden,
En onder psalmgezang en gebeden
Den Heer te danken met geween.
Wiens macht en goedheid mij bewaarde
Waardoor dat ik niet werd vernield,
En ‘k riep: Waarom was ‘t dat Gij spaarde
En ik niet in den afgrond viel.

Maar nog mag leven in het heden,
In den welaangenamen tijd,
Waarin dat God aanbiedt den vrede.
Aan elk, die Zijn gena’ verbeidt.
Blijv’ de Heere mij Zijn hulpe schenken,
Opdat ik van nu af en voortaan
Met daden, woorden en in denken
In alles naar Zijn Woord mag gaan.

En altoos Hem de eer te geven
Die nimmer mat wordt en nooit moe
Gedurig ons te helpen al ons leven
Hij is ‘t waardig en het komt Hem toe
Wie nu wijs is merk’ die dingen
Geev’ bovendien verstandig acht
Op al des Heeren handelingen,
Die getuigen van Zijn gunst’ en macht.

Nu wil ik nog iets mededelen
Van mijn verblijf in Engeland
Aan belangstelling heeft het niet ontbrokene
Zoo van hoogeren als lageren stand,
Men betoonde waarlijk medelijden,
Nooit heeft me een ledige hand bezocht,
Soms kwam een auto zes uur rijden
Met het beste dat erwezen mocht.

Van de allerheerlijkste fruiten
Bracht men dagelijks voor mij aan,
En het is niet om in woorden te uiten
Hoe gevoelig ik was aangedaan.
En altijd was er variatie,
Waarbij ‘t bewuste wordt versterkt,
Hoe God in Zijn gemeene gratie
Nog onder alle volken werkt.

Maar ook Nederland mag ik niet vergeten,
‘t Heeft menigmaal mijn geest verheugt,
En zeker mag het elk wel weten.
Dat weldadigheid, die schoone deugd,
Nog niet is uit het volk geweken,
Maar zeer zeker onder ons woont,
Genoegzaam is dat mij gebleken,
Althans, men heeft ‘t aan mij betoond.

En daarom, ‘t is geen ijdele klank,
Dat ik, voor al den steun dien men mij bracht
Naast God betuig oprechten dank,
Men heeft m’ ook financieel bedacht.
En hierbij wil ik afscheid nemen,
‘k Ben met verhalen aan het eind,
Hoe wonderlijk het heeft geschenen,
Het is en blijft een waarlijk feit.
 

OPVARENDEN WELKE BIJ DE SCHEEPSRAMP ZIJN OMGEKOMEN.

M.P.PRONK, stuurman      30   jaar   Scheveningen
A.WESTERDUIN      64   jaar   Scheveningen
J.ROOS         54   jaar   Scheveningen
J.ROOS         42   jaar   Scheveningen
J.HARTEVELD         29   jaar   Scheveningen
H.DIJKHUIZEN         35   jaar   Scheveningen
J.KEUS               jaar   Scheveningen
F.van DORP         28   jaar   Vlaardingen
G.van den BEEK      35   jaar   Schiedam
G.CULLENS         16   jaar   Rotterdam
W.ENGELBRACHT      14   jaar   Rotterdam


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 03-01-2010, 08:35:01
Een “nieuw” lied op het afvaren der schuiten tot de verse- haringvangst te Scheveningen.
Op dinsdag den 14 e september 1781


Ag hoe lieffelijk, was ‘t voorleden
Toen de haringschuitjes in zee zouden gaan,
Waarop men toen ook braaf hoezeden,
Tot Prinse eer, en lof wilt verstaan.
Hij kwam door Schevening heen gereden,
Met veel statie agter hem aan,
Toen zag men ook de stuurlieden,
Met liefde tot de Prins belaan.

De Oranje vlagge woei van de tooren,
Tot blijk van menslievendheid,
En al de huyze, wilt aanhoren,
Ware ook met vlagges bespreyd.
Vlak voor het weeshuys, kwam hij rijden,
Toen de stuurluy, zwaaide hoezee’
En veel burgers, daar ter zijde
Die de Prins verzelde tot zee

Toen kwam de vorst aan den oever baaren
Om de schuytjes daar te zien
Die haar vlagges ook lieten waaien,
Zeer net en deftig alle tien
Waarop dat hoezee wierd geroepen
Toen de Prins was aan het strand,
Een ieder wierd genagt geroepen
Om te gaan naar de Britse kant.

Toen voeren zij door Neptunes baren,
Maar twee schuytjes uyt de vloot,
Kwamen weer na Schevening toegevaren,
Daar men de Prins toen eerbied bood,
Toen zwaaide zij nogmaals met haar hoede.
Die verciert met cocard of lint
Og, wie wou dat worden moede,
Hij word van ieder een bemind.


Toen gingen zij zeer deftig zeylen,
Van dees kust naar Engeland,.
Om haring te vangen zonder feylen,
Door Godes zegen, heel faljant.
Die is gewis voor Onze Prins,
Ag wie wou’er niet na verlangen,
Daarom roepen wij allezins.

Geef dog Heere, onze Staate,
Wijsheyd in ‘t bestier van ‘t land,
Zegent haar dog, boven mate,
Rontsom haar, aan alle kant.
Geeft dan Heere dat Onze Prinse,
Moge groeien in ware deugt,
Opdat wij ten allezinse,
Moge zijn met ons Prins verheugt.

Ik heb in de courant vernome,
Dat het ons was sesthalve van doen;
Wij hoeven daar niet voor te schromen,
Die dat geschreven heeft, past de schoen.
Naar wij willen de Prins vereeren,
Net een blij lied ‘t allezins,
Daarom roepen wij met luyder keelen,
Viva,Viva, lang leef de Prins.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 03-01-2010, 08:38:40
Visschers kiest zee

De visschersvloot in haven,
Ligt klaar om uit te gaan.
Ze kiezen zee, die braven,
Onzeker is ‘t bestaan,
Familie aan de reede,
Brengen een afscheidsgroet,
En luide klinkt hun bede:
Vaarwel en hou je goed.

Refrein:

Moeders en vrouwen,
Heb maar vertrouwen,
Ik kom behoûen
Van woeste Zee:
Gaat ‘t er weer langs hoor,
Heb daar geen angst voor.
Een rijke vangst, hoor,
Brengen we mee.

Als we straks op gaan varen,
Is kalmpjes nog de zee.
Er zijn geen woeste baren,
Zoo’n reisje valt wel mee.
Het windje in de zeilen,
En kleiner wordt de pier,
Dan zal het heusch wel reilen,
Is ons vak een plezier.

Mocht ‘t noodlot ons soms tarten,
ls stormwind angstig brult,
Jullie met angst in ‘t harte,
En vreeze bent vervuld,
Zend jullie vuur’ge beden,
Omhoog, voor ééne keer,
En smeek “ o breng nog heden,
De onzen veilig weer”.

Maup Biemans
Melodie: 0, Marenariello


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 04-01-2010, 09:21:30
Eerste Haringreis met de SCH 19

Opgemaakt door de stuurman K.Tuit van 8 juli tot 5 september 1922. Schipper A.den Dulk

8 juli 1922 – Donderdag

Ik ga nu aan de gang om te journaliezeren
Ik doe het wel niet veel, maar ‘k wil ‘t toch proberen
Om ‘t dichts geweis te doen, al is het niet op maat
Wat of er zo gebeurt, en hoe of het zo vergaat.

9 juli 1922 – Vrijdag

Wij sleepten ‘s morgens uit met helder prachtig weder.
En wuifden aan ons vrouw zo doenlijk en zo teder,
De wind uit zuiderhoek ‘t is net zo naar de zin,
En gaan met voile moed, de grote Noordzee in.
Zo spoed de dag alvoort, ‘t gaat wel al naar de zinne
Het windje is zelfs meer, in plaats dat het gaat stillen,
Passeren enkele schepen, ‘t zijn trawlers naar ik meen,
Zo daalt de zon alweer ter kimmen heen.

10 juli 1922 - Zaterdag ( om 12.00 bij Zwartbank )

‘t Is aldoor prachtig weer, wij varen lustig voort
De wachtsman roept arous, zodat een ieder ‘t hoort,
Wij moeten gaan om vis, dan zijn wij veel gezonder,
‘t Is nog geen acht de klok, of we eten vis in ‘t vlonder
En s’middags is het weer, een logger komt in ‘t zicht,
Zodat een ieder snel, daarheen zijn ogen richt,
Wij praaien hem terstond,’t Is de Maassluis honderd vier,
En 27 kantjes heeft hij gevangen hier. ( op 54.40 N.B. - 1.10 O.L. )

11 juli 1922 - Zondag

De zondag die is daar, de eerste van de reis,
Is helder prachtig weer, men stelt het wel op prijs,
Want Zondag op zee, en dan nog zeer veel wind,
Dan is een ieders wens, ‘k waar ‘t liefst met vrouw en kind.

12 juli 1922 –Maandag

‘t Wordt nu een drukke dag, om alles klaar te maken,
Vandaag gaan wij aan schot, een ieder heeft zijn zaken,
De kok met zijne rol, dat die goed zit in ‘t vet,
En ook de wandenemer, die maakt meteen z’n net,
Een ieder is vol moed, wij gaan de netten paaien,
Daarom moet alles klaar en elk die is aan ‘t graaien
Van schepen zien wij niets, alleen ons kameraad. ( M.A. 104 )
Een enkele trawler wel, maar niets dat ter haringvaart.

13 juli 1922 - Dinsdag

Des ‘s morgens nog zeer vroeg, zijn wij aan ‘t netten halen
De vangst schijnt niet naar wens, ‘t gemoed begint te dalen
In ‘t laatste van de vleet is de haring toch weer meer
En 19 ton haring, vangt men voor de eerste keer. (gelood 25 vaam)

14 juli 1922 – Woensdag

Vandaag was naar de zin, ‘t was trekken wat men kon
Ze zijn nu weer omlaag, ‘t is achtentwintig ton,
‘t Is nu prachtig weer, van morgen harde regen,
Heeft men goed oliegoed, dan kan men er flink tegen.
Meer leven om ons heen, als men in ‘t ronde kijkt,
Een enkele fiets, ook loggers, de meeste van Katwijk.
E hebben wij gepraaid, ‘t is de Schevening drie vijf,
Met negentien last haring, die gaat gauw naar het wijf.

15 juli 1922 – Donderdag

De vangst is sober schraal, ‘t niet te veel vanmorgen,
En noorduit is de koers, toch heeft de zeeman zorgen,
Want nauwelijks is het avond, de vleet ligt overboord,
Of de schipper zegt een mijn, zodat een ieder ‘t hoort.
 
16 juli 1922 – Vrijdag

Het is vandaag niet veel het is een kantje of tien,
En gaan een beetje kruisen, of wij geen schepen zien,
Wij zien Cornelis Spaans, wij praaien hem terstond,
Wij vangen 40 kantjes, hoort men uit schippers mond.

17 juli 1922 – Zaterdag

Daar ‘t twee uur haaltijd is en ‘t weer niet erg fleurig
De wind die was gedraaid en dat is niet rooskleurig
En regen dat het goot en bijtgal dat zo jeukt
Wij vingen veel makreel daar wordt wat op gebeukt.

18 juli 1922 – Zondag

‘t Is heerlijk prachtig weer, op deze zondagmorgen,
En daarom was het ons goed, ‘t ontdoen van aardse zorgen
En ons daarheen te leiden, dat alles gaat voorbij
En dat de tijd voorts kort is, voor u en ook voor mij.

19 juli 1922 – Maandag

De wind is s’morgens Noord, des s’middags is hij Zuid.
Hier is een vlootje, zij ruien ‘t vleetje uit,
Hier zijn twee Franse schepen, ‘t zijn d’eerste die wij zien,
En spreken een van Katwijk, die heeft een last of tien.

20 juli 1922 – Dinsdag

Het is vandaag wat stug, de wind is west-zuid-west
Wij vangen veel makreel, daar wordt wat op geketst,
Wij drijven om ‘t Z.0. Wij praaien Maassluis negen,
Die heeft nog 20 kantjes uit zijne vleet gekregen.
 
21 juli 1922 - Woensdag

Het is nu prachtig weer, wij vangen veel makreel,
Maar daarom niet geklaagt, wij hebben toch ons deel.
Wij zijn vanmorgen toch, de minste vanger niet,
De vloot die gaat vervelden, als men in ‘t ronde ziet.

22 juli 1922 – Donderdag

Vandaag was ‘t halen en trekken zo hard als men maar kan,
De reden was een indol en dan trekt alle man.
Wij vangen 15 kantjes, de zee was nogal vlak,
En Arie Klein kwam over, langs op zijn gemak.

23 juli 1922 - Vrijdag

‘t Is aldoor nattig weer, en ‘t is een hele bries,
Het oliegoed slaat door, elk wordt nu even vies.
Zes kantjes is de vangst en dat uit drie kwartaal,
Wij paaien dadelijk toe, met hoop op ander maal.

24 juli 1922 – Zaterdag

Wij praaien motor 1, ‘t is Jochem van de Bigge
Heeft gisteren niet gehaald, maar heeft het laten liggen.
De man die vangt niet veel, zijn vleet ligt in elkaar,
Maar aan het uiterend staat het gestrekt en klaar,
‘t Is ongelegen weer de wind is steeds aan ‘t draaien,
Nu gaat hij uit Z.W., dan weer uit het Noorden waaien
Al is de maand van juli, ‘t is heus geen zomerweer,
Want uit de zware wolken, strekken zich hozen neer.

25 juli 1922 – Zondag

Het weer is nu naar wens, wij hebben niet te klagen,
En daarom waar het goed, ons Gode op te dragen.
Een ieder klage toch, om zijner zonde wil,
Hij steekt zijn mond in ‘t stof, een ieder zwijge stil.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 04-01-2010, 09:22:31
Vervolg

26 juli 1922 – Maandag

De wind gaat om en om, en is weer aan ‘t draaien,
Hij loopt nu binnendoor en ‘t gaat uit ‘t noorden waaien.
Er valt nu heel veel regen, maar toch is schipperswoord.
De mast moet achterover, de vleet moet overboord.

27 juli 1922 – Dinsdag

Het was vanmorgen stijf, wij haalden slechts 3 netten,
Wij vingen een braadje eruit, wij gingen er weer zetten,
Wij praaiden Jacob Ros en daarna Arie Taal.
Die had in huis geweest en wel voor de eerste maal.

28 juli 1922 – Woensdag

‘t Is elke dag wat nieuws, wat zal ik nu weer melden
Het is een flinke bries, wij gaan nu wat vervelden.
Zowat een 50 mijl, de koers is Oost - Noord - Oost.
Daar spreken wij een logger, die geeft een beetje troost.

29 juli 1922 – Donderdag

De morgen die breekt aan, het valt weer bitter tegen,
Drie kantjes is de vangst, men wil niet aan die wegen,
Dat is het zeemansleven, ‘t is dan eens zuur dan zoet.
En eiken dag is het hopen, dat hem herleven doet.

30 juli 1922 – Vrijdag

Het is vandaag weer niets, het is niet eens een braadje.
We minderen ieder schot, en dat is heus geen praatje.
We spreken ene logger, het is Cornelis Tuit.
Heeft 40 ton aan boord, dat roept hij overluid.
 
31 juli 1 922 – Zaterdag

Het is nu heel mooi weer, het weer schijnt om te keren,
‘t Is zaterdag vandaag, een ieder gaat hem scheren.
Wij spreken Willem Rog, omstreeks het middaguur
De vangst is 6 last haring, ook in drie weken duur.

1 augustus 1922 – Zondag

‘t Is de eerste dag der maand, er valt wat regen
Naar hebben na twee uur, het zonnelicht gekregen
Augustus is gekomen, wat ze ook brengen mag,
De mens tast hier in ‘t duister, dat baart ons diep ontzag.

2 augustus 1922 – Maandag

We praaien een enkel schip, er is hier toch meer leven,
Ze vingen 20 kantjes en zijn nu hier gebleven,
Wij zien een enk’le Fransman, die hier in ‘t ronde draait,
We werkten nog wat Zuidaan, en hebben toen gepaaid.

3 augustus 1922 – Dinsdag

Vanmorgen drie de klok, de dag kwam aan de hemel,
Men haalt een net of tien, maar o wat een gewemel
De breels dicht bij elkaar, en ziet ‘k geloof gewis,
Het uiterjoon dichtbij, het wordt een pannevis.
Naar ziet het loopt nog mee, ‘t ligt aan goede zijde,
De reep die wordt gekapt, om erger te vermijden,
En haastig pikt men nu, het uitereindje op,
Had men dit niet gedaan, wij hadden wis een strop.

4 augustus 1922 -Woensdag

De vangst die gaat nu wel, na treuren komt verblijden,
Maar van ‘t geen men een maaltijd noemt, heeft men zoveel te lijden.
En heel wat netten stuk, te boeten wat men kan
Om het vleetje heel te houden, dan heeft men ‘t nut ervan.


5 augustus 1922 – Donderdag

Is zo bitter schraal, men komt van Zuid en Noord,
Wij spreken een enkel schip, ‘t is klagen wat men hoort.
Wij lopen nu N.O., dan weer om de Noord - Westen.
De schipper kijkt en zoekt, hij doet het al voor beste.

6 augustus 1922 – Vrijdag

Het glas staat aldoor laag, de wind is reeds aan ‘t schralen.
En eer het middag is, gaat ‘t uit Noord Westen waaien.
Het zuivert toch de lucht, het heeft zijn goede zij.
En houd het weer in stand, zei een matroos tot mij.

7 augustus 1922 – Zaterdag

Het knapt nu weer wat op, wij hebben weer gehaald,
Wij hebben ene maat, wiens boot in ‘t water daalt,
Men roeit zo heen en weer, gaat met elkander stoppen,
En waar men heeft gevist, dat komt dan op de proppen.

8 augustus 1922 – Zondag

Het is een Zuiderwind, wij zijn vannacht gaan varen,
Het N.N.W. in, of daar soms loggers waren.
Wij spreken daar Leen Hoek, die had n last aan boord.
Hij was drie weken in zee, en kwam weer van de Noord.

9 augustus 1 922 – Maandag

Des s’morgens tien de klok, kwam Michiel Pronk ons spreken,
Had veertig ton aan boord, in de nog geen drie weken,
Daarna zien wij Aai Visser, wij zeilen hem voorbij,
Wij gaan de netten paaien, precies op zijne zij.
 

10 augustus 1922 – Dinsdag

‘t Is met de visserman, toch o zo raar gelegen,
Want dan valt het eens mee en dan valt het weer tegen
‘t Begin van onze vleet, zat er mooi haring in
Maar na twintig netten, was het weer zo min.

11 augustus 1922 – Woensdag

Vanmorgen was het wèèr niets, wij gaan naar alle hoeken,
Eerst gaan wij naar de Oost, en dan weer Z.W.waarts zoeken,
Wij komen in een vloot, een Franse fiets of drie,
Veel loggers niet gehaald, als men in ‘t ronde zie.

12 augustus 1922 – Donderdag

Veel schepen om ons heen, een enkele wat gevangen
Tien kantjes is de vangst, ‘t is niet naar het verlangen,
Eén vangt er 30 ton, om deze tijd een spok,
Wij praaien Maarten Taal en daarna Gerrit Blok.

13 augustus 1922 – Vrijdag

Wij praaien schipper Teun, bij hem aan boord gekomen,
Was éne week van huis, dus heel wat nieuws vernomen,
Zijn vleet lag inelkaar, de vangst die was twee mandjes,
Wij hadden toch nog meer, wij hadden zeven kantjes.

14augustus 1922 – Zaterdag

Met het weer is het prachtig mooi, de vangst bijzonder min,
En halen nu vanmorgen, niet eens een braadje in,
Naar daarom zal ik toch, van éne vangst vermelden,
Wij vangen een tonijn en dat gebeurt maar zelden.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 04-01-2010, 09:23:19
Vervolg

15 augustus 1922 – Zondag

De zee is kalm en ‘t is een lage lucht,
Wij horen hier de Kees (Hillegonda), dat is geen kwaad gerucht,
Wij blijven deze dag nu Zuid en Westwaards werken
Totdat we in het middaguur, nu Englands kust bemerken.

16 augustus 1922 – Maandag

Wij zijn nu bij de wal, en blijven hier wat draaien,
En korten het vleetje op, nu wij de netten paaien.
Veel schepen zien wij niet, als Teun ons kameraad,
En dan een enkele trawler, die toch naar huis toegaat.

17 augustus 1922 – Dinsdag

De moed die gaat eruit, het valt weer bitter tegen,
En hebben nu vanmorgen, n kantje maar gekregen.
En Teun gaat om de Zuid, wij om de Oost-Noord-Oost,
Er wordt, (nu ‘t zo schraal) een enkele zucht gelootst.

18 augustus 1922 - Woensdag

Des ‘morgens nog goed weer, des s’middags gaat het waaien,
Bij Korving spreken wij, Dirk Kramer gaan wij praaien.
Wij wachten nog met schieten, want het is buiig weer,
Daarna gaan wij toch paaien en wel met het mastje neer.

19 augustus 1922 – Donderdag

‘t Is weer het oude liedje, wij hebben niets gevangen,
En ziet men het water aan, men heeft ze zo voor ‘t langen
Veel loggers niet geschoten, in de verlopen nacht,
Wij spreken Maarten Vrolijk, die heeft een last of acht.
 
20 augustus 1922 – Vrijdag

Het is beslist ruw weer, wij liggen uit te rijen,
Dat vissers leven toch dat zal geen mens benijen.
Want aldoor wind en regen, dat men niet boven kan,
En hier beneden zit men, als een gevangen man.

21 augustus 1922 - Zaterdag

De Noorderbries houdt aan, er kan zowat gebeuren,
Wij gingen ruim aan schot, en zijn nu aan ‘t verscheuren.
De derde nacht breekt aan, daar men vol zorgen is,
Want als dit langer duurt, dan loopt ‘t met ‘t vleetje mis.

22 augustus 1922 – Zondag

Vandaag nog niet gehaald, het blijft maar aldoor waaien,
Een enk’le Franse fiets, die zijn bij ons aan ‘t draaien.
Maar eer het avond is, ( dat is toch ons bezwaar ),
Gaan wij eens even kijken, doch ‘t boeltje dat staat klaar.

23 augustus 1922 – Maandag

Het weer is omgekeerd, wij kunnen adem scheppen,
Tien kantjes is de vangst, dat zal ik even reppen.
Wij varen nu N.O. zowat een mijl of acht,
En ruien weer de vleet, met hoop op deze nacht.

24 augustus 1922 – Dinsdag

De vangst zo bitter schraal, zodat wij weinig garen,
En dan geen suiker meer, dat zijn ook droeve maren.
Geen stroop meer in de flap, blijf dan op je gemak;
En enkele van het volk, die hebben geen tabak.
 
25 augustus 1922 – Woensdag

‘t Is stil beloop van weer, er is hier toch meer leven,
Wij hadden er niets van, de vangst een kantje of zeven.
En s’middags met het ruien, een halve vleet gepaaid,
Was ‘t hakken daarna knopen, de wind die was gedraaid.

26 augustus 1922 – Donderdag

Wij hebben ‘t nu vandaag, dan toch eens mogen treffen,
En men moet visser zijn, om dat eens te beseffen.
Hoe blij een ieder is, na zoveel tegenslag,
Vangst 26 kantjes, daar ‘k van gewagen mag.

27 augustus 1922 – Vrijdag

Wij vangen 50 ton, dat laat ik even weten,
Wij praaien Leendert Rog, heeft om de Noord gezeten.
En een van ons schipvolk, (de kok) zijn naam is Leen,
Ik zou het haast vergeten, die heeft een lelijk been. (verbrand)

28 augustus 1922 - Zaterdag

Het is een hele vloot, in ‘t ronde om ons heen,
De een die heeft weer weinig, de andere veel gekregen.
En deze laatste schoten, die hebben ons verrast,
Wij zijn nu zeven weken en wel voor achttien last.

29 augustus 1922 -. Zondag

De zondag breekt weer aan, de achtste al in zee,
En ‘t weer is nogal prachtig, dat loopt dan nogal mee.
En ieder is nieuwsgierig, hoe ‘t thuis gelegen is;
Men hoort toch niemendal, en leef maar op de gis.
 
30 augustus 1922 – Maandag

Wij gaan een uur of drie het 0.N.0.sten henen,
En gingen toen aan schot, wij lagen in de stenen,
Men klopt al uit den Zuid, men loopt al uit den Noord,
Een ieder paait zijn vleet, waar hem het meest bekoord.

31 augustus 1922 - Dinsdag
Vanmorgen was het halen, en trekken wat men kon,
Het stond op vijftig kantjes en dat dacht alleman,
Doch weer teleurgesteld, ze zwemt hier ongelijk,
Dan is de zeeman arm, en dan is hij weer rijk.

1 September 1922 – Woensdag

‘t Begin van deze dag, is het zo droevig klagen,
‘t Is machtig ongelijk, daar zal ik van gewagen,
De een vangt zestig kantjes, de andere niemendal.
Zij kunnen ‘t niet begrijpen, die leven aan de wal.

2 September 1922 - Donderdag

Dat valt vanmorgen mee, ‘t is halen, trekken, schaken,
De vangst die is vijf last, wij gaan de reis uitmaken,
Doch ‘t windje dat gaat draaien, en hij wordt Z.Z.W.
Wij gaan de netten paaien, dat acht men voor het best.

3 september 1922 – Vrijdag

Als men naar buis toegaat, dat is men zo gewoon,
Dan is het plaat corvée want dan moet alles schoon.
De wind is s’morgens schraal, des s’middags gaat hij ruimen,
Hoe gauwer nu naar huis, hoe gauwer kan men pruimen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 04-01-2010, 09:24:03
Slot

4 september 1 922 – Zaterdag

Vanmorgen zeven uur, het was een lage lucht,
Zijn wij met de Zwartbank, wij horen zijn gerucht.
Het koudje dat is meer, de aap die gaat erbij,
Wij varen nu acht mijl, een ieder die is blij.
Men past de afstand af, elk uur dat is verstreken,
‘t Is zeilen wat men kan, want dan waar ‘t wis verkeken.
Voor donker zien wij land, elk tuurt nu op z’n best,
Aan lij van Schevening, daarna de wind Noord-West.

5 september 1922 - Zondag

Het valt vandaag nog mee, men rekent er niet op,
Want een N1/2 Westenbries, men kiest het ruime sop.
Het water stond vrij hoog, men kwam behouden binnen,
Is ‘thuis dan alles wel, dan is het naar de zinnen.


Binnen met 25 last = 425 kantjes haring
2 last = 34 kantjes makreel
Besomming f 10.500,—


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 05-01-2010, 09:39:14
Gedicht op het afvaren der schuyten tot de versche haringvangst te Scheveningen,
op dinsdag den 14e September 1784.


Te Schevening daar hoort men ruyzen
De Zee; maar ook onze Buyzen,
Ter Versche Haring zouden varen,
Toen hoorde men de blijde maâren,
Van Man en Vrouw, zelfs Kindren mee,
Ja Vreemdelingen, ‘t staag Hoezee!
Dit lief geruys, dan hier, dan gins
Was al ter eere van de Prins.
De Vorst alzoo verwellekoomt,
Zoo roepen Reeders onbeschroomt,
Hoezee! zij doen hun klanken hooren,
En ach, Wie kan ‘t Hoezee dog smooren!
Op ‘t zien van zulk een Deugzaam Vorst,
Die Weez’, en weduw’ zaken torst.
De stuurliên zag men hier braveeren.
Hun Mutsjes zwaayde al ter Eeren,
Vercierd met strik Cocard of lind
Van hart en mond toch eensgezind,
Zoo roepen zij en ‘t Bootsvolk meê,
Lang leef de Prins! Hoezee! Hoezee!
‘t Was tijd dat men na boord vertrok,
Het tij was hier des Zeemans klok,
Zoo leyden Reeders langzaam voort,
Hun scheepsvolk yder na hun Boord:
Men nam dus afscheid aan de Schuit,
Toen galmde men ‘t Hoezee weer uit.
Wij vlagden allen aan ons boord,
En branden vuuren ongestoord,
Omdat de Prins ons kwam vereeren:
Wie kon’er meer ons vreugd vermeeren?
( Oranje is dog het Toeverlaat,
Altoos van Neerlands. Volk en Staat:)
Zoo staken Wij dan van de Ree,
En roepen nog driemaal Hoezee!
De eerste Haring, die’er is:
Die zullen wij aanstonds gewis,
Aan Onze Prins dog geeven;
Zijn vriendelijkheid is wel bekend
Zijn mildheid vind bij niemand end,
En dat verheugt Ons ‘t Leeven,
Dus roepen wij daxi. hier, dan gins
Hoezee! Hoezee! Lang leeft de Prins


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 05-01-2010, 09:41:45
Haal mij uit Engeland terug

Als je van de zomer weer uit haringvisschen gaat.
Wees verstandig, kijk dan allen uit.
Want dat land aan de overkant der zee verkneukt de kluit.
Als je eêne week op zee bent, wordt je plotseling opgebracht.
Door die goede brave Engelschman.
En waarom, dat weet je niet, al huil je, al schreeuw je van verdriet:

Haal mij van Engeland terug (bis).
Daar wordt de haring die j’ vangt in zuur gezet.
Daarmee mest de Engelschman zijn varkens vet.
Haal mij van Engeland terug (bis).
Daar zie je vliegmachines boven strand.
Haal mij van Engeland.

Engeland is nummer één in deze oorlogstijd.
Hij vecht voor vrijheid en neutraliteit.
Maar intussen pikt hij alle scheepjes op uit haat en uit nijd.
Heel de Nederlandsche vloot komt voorwaar nog onder de
Engelsche regering te staan,
En dan zingen wij het liedje van de tippereri mee.
En ‘t is naar Holland nog een reuze lange weg.
Daar lig je twintig weeken met je logger aan de kant (bis).
Dus haal mij uit ENGELAND.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 06-01-2010, 09:07:15
Haringvisschen

Haring! Hollandsch Zeebanket,
Vroeger kwam je in grooter hoopen:
‘t Schijnt, het tij dat is verlopen,
Zijn de bakens wel verzet?
Och ik vrees, de jonge Maats
Visschen nog op d’oude plaats!

Vroeger wist een lichtmatroos
Wáár men reven moest en peilen.
Wáár men ‘alles vol’ kon zeilen.
Wáár men veilig ruimte koos;
Wáár men, met één enklen slag,
Halve lading vangen zag.

‘k Bid-je. Mannen aan het roer.
(’t Geldt de welvaart van den Lande!)
Stuur toch niet, met scha en schande,
Als je nooit ten haring voer:-
Wilt gij glorie en profijt,
Zorg, dat ge bevaren zijt!

J.P.Heye


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 06-01-2010, 09:08:48
Oud Vissersrijmpje

Slaap wakkere visserliên
Verzamel uwe krachten
Bid eerst voor uwe kooi
Dan kunt gij zegen wachten
Al heb ge het nog zo druk
Doe eerst uw werk aan God
Dan heb ge pas geluk
Want, eens toen Petrus visser was
Kwam Jesus tot hem gaan
Verliet toen schip en net
Om tot zijn Heer te gaan
Dus visser wie gij ook zijt
Besteed uw tijd met varen
Want wat baat het toch de mens
Dat steeds voortuinlijk is
En die het Hoogste goed
Voor Eeuwig, Eeuwig mist.


(midden 19e eeuw)


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 07-01-2010, 08:29:56
Triomf, daar zeilt een vissersvloot

Tijdens de 4e Engelse oorlog had de visserij zo goed als stilgestaan en toen de vrede kwam, herademde men weer. De 15e september 1784 konden de vissers weer uitgaan en dat gelukkige feit werd aldus bezongen:

Triomf, daar zeilt een vissersvloot
Om frisse haring uit ;
De Scheveningse Pink en Boot
Lag lang genoeg vertuid.
De noeste vlijt herleefd aan ‘t strand,
De Buis is uitgerust:
Dan werp men ‘t nieuwe haringnet
In zee, aan Englands kust.
En brengt met vrolijk stroomgezang
Den Haring uit de zee.
De Scheveningse bokkinghang
Verbeid zijn komst alreê
Zo rookt hier weer, na dertig jaar
De bokkingdrogerij!
Nu lustig, mijne vissersschaar!
Zet al uw zeilen bij.
En stevent over Nereus kolk;
‘t Is vrede in ‘t vaderland.
Gij zijt het rapste vissersvolk
Houd dus uw roem in stand!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 07-01-2010, 08:31:14
Zeemansliedje

Ik ben geboren voor de zee,
Ik kan niet leven aan de zee;
En hou het bij geen landrot uit,
Als ‘t windje door de zeilen fluit.
Ahoi!

Al is mijn schuit een ouwe kast,
Als ik de vlag hijsch in de mast,
Dan voel ik bij dat rood, wit, blauw,
Hoeveel ik van mijn scheepje hou.
Ahoi!

En hebben op de oceaan
De golven witte befjes aan,
Dan denk ik aan mijn vrouw en kind,
Bij ‘t angstig huilen van den wind.
Ahoi!

Maar als de vangst gelukkig is,
‘t Zij haring, schol of schellevisch,
Dan komt de schipper in ‘t kombuis
Ons zeggen: “ Wij gaan weer naar huis!”
Ahoi!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 08-01-2010, 08:12:25
De haringvangst

Nu is het haringje gevangen,
Zie hoe spartelen z’ in het net,
Dat de visscher heel voorzigtig,
Inpaimt en op ‘t gangboord zet.

Spoedig vult hij nu de vaten,
Om dan weer van meet af aan,
Met een’ frisschen moed aan ‘t visschen,
En de hand aan ‘t werk te slaan.

Zoo beloond God met zijn’ zegen,
Al wat men met eere doet;
En het is zoo zacht en heug’lijk,
Als ons eigen arbeid voed.


Als de haring gevangen is word hij gekaakt, dat is te zeggen, schoon gemaakt en in tonnen ingezouten.
De uitvinding van het haringkaken hebben wij te danken aan zekeren WILLEM BEUKEL of BEUKELSZOON, wonende en geboren te Biervliet, eene weleer bloeijende doch thans geringe stad in het voormalig Staats-Vlaanderen.
Hij maakte in het jaar 1386 de Hollanders met deze kunst bekend, waardoor dit klein, smakelijk en gezond vischje, zeer lang kan bewaard, goed gehouden en verzonden worden.
De Nederlanders munten boven alle andere natiën in deze kunst uit; waarom deze visscherij dan ook met regt eene goudmijn voor Nederland mag genoemd worden.
BEUKEL overleed in het jaar 1397, hij is in de kerk te Biervliet begraven, alwaar men zijn afbeeldsel nog op het eerste glas, bij het inkomen der kerk ziet!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 08-01-2010, 08:14:15
Buisjes Zeildag

Daar gaan de schepen onder zeil,
Verlaten nu de ree;
En nemen op een’ goede vangst,
Ons aller wenschen mee.

Straks zijn zij op de Britsche kust
Waar men den haring vangt;
Waarna in Ne groot en klein,
Met zoo veel lust verlangt.

Geluk dan visschers! houdt maar moed,
Gods gunst geleid u weér;
Opdat gij met een rijke vangst,
Komt op de reede weér.


De gewone zeildag, Buisjesdag genaamd, is gewoonlijk den 20 sten der maand Julij, van ieder jaar; dan gaan zij allen te gelijk onder zeil, onder eenen toevloed van duizende aanschouwers, welke van verschillende oorden te zamen komen.
Voor echter deze vloot in zee gaat, heeft de regering de loffelijke gewoonte, om te bevelen, dat er in alle kerken gebeden worden gedaan, om den zegen des hemels over het welgelukken van ‘s lands groote visscherij, af te smeken; hetwelk dan ook met den grootsten eerbied wordt gedaan.
Hierin volgen wij nog het voetspoor onzer groote voorvaderen, welke elke groote onderneming begonnen, met God te bidden. –
Op iedere buis is gewoonlijk een stuurman, drie of vier matrozen en een jongen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 09-01-2010, 09:29:34
Voorwoord.
Dit gedicht heb ik geschreven voor degene die belang stellen in de haringvisserij.
Het is één reis van vier dagen, van de veertig die ik zelf gemaakt heb.
Terwijl ik het maakte, beleefde ik die hele reis weer opnieuw.
Waar ik over gedicht heb, was october 1947.


1.
Het is de avond voor het varen
wij zitten met een grote schare,
die komen allen afscheid nemen
want morgen neem ik weer de benen.

2.
Wij gaan nu niet te laat naar bed,
als wij weer varen gaan met ‘t net
zal er niet veel van slapen komen,
dan kunnen wij dus ook niet dromen.

3.
Het is kwart voor zes: kom je er uit,
anders ben je om zeven uur niet op tijd.
Want je moet weer gaan varen
op de woelige baren.

4.
Je ondergoed. ligt op de stoel,
dat je op zee lekker de warmte voel.
Als je gekleed ben, kom je dan,
je eitje ligt al in de pan.

5.
Het is half zeven als wij daar gaan,
wij blijven dan ook nergens staan.
Want het gaat nu niet zo snel,
maar met kwartier dan haal je het wel.


6.
Zo komen wij bij de logger aan
waarmee wij dan weer varen gaan.
De schipper zegt: niet een verstek,
en klaar gaan maken voor vertrek.

7.
Nu zeggen allen goede reis,
gezondheid is de eerste eis.
De schipper zegt: jij in een wip
de tros inhalen op het achterschip.

8.
Veel wensen voor een goede reis
‘De zegen en gezondheid’.
nu kunt me wel geloven,
alle zegen komt van boven.

9.
Zo ga ik naar het achterschip,
en haal de tros in, in een wip.
Het schip gaat daar nu van de kant.
De jongens kruipen in het want.

10.
Nu ook de voortros, het zijn er twee,
zo gaan wij nu maar naar de zee.
De logger die gaat achteruit
en draait dan bij en gaat vooruit.

11.
Zo gaan wij dan de haven uit
en zetten ‘volle kracht vooruit’
naar de vloot op de Noordzee;
zestien man gaan er nu mee.

12.
En blazen nog eens bij het Hoofd.
Wij roepen dàg Jan, Piet en Goof.
Zo vangen wij dan aan de reis,
want niemand brengt ons van de wijs.
13.
Terwijl wij nu zo varen
stuurt de stuurman hem. naar de baren.
En wij wisselen van goed,
en varen rustig naar De Hoek.

14.
Wij gaan het schip nu zeeklaar maken,
terwijl wij Hoek van Holland naken.
En als wji daar dan klaar mee zijn
is daar de zee en dat is fijn.

15.
Eerst naar Maassluis en Dirkzwager,
en dan gelijk naar Poortershaven.
De logger doet het nu weer goed,
zo naderen wij dan De Hoek.

16.
De Waterweg is nogal druk.
De schipper last dan ook een zucht
als wij dan langs het pierhoofd varen,
maar komt dan gauw wel tot bedaren.

17.
Wij gaan nu heerlijk deinen,
waar wij straks van bezwijmen.
Het dek dat is nu kant en klaar
en d’aardappels nog steeds niet gaar.

18.
De stuurnan geeft de wacht nu pover
en d’oudste neemt het van hem over.
De koers Noord-West en niet er boven,
dat ik daar op kan geloven.

19.
Want de schipper heoft gesproken:
“Dan ga ik een sigaartje roken!“
“Let goed op kompas en streken,
voor je een ander aan gaat spreken”.
20.
Want, dat is dan een boffie,
dan is het tijd voor een bakkie koffie.
Zo gaat de loger varen heen,
en d’oudste staat nu heel alleen.

21.
De monteurs die gaan ombeurten
de machine controleren.
Geregeld de motor smeren,
dat gebeurt ook heel wat keren.

22.
De motor is het hart van ‘t schip
het gaat dan ook niet in een wip.
Dit is het behoud voor allen
om een reisje op te bouwen.

23.
De logger is nu aan het zwichten
om zijn kopje op te lichten.
Want zo nu en dan een golf,
is net als een geweer met kolf.

24.
Daar gaat de kok met de piepers naar voren.
Daar zal je de mensen over horen.
Want eerst moeten zij ze gaan schillen
om de honger te gaan stillen.

25.
Een kwartier, het gaat niet zachter,
gaat de kok alweer naar achter.
Met de piepers in de pan,
de mensen kunnen er wat van.

26.
Dan is het koffie met wat koekjes.
Dat is goed voor zieke broekjes.
Want die zijn er elke reis,
Jan of Gerrit, Klaas of Thijs.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 09-01-2010, 09:30:44
Vervolg

27.
Maar wat zegt het al die woorden,
als zij maar gezond weer worden.
Want zieke zeelui zijn niet goed
en verliezen gauw de moed.

28.
De koffie wordt nu snel gedronken,
op de gezondheid wordt geklonken.
De oudste wordt dan afgelost,
en is vanzelf nog niet gedrost.

29.
Klaas, de matroos, gaat zonder mokken
om zijn wachtje te gaan kloppen.
Want hij moet nu gaan sturen,
de logger heeft nog weleens kuren.

30.
De oudste gaat een bakje doen,
en dan de kooi in zonder schoen.
Die zijn veilig opgeborgen,
en staan daar goed, nu zonder zorgen.

31.
Het voorin is nu in rust,
voor het oog nu wel een lust.
Want al die zieke mensen
dien niets anders zouden wensen.

32.
Maar plots is daar de bel voor schaften,
de kok die kan niet langer wachten.
Hij wil ook graag nu naar de kooi,
en vind het zo dan ook wel mooi.

33.
Maar als hij dan beneden komt,
dan kijkt hij vliegens in het rond.
Jongens, moet er niemand eten?
Had ik dat maar eer geweten!
34.
Dan had ik dat vast niet gedaan,
en de piepers laten staan.
Maar Gerrit en Klaas die eten goed,
voor de kok z’n werk en al zijn moed.

35.
Aardappels, vlees en bloemkool met een papje,
is toch heus een lekker hapje.
Maar als je dan ook zeeziek bent,
raak je er niet gauw aan gewent.

36.
Want de lucht van al die luchtjes,
veroorzaken dan ook wel kuchtjes.
Als je het eet zonder te koeren,
ga je straks de visjes voeren.

37.
Daarom nemen zij het besluit
en komen nu hun bed niet uit.
De kok die had wel zorgen,
maar bewaart het wel tot morgen.

38.
De jongens gaan de vaten wassen
en op de brug de wacht verrassen.
Vanmiddag draaien er drie wachten,
van tweeen tot bij achten.

39.
De schipper is ook op de brug en zegt geregeld,
‘t is net een klucht,
als ik zo de radio hoor,
kan die morgen overboord.

40.
Want de vloot is niet ver weg;
‘d Haring is nu aan de leg.
Als de wind maar zo blijft waaien,
Kunnen wij morgen ook gaan paaien.
41.
Paaien is, als wij de netten
Morgen overboord gaan zetten.
Dit is ‘t werk voor elke zeeman,
en die het dan ook wel kan.

42.
De schipper gaat nu ook maar slapen.
De wacht houd het schip dan in de gaten.
De jongens staan ook wel te gapen,
maar gaan vannacht heel lekker slapen.

43.
De jongste gaat naar de kombuis
en zegt, ik doe maar net als thuis:
een bakkie thee dat zal wel gaan,
dan kunnen zij misschien weer staan.

44.
Dan komt de jongste met de thee,
maar ach, het zijn er maar weer twee.
De rest is nog in diepe rust,
en die de thee ook nog niet lust.

45.
Ach ja, laat ze maar slapen,
anders staan zij ‘s nachts als maar te gapen.
En, daar mag men zich niet in vergissen,
op een logger kan je niemand missen.

46.
Nu is ‘t weer tijd om te gaan eten,
maar allen laten het nu afweten.
Allen zijn nog steeds maar ziek,
maar hebben gelukkig niet de griep.

47.
Zo draait de wacht nu rustig door.
Ja, Piet en Jan, daar gaat hij hoor.
Die liggen nog steeds in de plooi,
maar moeten nu toch uit de kooi.
48.
‘s Morgens zijn allen wel weer fit,
maar zien nog wel een beetje wit.
Dat is natuurlijk van de kooi,
dat is niet goed voor een flinke booi.

49.
De nacht ging dan gestadig door,
en ‘s morgens roepen zij in koor:
Daar is de vloot uit Nederland,
de jonen nog steeds niet in het want.

50.
Dus daar zijn het ook geen nieten.
Vanmiddag gaan ook wij daar schieten.
Eerst gaan wij nu maar even eten,
om onze maag weer rust te geven.

51.
Want je zult het wel beleven,
morgen hebben wij geen leven.
Met zoveel haring in het net,
komen wij vast niet in bed.

52.
Zo zijn wij nu één dag op zee
en eten dan ook weer voor twee.
Want dat is wel te merken,
dan kuiinen wij straks weer werken.

53.
Maar als je dan veel haring vangt
ben je zo weer aan de kant.
Zo wordt de logger klaargemaakt,
dan zijn wij straks vast niet te laat.

54.
Wij nemen nu de kans te baat,
als alles ineens schieten gaat.
Wij moeten dan snel achteruit,
willen wij niet verspelen rijke buit.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 09-01-2010, 09:31:37
Vervolg

55.
Want kom je aan de buitenkant:
is het morgen veel zwart want.
En daar moeten wij voor waken
door spoedig alles klaar te maken.

56.
De stelling die wordt neergezet.
De rollen lopen in het vet.
En de ruimen die gaan open,
en allen gaan nu lopen.

57.
De jongens verzorgen nu de blazen,
en lopen dus nu niet te razen.
De jongens geven ze dan lucht,
bij iedere blaas een diepe zucht.

58.
De vleet die wordt nu nat gemaakt,
dat hij straks goed zinken gaat.
Want mocht hij blijven drijven,
dan is het morgen allen kijven.

59.
Ineens zien wij het allen komen
al de schepen gaan nu stomen.
Met de vlag al in de voormast,
en sommigen gaan over-stag.

60.
De schipper zegt : wij liggen goed,
houd allen daarom goede moed.
Wij gaan nu schieten alle netten,
en maken daarmee korte metten.

61.
De schipper staat nu op de plecht,
met op het hoofd een grote pet.
Hij staat daar nu te turen
om het schip achteruit te sturen.
62.
Eerst een borrel om te lokken,
en daarna schieten zonder mokken.
Al valt het misschien wel tegen,
De schipper roept: “Op hoop van zegen”.

63.
Wij hebben het allen nu gehoord,
drie netten gaan nu overboord.
Die moeten nu eerst rekken,
eer wij gaan schieten alle netten.

64.
Als drie netten nu in zee zijn,
roept Klaas de matroos nu even fijn,
als die gerekt staat schipper-baas,
laat hem maar gaan Klaas.

65.
Zo gaat de logger achteruit.
Wij hopen nu op rijke buit.
Dan weer drie netten overboord,
met dan een joon, zo als het hoort.

66.
Nu kunnen wij verder gaan paaien,
tot de halve vleet, dat is te raaien.
En dan maar weer een joon erop,
zo als ‘t bij elke logger hoort.

67.
Op elk net, dat is niet dwaas,
komt er ook een grote blaas.
Nu geven wij weer heel gezwind,
de reep een heel groot zwink.

68.
Nu gaan er weer eens vijftig netten,
wij maken daarmee korte metten.
Het gaat ook nu, net als de wacht,
de aflossing ook weer van kracht.
69
Nu roept de schipper van de plecht,
het hoofd ontbloot, dus zonder pet:
“Geschoten met vlijt,
God zegen ons arbeid”

70.
De kok is klaar, wat wij nu weten.
Wij gaan nu eerst eens lekker eten.
Aardappels, bonen en spek,
dat is nu eens lang niet gek.

71.
Want dat is de kracht voor de dag van morgen,
als de kok niet goed kan zorgen.
Want als wij soms veel haring vangen,
wordt het laat, ook in de pannen.

72.
Wij zijn dan allen heel vol vuur,
en kijken dan niet op een uur.
Wij zijn dan bezig zonder ergeren,
om de tonnen goed te bergen.

73.
Na het eten gaan wij slapen,
dat wij vannacht niet staan te gapen.
De jongens houden nu de wacht,
die slapen straks tot aan de nacht.

74.
Zo slapen wij tot vier uur haast,
en blijven de zenuwen de baas.
Kan het eerst maar halen wezen,
dan behoeft er niemand meer te lezen.

75.
Dan komt de jongste met de thee,
en wij drinken heel gedwee.
Chocola dat hoort erbij,
daarom nemen wij er twee.
76.
Dan is het weer eens lekker praten,
om je werkgoed klaar te maken.
Het oliegoed wordt nagekeken,
en daarna wordt er weer gegeten.

77.
Wij eten brood, om van te rillen,
van die grote dikke pillen.
Maar als je altijd buiten bent,
ben je daar gauw aan gewend.

78.
Dan gaat de wacht op om zeven uur,
en duurt dan voort tot ruim éé uur.
Zo wordt het dan voor elke rit,
totale rust op heel het schip.

79.
De vis-lichten die zijn ontstoken.
En allen in de kooi gekropen.
Zo komt om n uur dan de wacht
die ‘t laatste was van deze nacht.

80.
Het is nu drinke, drinke, drinke!
Dus allen gauw nu bij de pinke.
Nu komt eerst dan de koffie kan,
en daarna dan de stuurman.

81.
Die roept dan rustig op het dek:
Als je allen gedronken hebt,
dan gaat de baas betalen
en wij de netten halen.

82.
De afhouder gaat op het bankje,
achter de winch en op een plankje,
om de reep in te gaan halen
en wij de netten binnenhalen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 09-01-2010, 09:32:36
slot

83.
De reepschieter gaat in het ruim,
en krijgt dan telkens weer een pluim
als hij de reep heel netjes
opgeborgen in het reepruim heeft.

84.
Eén oudste gaat nu in de krebbe.
‘d Andere dan maar vóór de krebbe.
De kok die krijgt een grote pluim
en gaat nu ook maar in het ruim.

85.
Dan komt de oudste met de zeizing
en heeft gelijk heel goede tijding:
Het is zilver buitenboord,
heb je het allen wel gehoord?

86.
De matroos op het middendek
vinden dat nu lang niet gek.
De motor die gaat malen
en zij gaan lekker halen.

87.
Zo gaan wij nu snel halen,
om de buit binnen te halen.
Zo gaat het tot de halve vleet.
Het dek is dan geheel compleet.

88.
Vol met mooie zilvre haring,
is voor velen een openbaring.
Want zoveel als er nu in zit,
wordt het maar een korte rit.

89.
Als de haring zo blijft komen,
 kunnen wij weer spoedig komen.
Niet Noord-West zoals het was,
maar Zuid-Oost komt dan te pas.
90.
Nu eerst de haring gaan verwerken,
met tonnen zout en dan ook merken.
De schipper komt ze eerst eens keuren,
dan kunnen wij direct gaan steuren.

91.
Eerst de tonnen uit het ruim.
Terwijl is dan de koffie bruin;
de koffie is nu wel getrokken
en d’haring ruik je aan je sokken.

92.
Maar daarom gaan wij nu niet treuren;
eerst gaan wij de haring steuren.
De haring gaat nu eerst in manden
om in de warrenbak te landen.

93.
Daar krijgen zij dan allen zout,
dat is het best voor hun behoud.
Nu worden zij in de ton gelegen,
het deksel houd de bovenste tegen.

94.
Dat de ton maar geheel vol mag zijn,
dat vind de reder dan ook fijn.
Want als de haring eens gaat krimpen,
dan zullen de tonnen aardig slinken.

95.
Zo steuren wij ze allen vol
totdat zij zijn heel boordevol.
Na steuren, wat is dat een boffie:
daar staat de kok al met de koffie.

96.
Dus allen maar weer koffie drinken
en dan maar weer eens bij de pinken.
Want buitenboord daar staat nog wat,
en zo te zien is ‘t ook nog zat.
97.
Dat zien wij aan de blazen,
die zwaar liggen te grazen.
Dus één, twee, drie daar gaat hij weer
nu maar voor de tweede keer.

98.
En opgewonden wordt de reep,
het zelfde als de eerste vleet.
Maar dit duurt dan ook uren:
het schip heeft wel eens kuren

99.
Maar na geworstel en gezweet
is twintig last dan scheep.
Nu gaan wij eerst die van vanmorgen
een veilige rustplaats bezorgen.

100.
Nu worden de tonnen dichtgeslagen.
Dit alles doen wij zonder klagen.
Daarna gaan wij dan eten,
en hebben dan ook niets vergeten.

101.
Dan wordt er weer gesteurd,
en allen zijn goed opgebeurd.
Want als het morgen weer zo is,
dan gaat het deze reis niet mis.

102.
Als de visjes dan beneden zijn,
dan denken wij zo gaat hij fijn.
Wij drinken koffie met een koek,
en krijgen dan weer flinke moed.

103.
Want als je zo hard hebt gewerkt,
dan voel je je allen ijzersterk.
Wij zijn niet meer te remmen
de visjes die gaan haast weer zwemmen.
104.
Nu spoedig de netten overboord.
Dit hebben wij allen al gehoord.
En daarna is het net als gister:
“Op hoop van zegen” roept de schipper.

105.
Zo gaat het nu van voren aan,
totdat wij straks weer slapen gaan.
Zo gebeurt niets nu eens toevallig,
alleen het weer is wisselvallig.

106.
Ook d’andere nacht, wij zien het al,
‘t is buitenboord ook nu weer bal.
Alles is zilver en ‘t is koud,
de visjes willen graag in ‘t zout.

107.
Wij hebben nog zat lege tonnen.
Dus behoeven zij ook niet te brommen.
Zo halen wij de vleet weer in,
en de schipper gaat het naar de zin.

108.
Laten wij het nu maar hopen,
de haring gaan wij snel verkopen.
De logger wordt gedraaid zonder te maren,
wij gaan voor de wind en lekker varen.

109.
Zo gaan wij weer naar moeder toe,
en zijn nu allen heus wel moe.
Wij gaan nu eten zonder ergeren
en dan de haring verder bergen.

110.
De koers Zuid-Oost, wie doet je wat.
Als het zo gaat zijn wij zo bij ‘t Gat.
Wij moeten wel een daagje stomen,
maar hopen er toch wel te komen.
111.
De volgende morgen,
‘t is net een boek, is warempel al de Hoek.
Zo zijn wij nu weer vol en zoet,
de bemanning maakt het reuze goed.

112.
Zo zien wij snel de haven komen,
waar wij gauw in zullen stomen.
Onze familie is niet mal:
zij staan allen ook al aan de wal.

113.
Wij meren nu de logger af.
al de mensen staan daar paf. “
Jullie schipper is geen wipper,
maar een heel gelukkige schipper”.

114.
Nu snel naar huis, dat is het beste,
waar nog achtenveertig uur ons restte.
Want dan is het ook heel gedwee:
“Jongens, gaan jullie nu weer mee ?‘



Vlaardingen, januari 1967
K.Struijs


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 10-01-2010, 10:58:16
Het afzenden der haringnetten

Als het net is ingeworpen,
Brengt men het in sloep of boot;
Om het naar de buis te roeijen,
Bij de groote haringvloot.

Zie eens, kind’ren; hoe die visschers;
Langzaam sjorren met het net,
Opdat het niet zoude lijden,
Gaan zij daar meé tred voor tred.

Nu zal ‘t visschen haast beginnen;
Alles is straks kant en klaar;
Ook de tijd om visch te vangen,
Is, in weinig dagen, daar.


Nu, lieve kinderen ! begint de haringvisscher in zijn element te komen.
Hij gaat nu zijne netten afzenden, en draagt dezelfde met de grootste voorzigtigheid in eenen boot, waarmede hij ze naar de buis brengt; want, daar dezelve nu getaand, gekurkt, gelood en opgetuigd zijn, moet hij vooral zorgen dat er niets aan beschadigt wordt; want de minste fout of gebrek welke er aankwam, zou hem, wanneer hij aan het visschen was, eenen geheelen trek kunnen doen verliezen, en daardoor de grootste schade toebrengen.
Als gij daar immer gelegenheid toe hebt, moet gij dit eens gaan zien; want het is wel de moeite waardig om de oplettendheid na te gaan, waarmede hij zijne netten in den boot bezorgt om dezelve te verzenden.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 10-01-2010, 11:00:20
Ode aan de vuurtoren


Des ‘s avonds, bij het vallend duister,
doet gij toren steeds uw plicht.
Werpt gij, met een stralend luister
den zeeman toe uw reddend licht.

Als de zee bij zomers weertje
zich spiegeld in de manegloed
of als zij, opgezwiept door stormen,
komt tot de allerhoogste vloed,
altijd staat gij trouwe toren
als een wachter aan de kust.
Niets kan uwe kracht verstoren,
gij brengt den zeeman altijd rust.

Als hij moe, na zware reizen,
eindelijk weer uw schijnsel ziet,
voelt hij nieuwe kracht herrijzen
en zingt hij een dankbaar lied.

Morgen ben ik weer eens binnen,
ben ik weer bij vrouw en kind.
In mijn huisje bij den toren,
waar ik geluk en vrede vind.

Maar 't gebeurde ook vele keren
dat er één niet weder kwam.
Dat de zee, die ons zo veel kan geven,
er eentje als een offer nam.

Ook dan nog, ouwe trouwe toren,
vervuld gij nog een heilige plicht.
Zend over hun die ‘t leven verloren
als een krans huw troostend licht.


W. Eizenberger

Egmond aan Zee


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: leen/spaans/ op 10-01-2010, 14:15:38
De schipbreuk van IJmuiden.

Dag Katrien, sprak visscher Barend.
"t Is mijn tijd, ik ga er op uit.
De zee bedaard, de lucht is klarend
En dan ik heb een goede schuit.
Je bent te klein om mee te varen.
Zeur nu niet, wacht tot de Paasch.
Hier heb je een cent, maar je moet sparen
Dan koop je een schuit, dag lieve Klaas.

           Refrein

Moeder wanneer is het Paasch
Want dan mag ik met vader varen.
Zoo vraagt lief vleiend kleine Klaas
En vang ik visch
Dan ga ik voor een schuitje sparen.

De morgen daagt, de zee is rustig,
De zon loert door het venster heen,
Vrouw en kind zijn levenslustig
Voor angst bestaat geen reden, neen.
Katrien en Klaasje zingen samen
Van de zeeman en zijn bruid,
Avondrood valt op de ramen
Terwijl de klok voor bedtijd luidt.

          Refrein

"t Is nacht, de zee begint te tieren
De bliksem klieft, de donder rolt
Hoort hoe woest de winden gieren,
Al schreiend strandwaarts holt.
Knielend liggen zij ter neder
Goede God heb medelijden
Spaar de onze in dit weder
En Klaasje vraagt onschuldig, blij;

            Refrein

Het dorp in rouw, de klokken luiden
Daar nadert ginds een droeve stoet,
"t Is visscher Barend van IJmuiden,
Eerbiedig wordt zijn lijk begroet
Marmerbleek ziet Klaasjes moeder
Valt snikkend op haar Barend aan
Haar smartkreet luidt, O Albehoeder,
Wat hebben wij dan toch misdaan?


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 11-01-2010, 08:23:11
Zien op Zee

kusten zien is gretig worden,
land is liefde lang ontbeerd.
Sterren zien is zeker worden
van bestek dat werd begeerd.

wolken zien is regen vrezen,
sneeuw of nevel, mist of kou.
Foto’s zien is heimwee krijgen
naar een molen of een vrouw.

meeuwen zien is land verwachten
berg of atol, fjord of klip.
Drijfhout zien is ‘t lot vermoeden
van een makker en zijn schip.

haaien zien is giftig worden,
pure angst of pure haat?
Steden zien is eenzaam worden
in de massa, straat na straat.

nevel zien is navigeren
met verhoogde waakzaamheid.
Schepen zien is afstand houden
of men een melaatse mijdt.

vlaggen zien is herkomst weten
van een onbekende vorm.
Strepen over jagend water
zijn de boden van een storm.

Maar de waarde van het varen
ligt niet in hetgeen men ziet.
Wél in schatten...navigare..
wat het heden morgen biedt.


Jan Noordegraaf


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 11-01-2010, 08:25:39
Victaliëren

Voor men zich op zee begeeft,
Moet men zorgen voor het eten,
Want de zee maakt etenslust,
Zoo als alle zeelien weten.

Daarom zorgt de visscherman,
Om zich te victaliëren,
Met gezonde en goede kost,
En iets om de keel te smeeren.

Is hij dat niet dubbel waard?
Die in nattigheid en koude;
Zoo veel nachten met de vangst;
Van den nutten haring sjouwde.


Als de netten aan boord gebragt en behoorlijk geborgen zijn, neemt de stuurman, als bevelhebber der buis, de noodige eetwaren aan boord; bestaande gewoonlijk in aardappelen, spek, worst, boter, brood, kaas, turf, hout, azijn, zout, peper en eenige jenever of brandewijn, ook nemen sommige stuurlieden bier mede, doch dit geschied maar bij weinigen.
Deze victalie wordt door de reeders of eigenaars der buizen, aan de leveranciers voorgeschoten, en bij het eindigen der reis, wordt er een dag bepaald, welke men ‘de Rekening’ noemt, waarop de stuurman met Zijne matrozen hun verdiend loon ontvangen en dan weten zij hoe veel ieder, voor de gebruikte victalie wordt gekort.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 12-01-2010, 09:32:21
Kerstmis op zee

de mens is geen mens meer
zonder machines geen mens
kan nog zonder vleugelen
of zwemvliezen van staal

de mens is geen mens meer
vogel vis tegelijk
kunstmaanbewooner
terzij de krimpende aarde

de mens is geen mens meer
achter het nieuwmetaal
drijft zuurstofloze ruimte
ademloos levensvreemd mee

de mens is geen mens meer
zonder geest geen machines
zonder geest geen staal:
staal is geschapen materie

de mens is geen mens meer
zonder de geest van god
zwevende over de wateren
als in de beginne

de mens is geen mens meer
geen schepper van nieuwmaterie
zonder de geest van god
de schepper zelf schepper

Jan Noordegraaf


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 12-01-2010, 09:33:59
De buis voor de stad Enkhuizen liggende, om zee te kiezen

Nu is ‘t haringbuisje klaar,
Om in zee te steken,
Dikwerf is uw gunst, o God!
Aan deez’ vangst gebleken.
Schenk haar nu ook weer die gunst,
Daar zij op vertrouwen:
Doe hen ook d ree,
Spoedig weer aanschouwen:
Met een rijk geladen vracht,
Daar zij zoo naar wenschen;
Voor zich zelf en voor het land,
En voor alle menschen!

Zoo als gij op dit plaatje ziet, lieve kinderen! leggen de haringbuizen voor de stad Enkhuizen in Noord-Holland, gereed om in zee te steken.
De netten, de victalie en al het noodige is aan boord; zoodra nu de bepaalde zeildag, (waarover ik u bij een volgend plaatje, nader zal onderhouden,) gekomen is, en al de ter haringvangst uitgeruste schepen bij elkander zijn, dan gaan zij gelijk onder zeil.
0, dat is zoo een groote vreugdedag; en geen wonder, want het welvaren van duizenden menschen, welke, wanneer de buizen met eene goede vracht weder binnen loopen, hierdoor gespijsd en gevoed worden, hangt er van af.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 13-01-2010, 08:15:53
DE JONGE KREEFT EN DE ZEEMOSSEL

Een Mossel, die aan ‘t strand, van water thans ontbloot,
Haar huis nu open deed, dan sloot,
Wierd van een jonge Kreeft, in dwaazen nyd ontstoken,
Eens uit haar hol dus aangesproken:
0 Mossel! uw geluk is ongemeen.
Wy Kreeften, hoe ellendig is ons leven!
Nu worden we uit ons hol door buuren-zelf verdreven:
Dan voert de storm ons elders heen.
Gy hebt uw steenen huis, waarin u niets kan deeren:
Gy opent het en sluit het weêr naar uw begeeren:
Ik bid, toon my de vriendlykheid
Van voor een oogenblik my in uw slot te ontfangen.
Ik weet dat my die gunst door u niet word ontzeid.
Ik zou terstond voldoen aan uw verlangen,
Hernam de Mossel straks, indien
Ik my niet schaamde groote li
In myn onzindlyk huis te zien:
Want, inderdaad, ‘t is niet gereinigd naar behooren.
Zo ‘t voor een’ korten tyd u echter kan bekooren
By my te komen, kom, opdat ik u voldoe.
Wy hebben plaats. Zy komt. De Mossel sluit zich toe.
Maak open, riep de Kreeft; ik stik; laat me ademhalen.
Was ‘t antwoord: maar zie eerst hoe de afgunst u doet dwaalen,
Gy word op ‘t oogenblik bevryd,
En leer, in plaats dat gy eens anders staat benyd,
Met uw geluk te vreên, uw’ dwaazen wensch bepaalen.


H.J.R.
Uit C.F.Gellert’s Fabelen en vertelsels, vertaald in neder-duitse vaerzen, uitgegeven bij Pieter Meyer, op den Dam in 1772.
Christian Furchtegott Gellert 1715 - 1769, Leipzig.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 13-01-2010, 08:17:49
Komst op de visscherij

Ziet eens welk een heer van schepen,
Zeilt op dezen waterplas;
Die altijd zoo stil en vreedzaam,
Voor zij er aan kwamen, was.

Hier op Engelands waterkusten,
Is de beste visscherij;
Hier vischt iedere haringvisscher,
Vrolijk, vergenoegd en blij.

Ieder zoekt en kiest een plaatsje,
Waar hij ‘t net uitwerpen zal;
Of hij laat dit veeltijds over,
Aan het loutere toeval.


Daar de haringen, even als meer andere en wel de meeste vischsoorten, vaste plaatsen in het water of in de zee hebben, waar zij zich ophouden en in eene groote menigte tezamen scholen; zoo hebben de visschers sedert onheugelijke tijden opgemerkt, dat de meeste, de vetste en smakelijkste haringen, zich op de kusten tusschen Engeland en Holland, naar de noordzijde, ophouden. Allen, van welke natie ook, zeilen daarom derwaarts, en men ziet aldaar honderde pinkjes bij elkander verzamelen; ieder kiest eene gevoeglijke plaats om te visschen, en men helpt elkander als het noodig is, om zich eene goede en overvloedige vangst te bezorgen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 14-01-2010, 09:15:19
De Bevoorrechten

Een oude zeemeeuw zal men nooit zien sterven.
Als het zijn tijd is, vliegt hij uit het land.
Wie speurend langs de vloedlijn loopt te zwerven
vindt soms wat vuile veren aan het strand.

Een meeuw schijnt in de hoogte dood te blijven
Toch vliegt hij voort, de vleugels uitgespreid,
Alsof zijn spieren plotseling verstijven,
en roerloos zeilend talmt hij in de tijd.

Voorbij de kim moet hij het water raken,
onzichtbaar voor een ieder op het land.
Alleen een zeeman ziet soms, bij het waken,
een dode vogel zweven langs het want.

En hij alleen verstaat dit vege teken
als eeuwigheid die neerziet in de tijd.
en voelt zich drijven door de blauwe streken
van Gods ontstellende oneindigheid.


Jan Noordegraaf


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 14-01-2010, 09:17:04
Het uitwerpen der netten

0, daar werpen zij de netten,
Met een hopend hart in zee:
Ziet hoezeer zij werken, slaven,
Alles brengt toch moeite mee.

Het weer is goed, de wind is gunstig,
‘t Pinkje dobbert op en neér,
En geheele troepen haring,
Zwemmen dart’lend heen en weér

Past maar op, verheugde zwemmer,
Kort van duur is uwe pret!
Visscher vangt u, door zijn’ loosheid,
Allen in zijn haringnet.


Gewoonlijk worden op St.Jansnacht de netten in zee geworpen, en dan mist het zelden of de visscher heeft, eer de morgenstond is aangebroken, een groot gedeelte van Zijne vangst aan boord. Hij ontlast dan zijn net, gelijk gij op het volgende plaatje zult zien, van den buit, maakt hetzelfde weder schielijk klaar om zijne poging te hervatten, en als hem dit eenige dagen achter elkander gelukt, kan hij spoedig, met zijne volgeladene pink, de Nederlandsche kust weder gaan opzoeken, om het voordeel en loon voor zijnen doorgestanen arbeid en vermoeijenis te erlangen.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 15-01-2010, 08:18:24
Ballade van de zwijgende zeelui       kerstmis 1980

Ik zag hem in zijn hut vaak zitten schrijven
maar hij hield wat hij maakte strikt geheim
voor zijn omgeving, die niet zou begrijpen
dat hij zich kon verlagen tot gerijm.

Soms had ik zin zijn prullemand te lichten
voordat hij die weer leeggooide in zee.
Verfrommelde papieren vol gedichten
dreven als afval in het kielzog mee.

Hij keek ze na alsof het geesten waren
van oude vrienden die hun zeemansgraf
als dolenden op aarde niet aanvaarden.
Maar éénmaal wees de zee zijn offers af.

Toen waaiden zijn gelouterde gedachten
als vlinders op een windvlaag over dek
en hij er achteraan, alsof hij trachtte
zijn ego nog te redden van dit lek.

‘k Heb een van deze vlinders kunnen grijpen,
het blad lag wiegend in mijn open hand
terwijl ik gretig las: “Alleen onrijpen
vinden in verzen het beloofde land,

want onze wereld schreeuwt om graan en olie,
gedichten lenigen geen hongersnood,
de waarde van een vers is maar symbolisch,
daarom gooi ik de mijne overboord.”

Ik heb nog maandenlang met hem gevaren
en zwijgend deelden wij elkaars geheim
dat mooie woorden monsters zonder waarde
voor de verdoemden op de wereld zijn.


Jan Noordegraaf


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 15-01-2010, 08:19:41
Aan den Held ter Zee

Dorus Rijkers! Menschenvriend,
Onze zaak, die goed bedient;
Dorus Rijkers! Kloeke Held,
Onze waar bespaart U geld;
Dorus Rijkers! Nooit bevreesd,
Onze Levertraan geneest!


een advertentie van een drogist


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 16-01-2010, 10:02:23
Ballade van de kakkerlak

Met proviand uit Singapore
kwam er een kakkerlak aan boord
als eerste van een nieuw geslacht,
nadat het schip was uitgegast.

Ze rende midden in de nacht
een grote zak bananen uit
en klauterde, bang voor een moord,
snel in de holte van een tros
die op de poop lag opgebost.

Daar bleef zij, een verlaten vrouw,
beschermd door niets dan henneptouw
en deinde met de golven mee
over de Zuidchinese Zee.

Wel vond ze troost in de kombuis
wanneer dat ‘s nachts verlaten was
en vrat zich dik aan eierstruis
uit doppen in de kerriebak,
wanneer het woensdag was geweest.

‘t Is waar, ze had een best menu.
Het wisselende residu
waaruit -ware zij mens, geen beest –
de stemmingen van kok en crew
te proeven zouden zijn geweest.

Ze at zich zat en baggervet
maar wat baat het een kakkerlak
wanneer zij leeft en slaapt en vreet
en niemand heeft die om haar geeft?

De eierzakken aan haar lijf,
die bleven groeien, man of niet,
- zoals bij ‘t mensenras geschiedt -
vielen vergeefs en vruchteloos
binnen de muren van de tros.
Soms kwam een zeeman;
die begon, gezeten op het zachte touw,
te neuriën van thuis en vrouw,
terwijl hij staarde naar het zog.

Helaas, was zij maar mens geweest,
of hij een kakkerlakkenman,
De een krijgt schepen en verstand,
de ander een insektengeest.


Jan Noordegraaf
( uit: “Luisteren naar schelpen” )


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 16-01-2010, 10:04:50
Het breistertje

Mooi Kniertje staat van dag tot dag
En breit voor haar deur een kwartiertje:
“Voor wien dat paar kousen wel wezen mag,
“Mijn allerliefste Kniertje?

“Voor wien dat paar kousen wel mag zijn,
“Voor moêrtjen of voor vaârtje?”
Zeurt dag op dag die bleeke Krijn,
“Of zijn ze voor Grietjen of Saartje?”

“Wel Krijnbuur! wist je dat zoo graag?
“U wil ik het niet verzwijgen.
“Je bent niet voor niet zoo jentig van daag,
“Om alles uit me te krijgen.

“Beloof maar dat je ‘t niemand zegt,”
Zegt Kniertje, hoe langer hoe zachter,
“De wereld is tegenwoordig zoo slecht;
“Ze zocht er zeker wat achter.

“Die kousen zijn voor me moêrtje niet,
“En geenszins voor mijn vaartje;
“Ze zijn ook niet voor zuster Margriet,
“Veel minder voor ‘t kleine Saartje.

“Ze zijn niet voor Oompje, ze zijn niet voor Meui,
“Hoe hoog of laag ze sprongen;
“Ze zijn niet voor een oude kneu,
“En niet voor een laffen jongen.

“Ze zijn - ze zijn - ze zijn - ze zijn....
“Je zult het maar raden moeten
“Die kousjes, zoo witjes, zoo netjes, zoo fijn,
“ Ze zijn - voor twee bloote voeten.”


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 17-01-2010, 08:41:32
Aan Land

Welkom, welkom in ons vaderland
Wij zijn nu weer op Hollands strand
En wie kan ons genoegen geven
Hoera, hoera het zeemans leven
Het varen gaat de zeeman goed
Dat geeft ons geld in overvloed

En zie ik dan mijn ouders hier
Dat is voor mij een groot plezier
Zij hebben mijn maandgeld weer ontvangen
Dat is naar ieder zijn verlangen
Dat doet de zeeman altijd goed
Als hij zijn ouders weer ontmoet

En wat de zeeman al niet ondervind
Is bij de meisjes in het zwindt
Maar die weten het wel te halen
De arme zeeman die zal het wel betalen
Zoo zingen wij met wijn en bier
Hoera de meisjes van plezier

En wat de zeeman niet ondervind
Het zij bij storm, regen of wind
Nu om te zwerven al op de baren
De Heere zal de zeeman wel bewaren
En komen wij dan weer aan ree
Dan brengen we braaf duitjes mee

En is het geld dan weer verteerd
En is het buikje schoon gesmeerd
Vaarwel, vaarwel dan lieve vrouwe
We gaan ons weer op zee vertrouwen
Het varen is voor ons zo best
Nu weer een reisje Oost of West


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 17-01-2010, 08:43:25
Uitreis

Nog wuift hij met zijn mutsje, Jan
Nog wuift hij met zijn mutsje,
En kijkt zoo lang hij kijken kan
Naar niemand als je zusje
Dag Harmen! Jongen, hou je goed!
Ik zal het ook doen, Harmen!
Ik zal niet, als een weeke bloed,
Gaan krijten en gaan kermen.

‘t Is zomerdag, de nachten kort,
De buien van s’gelijken;
Naar strakjes, als het najaar wordt,
Dan komt wat anders kijken.
Dag Harmen! Jongen, hou je goed!
Ik zal het ook proberen;
God is almachtig, God is goed,
Hij zorgt bij alle weren.

Met Paschen spreek je Vader aan,
En waagt een woord van trouwen.
Het zal misschien zoo grif niet gaan,
Naar wel met vol te houwen.
Dag Harmen! Jongen! hou je goed:
Ik zal je helpen. Vaârtje!
Eer mei in ‘t land is, schep.maar moed!
Zijn wij een vrolijk paartje.

Nog wuift hij met zijn mutsje, Jan!
Nog wuift hij met zijn mutsje,
En kijkt, zoo lang hij kijken kan,
Naar niemand als je zusje.....
En op dat zeiltje turen wij,
En dag en uur vergeet ik,
Kom Jongen! geef me een zoen, want jij
Houdt ook van hem, dat weet ik.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-01-2010, 09:18:26
Afscheid

Toen ik voor de eerste maal ging varen
En van mijn moeder afscheid nam,
Ik zal het nooit, neen nooit vergeten,
Hoe mij toen ‘t vocht in ‘de ogen kwam.
En hoe ze mij, die lieve moeder,
Al wenend in haar armen sloot.
Ik zal het nooit, neen nooit vergeten,
Al is zij nu reeds jaren dood.

Al snikkend sprak zij bij het scheiden,
Och; blijf toch altijd flink en goed.
Wordt nooit losbandig beste jongen,
0! blijf in ‘t diepst van uw gemoed,
God en zijn Heilgen wil vereren,
Zoek nooit in kwaad of zonde uw eer
En komt van al die verre streken,
Steeds als mijn jongen tot mij weer.

Dit woord, het klinkt mij nog in de oren
Als ‘k in de stilte van de nacht,
Aan haar gedenkt, die mij zo liefhad.
Met zoveel zorg heeft grootgebracht.
In menige uren van verzuchting,
Was ‘t mij of ik mijn moeder zag.
Alsof ik weer haar stem mocht. horen,.
Als op de eerste afscheidsdag.


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-01-2010, 09:20:41
Eerste reis

Klein jantje steekt van wal,
Hij doet zijn eerste reisje.
Vrees niet, malmoêrtje dat hij vall’:
Een jongen is geen meisje,
En jantje kan het al.
Kom dan, kom dan,
Kom dan als een man,
Kleine jan!

Klein jantje wendt den boeg
Naar vaders open armen.
Die haven is sekuur genoeg,
En wil hem graag beschermen.
Kind! Kies haar laat en vroeg!
Kom dan, kom dan,
Kom dan als een man,
Kleine jan!

Straks gaat hij weer in zee,
En nog wel twintig keren
Van de ene naar de andre ree,
Met zeilen en laveeren.
Der oudren hart vaart mee.
Kom dan, kom dan,
Kom dan als een man,
Kleine jan!

Bezwijkt in ‘t eind de moed,
En wordt de kracht wat kranker,
Dan strijk hij ‘t zeil en gaat voorgoed
In moeders schoot ten anker;
Daar is het rust en zoet.
Kom dan, kom dan,
Kom dan als een man,
Kleine jan!


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: leen/spaans/ op 18-01-2010, 09:49:01
De meermin

Daar vaart een arme vissersman,
Door Tesselstroom naar zee,
Hij vist al wat hij vissen kan,
Maar 't zit vandaag niet mee.

Varen, varen, ondanks bezwaren,
Varen, varen altijd maar door;
Baren, baren, overal baren,
Baren, baren, achter en voor.

Ikdoe mijn best, ik zet mij schrap,
Gedachtig aan mijn kroost,
Doch vang slechts kwaje duivelskrab,
Met kompliment van Joost!

Wat daar opeens naar boven schiet?
Een meermin, vol en rond.
Zij slaat heur staart, zij zingt een lied,
Zij kamt heur lokken blond.

Duik met mij onder, visserman,
In schoon-opalen zaal;
Gij sluimert in mijn armen dan,
Als mossel in zijn schaal.

Wat moet die arme visser doen?
Hij vangt haar in zijn net
En toont haar thans, voor één dubloen,
In 't kermiskabinet!




Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Jansen op 18-01-2010, 21:14:53
Hiermee is van mijn kant het laatste gedicht geplaatst

K


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: schubbereet op 19-01-2010, 09:41:27
Hiermee is van mijn kant het laatste gedicht geplaatst

K


Jammer Karel, ik heb er van genoten.
Misschien bedenk je je nog :-\

Hans


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Maart op 19-01-2010, 09:59:02
wat doeie Karel, neem ff rust en dan weer vorders ;D

gr Maart


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Jan Canuck op 20-01-2010, 22:11:55
Ik ben het met Maart eens.....
Dus een Schot en een Canadees tegen één Hollander...... ;)


Titel: Re: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
Bericht door: Zeester op 20-01-2010, 23:25:59
 Joh Karel....... jammer Man!!!!!!!
ik heb er altijd van genoten.
 
 Groetjes Willem.