Welkom, Gast. Alsjeblieft inloggen of registreren.
10-11-2024, 20:21:08
Startpagina Help Zoek Inloggen Registreren
Nieuws: Nieuwe leden moeten helaas wachten tot dat de webmaster ze accepteert. Er is veel kaf onder het koren. Het beste kunt u na registratie ons nog even een e-mail sturen jolydesign@ziggo.nl.

+  Vraag en antwoord & Wie wat waar
|-+  Hoofdindex
| |-+  Praatgroep Scheveningen
| | |-+  Gevaren waar Scheveningse vissers aan blootstonden. (Historie)
« vorige volgende »
Pagina's: [1] Omlaag Print
Auteur Topic: Gevaren waar Scheveningse vissers aan blootstonden. (Historie)  (gelezen 14615 keer)
gentij
Gast
« Gepost op: 26-08-2010, 14:29:07 »

Gevonden op het internet, wou het de liefhebbers van historie niet onthouden. Of deze topic op de juiste plaats staat moet de geachte operator maar beoordelen. Het verhaal bestaat uit 9 pagina's.

Gerard
                                                             -1-
Vele eeuwen door is de zee, - en we hebben hier voornamelijk de Noordzee op het
oog -, onveilig gemaakt door zeeroovers. De meest bekende waren die van
Duinkerken. Die stad was een waar zeerooversnest.
De kapers hadden het op koopvaarders maar niet minder op visscherschepen
gemunt. Scheveningen heeft dat herhaaldelijk ondervonden. Vlaaringsche hoekers
en buizen konden bij vervolging dikwijls nog de wijk nemen naar de Maas, de
Scheveningsche bommetjes werden naar het strand gejaagd en hun vlucht baatte
hier dan weinig; geheele of gedeeltelijke vernieling van het schip was dan
gewoonlijk het gevolg, als er niet tijdig van uit den Haag militaire hulp kwam
opdagen.
Die vernieling was niet anders dan een wraakneming. Het hoofddoel was, het
vaartuig te rantsoeneeren, d.w.z. van de bemanning een zeker bedrag in baar geld,
of de gevangen visch of de aan boord zijnde levensmiddelen te eischen. Dikwijls
werd een lid van de bemanning naar land gezonden om den geeischten buit te
halen en de rest van het volk gevangen te houden, tot het geld er was.
Het eerste geval van zeeroof, waarvan oude schrijvers gewagen en waarbij
Scheveningen betrokken was, is van het jaar 1471, dus in den Grafelijken tijd.
Omtrent Paschen van dat jaar zeilden eenige zeeroovers de Maas in, tusschen de
plaatsen Brielle en 's-Gravenzande; ze gingen bij Brielle aan indien deden zich voor
als kooplieden, maar "ten lesten werden zij verspiet ende bekent dattet allegaders
zeeroovers waren."
De Schout en de Raad van de stad lieten ze alle gevangen nemen. Er waren er
echter nog eenigen in het schip achtergebleven en deze vernemende wat er met
hun kameraads gebeurd was, lichtten het anker, zeilden des nachts langs de kust
en kwamen 's morgens met het krieken van den dag voor Scheveningen.
"De Schout van der Dorpe, vernemende datter zeerooveren waren, riep alle de
visschers te samen ende vielen se aan boort, ende namen se gevanghen." De
Schout zond terstond een ,"snellen" bode naar den Raad in den Haghe om van het
gebeurde kennis te geven. Ridder Phillips van Wassenaer, destijds Baljuw van Den
Haag, kwam te Scheveningen en liet al de zeeroovers naar den Haag brengen,
"Ende als zij geëxamineert waren, bevant men dat het al zeeroovers waren,
waerom zij onthooft werden, ende op raden gheset tusschen Scheveningen ende
Eijckenduijnen op de hooghste duijnen, die daar laghen, opdat men se over alle de
zeestrange sien soude, ende den Raet van Hollandt sonden Willem de Bastaerdt
van Swieten, Procureur Ghenerael in (naar) den Briel met veel volcx, ende brochten
alle de andere Zee-roovers in den Haghe ende werden mede gherecht ende op
raden gheset bij den anderen op hooghe Duijnen, ende deser wasser omtrent
vijftich, alle meest uijt Oostlandt geboren."
Het avontuurlijk leven, verbonden aan de zeerooverij, bleef niettegenstaande de
doodstraf als hierboven dikwijls het einde was, voor velen aantrekkelijk. De lust om
het zeerooversbedrijf uit te oefenen werd bovendien zeer aangemoedigd door de
Engelsche en Fransche koningen, in tijden dat zij met den een of anderen staat in
oorlog waren. De kaperbrieven, welke zij in die omstandigheden aan zeelieden
uitreikten gaven dezen verlof om zich aan bedrijven schuldig te maken, welke
buiten den oorlog sterk werden afgekeurd, ja met den dood gestraft.
Ook Nederland gaat niet vrij uit. Reeds Prins Willem I gaf, zooals bekend is, den
Watergeuzen kaperbrieven en na hem kwam het meermalen voor.
Scheveningen heeft zeker meer dan andere plaatsen aan onze kust van de
zeeroovers te lijden gehad. Een aantal feiten van dien aard zijn in de geschiedenis
bewaard gebleven om dat te bewijzen; de voornaamste zullen hier volgen.
Maar behalve door die zeeroovers verkeerde meer dan eens het Dorp in gevaar,
wanneer Nederland in zeeoorlog was en de vijandelijke oorlogsschepen zich aan
onze kust vertoonden. We kunnen ons voorstellen hoe in die omstandigheden de
angst den Scheveningers om het hart sloeg. Wel werden dan voorzorgen genomen,
maar of die doeltreffend zouden geweest zijn, wanneer de vijand werkelijk
Scheveningen had willen beschieten, of er had willen landen, daaraan twijfelen wij.
Er zou van Scheveningen weinig overgebleven zijn, al had men in die tijden nog
geen verdragend geschut. En bij landing zouden roof en brandstichting gevolgd
zijn.
Uit de volgende resolutie van de Staten van Holland kan men zien welke
voorzorgsmaatregelen de Overheid al zoo nam. Zij is van Augustus 1588, toen de
Onoverwinnelijke vloot in aantocht was.
« Laatste verandering: 27-08-2010, 01:28:15 door gentij » Gelogd
gentij
Gast
« Antwoord #1 Gepost op: 26-08-2010, 16:17:19 »

                                                      -2-
"Alsoo noodigh bevonden is, overmits het geweld van de Spaansche Vloote, die
omtrent Douveren is gekomen, gecosteert met de Vloote van Engelandt, alle
bequame wegen ende middelen te gebruicken, dat langs de Stranden, op de zijde
van de Zee, te Water en te Lande, goede wachten gehouden werden: Hebben de
Gecommitteerde Raden van de Staten gecommitteerd ende geordonneert,
committeren en ordonneren bij desen Dirck van Sypesteijn, Balliuw van den Hage,
in aller diligentie, met assistentie van vier Boden en een Timmerman midtsgaders
eenige bequame ende getrouwste van Scheveningen, Catwijck, Noortwijek,
Santvoort ende Wijck op Zee, alsuicke ordre te stellen, dat tusschen eicken Dorpe,
naer de distantie van de Dorpen, een ofte meer Masten opgerecht worden, daer op
in der noodt Vuijrteijckenen gedaen sal mogen worden, suicks dat ter naeste
Plaetse deselve sullen mogen worden gesien, met expressen last, dat deselve
alsdan mede sullen moeten vuijren, ende namentlijck ook alle Vuijrboeten, daerop
de Kloeken geklept, ende advertentie aen de naeste binnensteden ende plaetsen
gedaen sal worden, daertoe den voornoemden Bailliuw sal mogen gebruijcken al
suleke Masten, als hij ter naester plaetse sal konnen bekomen, ende oock Wachten
doen houden uijt de naeste Dorpen bij elcke Maste, bij vertrouwde Persoonen,
denselven voorsiende van alsuicken Vuijr-werck als daertoe noodigh sal wezen;
ende ten eijnde te beter kennisse ende advertentie uijt der zee ghedaen magh
worden teghen a!le periculen van de aenkomste van den Vijandt; Sal den
voornoemden Bailliuw seeckere bequame Scholschuijten gereet doen maeckcn,
omme met sea ofte acht Riemen ende Mans, Zeevarende Persoonen, hen langs de
kuste, nacht en dagh in zee te houden, soo verre van het Landt, ende oock van den
anderen in zee, dat deselve bij dage met een hoogh opgetogen Zeijl ende des
nachts met een Vuijrteijcken malkanderen 't allen tijden mogen waerschouwen,
ende adverteren (des noodigh zijnde) in welcken ghevalle de eene naer den
anderen terstondt zal gehouden zijn mede ghelijcke Teijckenen te doen, omme op
het Landt mede daer op te mogen vuijren ende kleppen sulcks als vooren: Lastende
en bevelende de voornoemde Gecommitteerde Raden een ijegelijk, dien het
aengaen magh den voornoemden Bailliuw hierin te doen en laten geschieden alle
vordenisse, hulpe en assistensie."
Maar de "Armada" bracht het niet zoo ver.                                                           
Gelogd
gentij
Gast
« Antwoord #2 Gepost op: 26-08-2010, 19:53:08 »

                                                      -3-

Tegen het einde van de 16e eeuw maakten de Duinkerkers het zoo bont op onze
kust, dat op advies van den landsadvokaat Johan van Oldenbarnevelt een veldtocht
ondernomen werd om de stad Duinkerken te tuchtigen. Prins Maurits behaalde wel
een overwinning bij Nieuwpoort, maar het hoofddoel van den tocht mislukte en de
Duinkerkers gingen ongestoord met hun rooftochten voort. Een enkele maal
werden oorlogsschepen uitgezonden, zooals in 1628 om de zee veilig te maken,
maar van een aanhoudend politietoezicht op zee was geen sprake.
In 1641 op den 17den Januari was Scheveningen in "groote bekommernisse", dat
het dorp zou worden "gespoilleert en verbrandt", de vijand vertoonde zich dagelijks
met 8 tot 10 fregatten op de kust.
Den 2den December van datzelfde jaar verzochten "de gemeene Stuijrluijden van
de Dorpen aan de Zijde" d.i. aan de kust aan de Staten van Holland bescherming
tegen de Duinkerkers. Eenige hoekers werden toen bewapend om de roovers te
verjagen. De moeilijkheid om tijdens de Republiek met kracht tegen de roovers op te treden
was het gebrek aan oorlogsschepen en aan een goede bemanning; en daarbij
kwam telkens de vraag wie de kosten betalen zou.
Toen er in het rampjaar 1672 voor de zeedorpen weer gevaar dreigde, zonden de
Scheveningers een adres aan de Staten van Holland verzoekende "twee douzijn
Musquetten ende genoeghsaem Loot ende Kruijt mitsgaders drie stucken Kanon."
Het volgende jaar op den 31en Juli, vertoonden de Engelsche en Fransche vloten
zich voor de Maas en seinden om loodsen en de Graaf van Waldeck ijlde met een
legermacht naar den Briel om de landing te beletten. Drie dagen later zag men den
vijand in linie uitgespreid liggen van den Hoek van Holland tot Katwijk.
Den 2den Augustus des avonds te elf uur waren de Staten van Holland in
buitengewone vergadering bijeen. De Raadpensionaris deelde toen mede, dat
volgens rapport van de Gecommitteerde Raden de vloten beproefden met zeer
kleine vaartuigen te landen. Besloten werd Burgemeester en Regeerders van 's-
Gravenhage te bevelen onmiddellijk de burgerij onder de wapenen te doen komen
en naar Scheveningen te laten marcheeren om aldaar door Gecommitteerde Raden
"ten meesten dienste van den Lande ende afbreuk der Vijanden geëmploijeert te
worden." Burgemeesteren van Delft en Rotterdam moesten evenzoo een "goedt"
aantal burgeren naar Scheveningen dirigeeren. Twee compagnieën ruiters die zich
te Haastrecht ophielden, trokken zoo spoedig mogelijk naar Scheveningen. Het
stelsel van "vuijr-teekenen" werd weder in practijk gebracht. Een postdienst met
ruiters werd georganiseerd om van Scheveningen naar den Helder brieven en
"advertentiën" over te brengen. Werkelijk beproefde den volgenden dag een
Engelsche kits, een licht driemastschip, Scheveningen te beschieten.

Maar het was niet opgewassen tegen het vuur van de kanonnen, die in de duinen
geplant waren; het duurde niet lang of het zonk in de diepte.
Men achtte het gevaar nog altijd niet geweken. Den 9den Augustus werd te
Scheveningen nog zevenhonderd pond buskruit opgeslagen in een kamer en
"aldaar met haire kleeden behoorlijk versorght", daarbij een waker aangesteld, die
achttien stuivers daags verdiende. Toen dat bewaken wat lang duurde, maakten de
Staten van Holland bezwaar tegen die uitgaaf en gelastten, dat het kruit ten
spoedigste naar 's Lands magazijn te Delft zou worden vervoerd.
In den negenjarigen oorlog van 1688 tot 1697 werden op één dag niet minder dan
veertien pinken door de Franschen gerantsoeneerd; de roovers eischten een
losprijs, te betalen in geld of in levensmiddelen als kaas, boter, eieren en groenten.
Zelfs dwongen zij kalveren en schapen te leveren. Een van de pinken werd in den
tijd van dertig uren driemaal genomen en gerantsoeneerd;
"ze waren als speelen kaatsballen voor de kapers", zegt eigenaardig een
geschiedschrijver uit die dagen.
« Laatste verandering: 26-08-2010, 20:00:24 door gentij » Gelogd
gentij
Gast
« Antwoord #3 Gepost op: 26-08-2010, 20:02:57 »

                                                            -4-
                                                               
Niet altijd legden de Seheveningers zich bij de eischen van den vijand neder; een
enkele maal moest deze laatste het onderspit delven. Een voorbeeld daarvan vindt
men in het volgende geval.
Een Fransche brik had een Scheveningsche pink genomen, de bemanning gevangen
gezet en den stuurman Leen Keus naar het strand gezonden om den losprijs te
gaan halen. Keus ging aan het collecteeren en toen hij de geeischte som bijeen
had, voer hij met een boot naar de brik. Maar toen de rooverkapitein het "kleine
geld" zag weigerde hrj dat aan te nemen, hij moest "grootgeld" hebben.
Het voorgevallene had natuurlijk de geheele Scheveningsche bevolking naar het
strand gelokt en hoe groot was de verbittering, toen Keus weer onverrichter zake
terugkwam; een bejaard Scheveninger riep uit: "mannen, zullen wy dat langer
verdragen? ik waag 'r mijn ouwen kop an."
Men ging nu in allerijl naar den Haag om aan den Prins raad en hulp te vragen.
Zijne Hoogheid gaf grenadiers met snaphanen en het verlangde "groot geld." Aan
het strand gekomen, kropen de grenadiers op handen en voeten in de schuit en de
Stuurman zeilde weer naar de Fransche brik; de pink werd aan het groote schip
vastgesjord en de stuurman ging aan boord. Terwijl deze bezig was het geld uit te
tellen, maakten de matrozen de luiken open en in een ommezien waren de
grenadiers op het dek van den zeeroover. ledere grenadier nam een piraat voor zijn
rekening. Ook de handgranaten, die men had medegenomen, deden goeden dienst.
Scheveningers hielpen wakker mede en naar luid van het verhaal doodde de
"zeejongen" den rooverkapitein.
Toen men allen had gekneveld, brachten de Scheveningers de brik met de
gevangenen naar de Maas en vandaar naar Rotterdam.
Zoo eindigde de 17e eeuw en in de volgende werd het er niet veel beter op.
Den 24en April van het jaar 1704 werden weer vijf Scheveningsche pinken tegelijk
door een Franschen kaper overvallen. Een der stuurlieden ging hem het verlangde
rantsoen brengen en maakte hem wijs dat de andere vier het eveneens zouden
doen. Maar deze kwamen terug met "Hand grenadiers" en vrijwillige "Hagenaers",
die de roovers overweldigden.
Hier volgen nog een paar berichten uit de " 's-Gravenhaegse Courant".
1710 - 21 Januari. "Gisteren na de middag wierd op de hoogte van Schevelingen
een Hoeker door een kleine Fransse kaper aengedaen; en ge- noodzaakt zig tegen
het strand te zetten, waer na het volk aan land vlugte; de Franssen met de boot bij
het vaertuig gekomen zijnde, en niets daerin gevonden hebbende, lieten het leggen
en staken, wederom in zee."
1710 - 18 Februari. "Heden weder een Fransse kaper voor de kust van
Schevelingen, werd genomen door gewapende hoekers van Hellevoetsluis, had 59
matrozen en 4 stukken kanonnen met 2 bassen."
1710 - 25 Maart. "De vissers van Schevelingen hebben dezen morgen een Frans
kapertje met 12 man aldaer opgebragt."
Het telkens terugkeerende gevaar, waaraan de visschers en soms geheel
Scheveningen bloot stond, had niet dien nadeeligen invloed op de
gemoedsstemming van jong en oud als men zich allicht zou voorstellen. De
visschers vooral raakten om zoo te zeggen met die gevaren vertrouwd; ja, zochten
ze dikwijls zelfs op, deels uit nieuwsgierigheid, deels in de hoop om op cte een of
andere manier een voordeeltje te behalen.
De hier volgende scheepsverklaringen afgelegd voor den Scheveningschen notaris
Boudewijn de Wilt zijn daarvan een merkwaardig bewijs.
De eerste verklaring is van Jacob Corneliszoon Ros, stuurman, en Leendert
Leenderts Pronk, matroos op de visscherspink de Jonge Cornelis, van de reederij de
Wed. Alida Nibbeling te Scheveningen. Zij getuigden;
"Dat zij deposanten met hun voorschreven Vischpink op Saterdag den 24en Januari
1761 des voormiddags tussen elf en half twaalf uren in zee zijn gestoken om
vervolgens met hun zaijen-netten te visschen;
Dat zij deposanten in zee zijnde, sterk hebben horen cannonneren en met de
voorsz. Pink na de Maze coers settende, tusschen ter Heijde en 's-Gravensande
heeft slaags gezien twee groote schepen, zijnde het eene een Engels oorlogschip en
het andere een Frans fregat, voerende na zijn meening 32 stukken canon,
hebbende beiden de vlag van 't agterschip waijen.
Dat een weinig van dat gevegt benoorden zeewaards in, zig nog wel had- den
bevonden twee oorlogschepen, soo deposanten meenden van gelijke groote, dog
niet ingewikkeld in 't voorn, gevegt.
Dat zij deposanten daar zeijlende en vissende, het gevegt der twee eerstgenoemde
schepen, met zijn eerste deposants scheepsvolk tot het einde heeft
gezien.
Dat hem eerste deposant onder 't gevegt van zijn Bootsgezellen een en andermaal
was versogt om wat nader aan de slaags zijnde schepen te zeijlen, dog dat hij dat
haar hadde geweigert, om zig met zijn toevertrouwt vaartuig in geen gevaar te
begeven.
Gelogd
gentij
Gast
« Antwoord #4 Gepost op: 27-08-2010, 01:02:55 »

                                                          -5-

Dat het Fransse schip van het Engelse meer en meer in 't naauw gebragt zijnde,
strantwaarts cours zettende en vervolgens op de eerste Bank is vastgeraakt.
Dat het Engelsche oorlogschip alsdoen nog eenige schoten uijt zijn canon op het
Fransche schip, gelijk ook het Fransche schip op het Engelsche heeft gedaan.
Dat door 't stoten en vervolgens vastraken van 't Fransche schip de twee niet in
actie geweest zijnde Engelsche schepen, die geen genoegzame wind tot zeijlen
hadden, tijd wonnen om nabij 't Fransche schip te komen, een van de deselve
Engelsche schepen in 't nevens zeijlen eenige canonschoten op 't Fransche schip
afbrandde.
Dat hij eerste deposant ziende het gevegt ten eijnde te zijn, is geresolveert met
zijn pink op te zeijlen, om te zien of hij van eenig nut aan de gequesten van d'een
of d'andere zijde wezen konde.
Dat zulks evenwel met vreeze gepaart was, doch na overleg met de bootsgezellen,
nogtans was geresolveert het te onderneemen, ten minste wat nader daarbij te
komen, en te zien wat haar wedervaren zoude.
Dat het Engelsche schip na zijn deposants gedachten alsdoen in groofce
verlegentheid zich met de twee anderen bevond.
Dat zij deposanten ondertusschen so digt naderde, dat hen boven van het dek in 't
gebroken Hollands werde toegeroepen aan boord te moeten komen.
Dat hij, eerste deposant, doe van de bootgezellen sterk wierde gedwon- gen om
dat niet te doen, maar af te houden.
Dat hij daarop wendende, uit het voorsz. schip een los schot op hem deposant
wierde gedaan, eer hij konde bijdraijen.
Dat hij deposant vreezende voor scherp schot, zelfs van agteren na voren liep en 't
zeijl streek hij gebrek van een vlag, om .te kennen te geven, dat hij deposant
zoude aan boord komen, gelijk hij met twee riemen zijn pink voort na 't schip
roeijde.
Dat zij deposanten tot aan het schip zijnde gekomen in het aanleggen de Engelsche
capitein door een matroos, die een weinig nederduits sprak, hadde doen vragen na
de schipper van die schuit; den Cap". hem eerste deposant hoorde zeggen, dat hij
bij hem aan boord moeste komen en nog een man medebrengen.
Dat hij deposant hoewel met schroom zig genoodzaakt vond te voldoen, en neven
den tweeden deposant op 't Engels oorlogschip was overgegaan, hij eerste
deposant doe hebbe gevraagt, wat zij-daar moesten doen, hem wierde gezegt, dat
hij op deze voor haar onbekende zee, voor Loodsman moeste dienen en dat haar
geen de minste leed zoude geschieden, en men haar voor hare diensten belonen
zoude.
Dat den Capn. aan de stuurluyden van zijn schip aanstonds ordre gaf haar na zijn
eerste deposants raad te gedragen, het schip terstond op negen vadem water deed
zeijlen en aldaar om de sterke stroom deed ankeren.
Dat de twee andere schepen mede op die hoogte quamen en aldaar ook ankerden.
Dat hij 1e deposant bevond aan boord van 't voorsz. schip te zijn twee
Lootsmannen, met welke hij door den gebrekkigen vertaalders tusschen- komst in
gesprek quam over deze gronden, zij daarvan een geheel verkeert denkbeeld
opgaven,
Dat zij aan hem eerste dept hadden gevraagd wat dat voor toorens waren,
weijzende op die van. den Brielle en 's-Gravensande, geheele verkeerde gedagten
daarvan gaven, toonende die niet te kennen, of van deze gronden iets te weten,
maar van gedagten te zijn dat zij aan de Vlaamsche kusten waren.
Dat hij deposant aan den Captn. deede vragen nu te mogen vertrekken, ten
antwoord kreeg dat zij dept" niet alleen nu niet weg mogten gaan, maar soo lang
aan zijn Boord moeste blijven, totdat zij daar geheel gedaan hadde, en hem
aanstonds moeste doen weten als het getij was, om korter op het Fransche schip te
zeijlen, gelijk dat daar zijnde, was geschiet en doen weder op omtrent zeven
vadem ankerde.
Dat zijn deposant Bootsgesellen zig daarop met de Pink zo verre in zee begaven,
dat zij niet konde worden toegeroepen, en daar voor anker gingen leggen.
Dat de Engelsche Captein en eenige officieren met een boot na 't Franse schip
waren gevaren om dat te doorzoeken, en na hun deposants gedagten daarop
hadden gevonden vier gequesten waarvan eene het been en d'andere den arm was
afgeschoten, welke met groote zorg in de Boot wierden getransporteerd en
vervolgens gebragt op 't Engelsche oorlogschip en aldaar terstond verbonden, en
daar ook bij was een jongeling, die sij deposanten niet konden zien dat gequest
was, en die geloofde dat beschonken was, en zig niet had kunnen redden! die de
Engelsche ook mede binnen boord bragte.
Dat zij deposanten den 25en des 's morgens ligt wordende, de Engelse vlag van 't
Franse schip zagen waijen, zonder dat zij deposanten weten, wanneer die daar is
opgeheyst.
Dat de Engelse met vijf Boote die geheele dag aan 't Franse schip hadden af en aan
gevaren en goederen hadden overgebragt, zonder nogtans regt te weten, waarin
die bestonden.
Dat hij 1e deposant sijn Pink had moeten doen aan Boord komen, met dezelve
moeten zeijlen na het Fransche schip, waarop zig den Engelse Capn", en andere
officieren bevonden, hij 1e deposant door dezelven wierd geordoneert een zwaar
anker in zee uit te brengen, terwijl zij van gedagten waren om het schip vlot te
krijgen en in zee te brengen.
Dat hij eerste deposant daarvan de onmogelijkheid had aangetoond, alzo de zee
zijn deps. Pink geduurig met zijn roer tegen het anker drong en dat anker binnen
zijn deposans schuit te nemen, hem aan 't grootste gevaar zoude hebben
blootgesteld, de gemelte Captn, echter aandrong om dat te moeten doen, dog dat
hij daarvan naderhand was afgestapt, ziende dat het niet mogelijk was, alzo 't
schip te vast in 't zand zat en reets te veel water in hadde.
Dat zij deposanten den 26n des ogtens hebben gezien 't Franse schip in Brand en in
den aanvang wel hevig begon, maar vermits de vloed aanquam, de zee daar
verscheidene reizen zodanig overliep, dat de sterke vlammen daar door wierden
gestuijd.
Dat de Engelsche schepen krijgende daar na een voordelige wind en getij, eerste
deposant daarvan volgens eene reeds te voren ontfange ordre, kennis had
gegeven, zij ook toestel maakte om voort te zeijlen, gelijk zulks des
maandagsmiddags ten een uur den 26 haar gelukte, hem deposant zeer
bedankende voor desselfs dienst, van den Capt". bequam een briefje op 't welke hij
deposant van den heere Envoyé York heeft ontvangen vijftig ducaten, zijnde den
28e 's morgens ten tien uure.
Dat bij het afscheijd neemen den Capteijn hem eerste deposant deed aanzeggen,
dat hij, nog zijne medeburgers zig op het doe nog brandende schip niet moesten
begeven, of kort daaromtrent komen, want dat het zoude konnen gebeuren, dat
het schip zoude springen, alzo al het kruijt door hem was gelaten in desselfs kamer
en dat daar nog al wat in was, dat zij deposanten doe zijn weggezeijlt en door
tegenwind en verloope getijd, des avonds ten negen uure op Schevening voorn,
zijn terug gekomen, eindigende hiermede hunne gegeven verklaring, gevende voor
redenen van wetenschap als in den text en in 't geen voorsz. is alzo gehoord,
gezien en bijgewoond te hebben, presenteerende des noods ende daartoe versogt
zijnde deze met solemneele eede te bevestigen."
Met betrekking tot deze zaak werden nog gehoord een andere zeeman, terwijl ook
het getuigenis verhaald op bl. 325 er betrekking op heeft.
« Laatste verandering: 27-08-2010, 01:05:15 door gentij » Gelogd
gentij
Gast
« Antwoord #5 Gepost op: 27-08-2010, 01:08:03 »

                                                          -6-

De eerste was Jacob Comelisz, Plugge van de pink "de Jonge Cornelis" die
verhaalde dat zij Zaterdag 24 Januari 1761 des voormiddags in zee zijnde, twee
kloeke schepen in gevecht zagen. Het eene, een Fransch Fregat, raakte op de
eerste bank vast. Toen van 't Engelsche schip op hen geschoten werd, roeiden zij
er heen. Leendert Pronk, die wat Engelsch verstond ging aan boord en in de hut
van den kapitein gebracht, vroeg deze hem hoeveel afstand er was tusschen zijn
schip en Den Haag. Zijn antwoord was:
"wanneer hij aan de wal stond, kon hij binnen den tijd van drie uuren in Den Haag
zijn." Hem werd vervolgens gevraagd of hij bereid was een Engelsch officier naar
het huis van den Engelschen ambassadeur te brengen. Maar toen Pronk in een
sloep met een officier en 11 matrozen gezeten was, bleek het doel van den tocht
het Fransche schip te zijn. Aanvankelijk konden zij door den dikken mist het fregat
niet vinden, maar drie schoten van het Engelsche schip gaven toen de richting aan.
Te vijf uur was men op het Fransche schip en onze Scheveninger hoorde dat de
Engelschen daar al druk aan het werk waren. Toen eindelijk het schip tusschen het
eerste en tweede dek in brand raakte, verliet iedereen het vaartuig. Een uur lang
werd met de sloep en nog een boot om het brandende schip geroeid, en toen op
eens drie kanonnen van het Fransche schip afgingen, zwaaiden alle Engelschen
dronken van vreugde met hun mutsen en riepen: Hoezee!
't Gebeurde ook wel dat op de kust van Scheveningen de eene kaper den anderen
te lijf ging.
Iets dergelijks verneemt men uit de volgende notariëele verklaring:
"Op huiden den 24 April 1762 compareerden voor my Boudewijn de Witt, openbaar
notaris op den Dorpe Schevening resideerende: Ar.v Pronk stuurman, Teunis Joppe
Taal. Maarten Huijge Blok en Arv Gerritsz. Taal, matroosen, enz.
Dewelke verklaaren dat zij, deposanten, hun met hun pink op Woensdag den 21
deeser loopende maand des namiddags omtrent drie uuren bevonden in zee op de
hoogte van Wassenaar, na gissing een half mijl van de wal.
Dat hun, deposanten, aldaar is genaderd een Engelsch Tweemast-scheepje, met
Fransch volk bemand en soo deposanten door de voorschreeve manschap wierd
gezegt, was het voorsz. schip prijs gemaakt door de Fransche kaper, die op dien
zelven namiddag door een Engelsche kaper nabij Scheevening, in het gesigt van de
deposanten was op strand gejaagd.
Dat de aan boord van de voorsz. Prijs zijnde manschap hun deposanten versogten
bij hun te willen blijven, en te helpen om de voorsz. Engelsche kaper, dewelke
alsdoen nog bezig was om de voorschreeve Fransche kaper te ruïneeren, te
ontvlugten.
Dat zij deposanten doen neevens de Engelsche Prijs na de wal zijn gezeilt, alwaar
de.Franschen de voorsz. Prijs nabij het Wassenaarsche slag teegen het strand
hebben geset.
Dat terwijl sij deposanten neevens de Prijs na de Wal steevende, de daar op zijnde
Franschen het staande Wand van de masten aan de eene zijde van het schip
loshakten en vervolgens op het strand vast geraakt zijnde, kapten doen aanstonds
de masten en wierpen deselve, neevens de zeilen, en touwwerk en andere
scheepsgereedschappen, over boord in zee.
Dat de Franschen wijders uit het gestrande schip in de boot zijn gevlugt, en daar
meede aan land gekoomen zijnde, hakten doen een groot gat in de boot, en
maakte deselve geheel onbruikbaar.
Dat de Engelsche kaper, nadat de Fransche kaper was verbrand, 's avonds omtrent
ses uuren omtrent de voorsz. Engelsche Prijs is geankert, waarop een sloep met
manschap aan boord naar de op strand gesette Engelsche Prijs is gevaaren, als
wanneer zij deposanten van daar zijn vertrokken. sonder gesien te hebben wat de
Engelsehe aldaar aan boord gedaan hebben."
Jan van der Lubbe, Duinmeijer en Theunis de Ruijter wisten nog mede te deelen
dat de Prijs was een Engelsch scheepje, geladen met gezouten zalm en dat de
Engelsche kaper, die den Franschen kaper had verbrand bij den Prijs was geankerd
en manschappen op het scheepje waren overgegaan, daarna met een sloep op het
strand gekomen aan "een persoon van de Joodsche natie", die zich daar bevond,
hadden gevraagd, of hij iets wist van de Fransche kapers, waarop het antwoord
luidde dat zij naar Scheveningen waren gevlucht. Daarop werd weer naar den
Engelschen kaper geroeid, de sloep kwam weer terug en de mannen haalden
touwwerk, masten en zeilen van den Prijs weer binnen boord....... doch daar de
Gelogd
gentij
Gast
« Antwoord #6 Gepost op: 27-08-2010, 01:10:23 »

                                                         -7-

duisternis inviel hadden Van der Lubbe en de Ruijter den verderen afloop niet
kunnen waarnemen.
Maar zie, toen den volgenden dag de rent meester-generaal der Domeinen te
Scheveningen kwam, vond hij op den Engelschen Prijs, vier Scheveningers, die op
last van een der gevluchte Fransche zeeroovers het scheepje bewaakten. Op last
van den rentmeester werd toen door drie pinken de lading van den Prijs
overgenomen en het scheepje zelf voor het Dorp gesleept. De Staten van Holland
bemoeiden zich nu ook met de zaak en alle maatregelen werden genomen om de
strandvonderij "te assisteeren;" o.a. werd een onderofficier en eenige
manschappen van het garnizoen van den Haag daarvoor aangewezen.
Maar de hulp bleek overbodig, alles ging zeer vreedzaam in zijn werk; de goederen
werden te Scheveningen door de strandvonderij opgeslagen en de domeinen gingen
tenslotte met den Prijs strijken.
Toen in 1781 ons land voor de vierde maal in oorlog kwam met Engeland begon
men na de oorlogsverklaring onmiddellijk met vijandelijkheden tegen onze
visschers.
Den 8en Januari op een Zondag, bij het uitgaan van de kerk hoorde men te
Scheveningen van uit zee kanonschoten. De kerkgangers liepen naar het strand en
zagen daar een pink, die niettegenstaande het eb was trachtte te landen. En geen
wonder, want ze werd vervolgd door een kotter met de Engelsche kruisvlag in top.
De pink bleek te zijn de Johanna Hogeraad, stuurman Klaas Ros. Zijn zoon Jan was
onder de toeschouwers. Hij zag de vruchtelooze pogingen van zijn vader om het
strand te bereiken. Zijn besluit was genomen, hij zou probeeren de pink in
veiligheid te brengen. Eerst loopende, daarna zwemmende bereikte hij met groote
inspanning en terwijl de kogels om zijn ooren vlogen, de pink. Men wierp hem een
touw toe en zoo kwam hij aan boord. Terstond sprong hij naar den achtersteven en
riep: "het roer aan lij; je ligt met den boeg krek tegen de bank; we moeten er in de
schuinte opzetten; 't zeil moet om". Zoo gezegd, zoo gedaan en de Johanna
Hogenraad schoof netjes door de branding dicht bij het strand. De bemanning zocht
dadelijk een goed heenkomen in de richting van het dorp.
Wat was er nu eigenlijk gebeurd?
De Johanna Hogenraad was ter visscherij uitgegaan en door Noordelijken wind
afgedreven tot bij Goeree. Den volgenden morgen liep de wind West en pas had
Ros den steven gewend, toen er drie Engelsche kotters op hem afkwamen. Door
een plotseling opgekomen mist verloren twee kotters de pink uit het oog, maar de
derde bleef haar achtervolgen. De pink bereikte wel de kust, maar nu werd het
gevaar nog grooter, want het was eb en het landen hoogst bezwaarlijk. De kotter
kwam steeds nader. Reeds had een kogel het groote zeil doorboord en een andere
den mast getroffen, Ros hield zich flink; als hij schip en leven moest laten, dan zou
het met eere zijn. In den nood heesch hij de driekleur, wat de Engelschen blijkbaar
voor tarten hielden, want het schieten nam daarop in hevigheid toe.
Toen nu de pink op het droge stond, bleef de kotter steeds langs het strand
kruisen, waarschijnlijk in de hoop om met den vloed nader te kunnen komen en de
pink toch nog te kunnen nemen.
Goede raad was duur. Vader en Zoon overlegden; de laatste begaf zich ten slotte in
draf naar den Haag door het Noordeinde. Bij het Heulstraatje gekomen zag hij
geweren en sabels flikkeren en de soldaten volgende door het Voorhout, bemerkte
hij op het Plein Zijne Hoogheid, den Prins. In die dagen werd er eiken Zondag
parade gehouden. Hertog Lodewijk van Brunswijk, destijds veldmaarschalk van den
Staat, was een minnaar van parades. Ook nu was hij tegenwoordig en zijn pupil de
Erfstadhouder reed naast hem. Jan Ros heeft reeds in de verte den Prins herkend
aan de ster, die op zijn borst schittert en aan de witte pluim op den hoed.
Natuurlijk kost het onzen Jan heel wat moeite om door de schildwachten heen te
komen, maar het gelukt hem toch. "Prins" zegt hij tot den stadhouder, "er is een
kaper op de kust, een Engelschman, vlak voor Scheveningen. En als hij niet
weggejaagd wordt, pakt ie met het opkomen van het water de pink, waarop mijn
vader stuurman is".
Na nog het een en ander geïnformeerd te hebben, zeide de Prins naar luid van het
verhaal: "Onze plicht is te waken voor de veiligheid van den "eigendom der
bevolking. Veldmaarschalk, laat de ruiters en garde terstond naar Scheveningen
oprukken. Ik ga er zelf ook heen."
Er werden daarenboven op last van den Hertog nog een paar stukken naar
Scheveningen gezonden met de noodige scherpe patronen en handgranaten.
Jan stapte trotsch naast het paard van den Prins op den tocht naar het dorp.
Intusschen was de kaper nog nader gekomen. Mannen, vrouwen en kinderen
stonden in grooten getale aan het strand zijn bewegingen na te gaan. Op eens
vloog er een kogel boven hun hoofden en het strand was in een oogenblik verlaten.
De visschers hadden zich intusschen gewapend met bijlen, knuppels en geweren;
men dacht niet anders dan dat de kaper voornemens was te landen.
Opeens zagen zij den Prins met zijn staf aan het hoofd der ruiterij in de
Keizerstraat aankomen en dadelijk galmden de jubelkreten "Oranje boven."
Het geschut werd nu rechts op het duin in batterij gesteld. Toen de Prins naar het
strand wilde rijden, hielden de Scheveningers hem tegen, en riepen : 't is
gevaarlijk, de kogels vliegen over het strand. De ruiters rukten nu op zonder den
Prins, twee aan twee, gevolgd door de grenadiers.
De kaper, dit militair vertoon ziende, en ook de artillerie, die op het duin was
geposteerd, begreep dat zijn zaak verloren was; hij wendde den steven en koos het
ruime sop.
Niet alleen Jan, maar ook de oude Ros werden bij den Prins geroepen en hoorden
uit diens mond vele woorden van waardeering; ze kregen bovendien vijf dukaten
om "goeden sier te maken."
De Prins werd een heel eind door de Scheveningers op zijn terugtocht vergezeld en
telkens klonk het: "Oranje boven. Leve de Prins."
De wakkere Jan Ros was de held van den dag. 's Avonds trakteerde hij de
visschers, die hem hadden geholpen op warm bier met brandewijn.
Gelogd
gentij
Gast
« Antwoord #7 Gepost op: 27-08-2010, 01:19:13 »

                                                         -8-
Scheveningen was er goed afgekomen, slechts een enkele kogel trof het dak van
een visscherswoning. Groot was de toeloop van nieuwsgierigen, niet alleen van
Hagenaars maar ook van de bewoners van de omliggende dorpen. De
drinkgelegenheden maakten een goeden dag; ook de tolgaarder van den
Scheveningschen weg voetgangers betaalden ook had een buitengewone
ontvangst.
Er stond weldra een dichter op om het feit te herdenken. Hij riep den
Scheveningers toe:
Staat als Helden, Scheveningers!
Voor Bespringers
Van Uw pinkjes op het Strand.
Dat voortaan geen Buit-opzoeker
Weer een Hoeker
Na durft jagen tot aan Land.
't Schade U niet, o Scheveningers!
Of die Dwingers
Troffen Panof Rietendak,
Met een kleine drieponds-kogel
Zulk een Vogel
Deed nog Schade of Ongemak.
En hoe ging het met onzen Jan Ros ? Hij nam kort na het voorval dienst bij de
Marine en klom daar op tot tweeden stuurman; hij verwierf den zilveren
eerepenning, die voor den slag bij Doggersbank was ingesteld.
Hier volgt nog een avontuur, dat eenigen Scheveningers in 1781 overkwam.
Nog vóór in 1781 de oorlog door Engeland aan onze Republiek was verklaard,
begonnen de Engelschen de vijandelijkheden, getuige het volgende:
Een viertal Scheveningers Arie Bruin, stuurman en Arie Dijkhuizen, Cornelis Spaans
en Michiel Pronk, matrozen hadden van hun reeder Arend Koek aangenomen voor
een Amsterdamsen koopmanshuis een pakket brieven uit het dorpje Sools in
Engeland af te halen.
Dergelijke commissies werden meer door de Scheveningers verricht, vooral in
tijden dat het slecht ging met de visscherij. En...... ze werden goed betaald.
De pink verliet den 25sten December 1780 het strand te Scheveningen; de reis was
zeer voorspoedig, want na vier en twintig uur had men Sools reeds bereikt.
Maar nauwelijks waren zij geankerd of zij vernamen dat men hen op hoog bevel "in
bewaring moest stellen" en hun schip onttakelen om het ontvluchten te beletten.
Aldus geschiedde.
't Spreekt van zelf dat de bemanning zoo zonder eenige geldige reden van haar
vrijheid beroofd, op middelen peinsde om te ontvluchten. Na een twaalftal dagen
deed zich een gunstige gelegenheid voor.
Op Driekoningendag het was een Zaterdag toen de bewakers des avonds in een
herberg wat afleiding waren gaan zoeken, verlieten de Scheveningers hun pink en
maakten zich meester van een boot. Daarmede zouden zij in zee steken, maar op
het laatste oogenblik ontzonk aan Arie Bruin de moed en hij bleef achter.
Het was dan ook een zeer gevaarlijke onderneming. De boot was 19 Rijnl. voeten
lang en 51/2 voet breed; men was in het bezit van een kompas, oen haak, een lijn,
een ankertje, drie paar riempjes en een peilstok; de provisie bestond uit één brood
van zes stuivers en één kruik water. Met een dikken mist, die hen aan het oog van
nieuwsgierigen onttrok, verlieten zij de Engelsche kust. Eenmaal in zee trokken de
drie Scheveningers hun hem- den uit en fabriceerden daarvan een zeil.
Zondagmorgen met het krieken van den dag kregen zij een Engelschen kaper in
het gezicht, maar ook toen was de mist, die weer kwam opzetten, voor hen een
uitkomst.
Maandagmorgen, den 8sten Januari, ontdekte Dijkhuizen land en weldra verkende
het drietal de kust van Scheveningen. Maar nu wachtte hun nog de branding; de
overlevering verhaalt dat hun eerst de moed ontbrak om door de branding heen te
gaan...... en wij willen het gaarne gelooven.
Behouden kwam men aan het strand, niet te Scheveningen maar te Terheide,
opgewacht door een menigte volks. Zij werden eerst door de Terheidenaars goed
verzorgd en bij hun aankomst te Scheveningen met gejuich ontvangen. De kloeke
mannen werden ook in den Haag in zegetocht rondgeleid en de Stadhouder Willem
V schonk hun een flinke som gelds. De boot werd den Prins ten geschenke
aangeboden, doch deze bedankte voor het cadeau, en toen werd de boot op een
wagen gezet en hier en daar als een zegeteeken ter bezichtiging gesteld.
De daad van de drie helden werd van vele zijden ook in dichtmaat verheerlykt, o.a.
door den Scheveningschen dichter C. Gébel en door de dames Wolff en Deken in
haar bundel "Economische liedjes."
Gelogd
gentij
Gast
« Antwoord #8 Gepost op: 27-08-2010, 01:23:35 »

                                                         -9-

We drukken dat van het vriendinnenpaar hier af, met het daarbij behoorend
plaatje.

Loflied
voor de drie dappere Scheveningers

ARY DYKHUIZEN. CHIEL PRONK en KRELIS SPAANS.

Den 6 January 1781, met een kleine boot uit Engeland naar de Hollandsche kust
over gestooken, en na eene reis van 50 uuren gelukkig geland.
Wijs: Lison dormait dans un bocage.
Luistert o vrienden, ik zal thans zingen,
Iets, uwen aandagt dubbeld waard;
't Schijnen onmogelijke dingen,
Zo ongemeen zijn zij van aart.
'k Zal echter u de waarheid melden,
Daar kunt gij zeer gerust op gaan;
Van Pronk en Spaan, van Pronk en Spaan,
Van Dijkhuizen, die wakkre helden,
Hef ik thans aan, hef ik thans aan,
My dunkt, daar mag een deuntjen op staan.
Toen zij naar Engeland zijn gevaren,
Wisten zij van den Prins geen kwaad;
Of van het Oorelogsverklaaren,
Dat Engeland deedt aan onzen Staat.
Maar hier klinkt hen die maar' in de ooren.
De Zee stond hol, de wind was guur;
Goê raad was duur, goê raad was duur;
Men kon aan 't strand elkaêr niet hoeren;
Het weer was zuur, het weer was zuur.
O wat een droevig avontuur!
Toen zag de een bedrukt op den ander,
Zij zwegen, zo was 't hart beklemt;
Eindelijk zo kwamen zij bij elkander,
En Pronk, naa dat hij eens hadt gehemt,
En een frisch pijpje hadt opgestooken,
Sprak op deez wijs zijn makkers aan:
Wat nu gedaan? wat nu gedaan?
De Vree met England is gebroken.
Hoe zal 't ons gaan? hoe zal 't ons gaan?
Kom, ïaaten wij ons wel beraên!
Blijven wij hier, zij zullen ons vangen;
Kijk, dat is als een paal zo vast!
Mogelijk spreken zij wel van hangen;
Elk van ons is een fluksche gast,
't Is om de vrijheid, 't is om ons leven;
Wat is 'er kostlijker op aard!
Wat zo veel waard? wat zo veel waard?
Laaten we ons naar de boot begeven,
Geenszins vervaart, geenszins vervaart;
't Is of de Zee al wat bedaart.
Makker, was 't antwoord, wij zijn 't genegen,
Vlugten wij maar terstond naar zee:
Wat valt hier langer te overwegen?
Lustig, de voorraad moet wis mee.
Laat ons door geen gevaar verschrikken,
Al is onze overtocht vrij groot;
Is dit al 't brood? is dit al 't brood?
En is er anders niet te bikken?
Maar 't is uit nood; maar 't is uit nood;
We ontkomen nog misschien den dood.
Zo, onbevreest voor storm en baaren,
Treeden zij in hun zwakke schuit;
En in het Zeemans werk ervaaren,
Draaijen zij 't fix de haven uit,
Zetten het regt naar onze stranden
Elk stuurt met even goed beleid,
En handigheid, en handigheid,
Al hoopend dat zij zullen landen,
Elk is bereidt, elk is bereidt,
Te doen al wat een Makker zeidt.
Denkt eens, wat hebben zij geleden,
Zo van den honger, dorst, als kou!
Krimpende in hun doornatte kleden!
't Is net of ik de Maats beschouw!
Zij maaken zeilen van hun linnen,
Hoe schraaltjes ook daarvan voorzien;
Maar 't moest geschiên, maar 't moest geschiên,
Zo bragten zij 't gelukkig binnen,
Dees braave liên, dees braave liên,
Zo mogten zij 't gevaar ontvliên.
Naauwlijks was nog hunn'komst vernomen,
Of men deedt hen ook met elkaêr,
Zo drijvend naar het Haagje komen,
MiJn Heer de Prins die zaghen ook daar,
Die hun zijn milde gunst betoonde.
(Het weldoen is hij steeds van zins')
Lang leef de Prins! lang leef de Prins'
Die hen zo Vorstelijk beloonde,
Lang leef de Prins! lang leef de Prins:
Drinkt hem ter eer een glaasje Rins!
Oorlof gij vroome Scheveningers,
Roemt op Dijkhuizen, Pronk en Spaan,
Geeft, geeft den Brit braaf op zijn vingers,
Zet hij 't eens op uw stranden aan.
Oorlof ook onvertzaagde helden;
Zij, die dit Liedjen heeft gedicht,
Acht zich verpligt, acht zich verpligt
Om van de stoute daad te melden,
Door u verricht, door u verricht:
't Voldoet u, vrienden, ook welligt.


En zo kreeg het verhaal van dappere Scheveningers in een roerig verleden een eind.

Gerard
« Laatste verandering: 27-08-2010, 01:26:52 door gentij » Gelogd
Iggypop
Gast
« Antwoord #9 Gepost op: 13-10-2011, 11:15:57 »

Jaren geleden uit een oud boekje gescand.
Het verhaal erbij was (uit mijn hoofd) dat een Franse kaper ( C ) losgeld kwam halen voor geënterde Scheveningse vissersschepen, dat scheen wel meer voor te komen.


* admvijver.jpg (128.65 KB, 641x505 - bekeken 1361 keer.)
Gelogd
Pagina's: [1] Omhoog Print 
« vorige volgende »
Ga naar:  


Login met gebruikersnaam, wachtwoord en sessielengte

Powered by MySQL Powered by PHP Powered by SMF 1.1.4 | SMF © 2006, Simple Machines LLC Valid XHTML 1.0! Valid CSS!