Welkom, Gast. Alsjeblieft inloggen of registreren.
03-05-2024, 21:56:20
Startpagina Help Zoek Inloggen Registreren
Nieuws: http://jolybit.nl De nieuwe trading hulp website is in de maak. U kunt hem wel al gebruiken.

+  Vraag en antwoord & Wie wat waar
|-+  Hoofdindex
| |-+  Praatgroep Scheveningen
| | |-+  Gedichten, verzameld door A.K.Pronk
« vorige volgende »
Pagina's: 1 ... 7 8 9 10 [11] 12 13 14 15 ... 18 Omlaag Print
Auteur Topic: Gedichten, verzameld door A.K.Pronk  (gelezen 194368 keer)
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #150 Gepost op: 04-12-2009, 08:12:49 »

Stille helden

De sterke kerels zonder woorden,
De helden van de kust,
Die, toen ze ‘t S.O.S.-sein hoorden,
Zich aan orkaan noch stortzee stoorden,
Van ‘t doel bewust,
Die door de buid’rende gevaren,
Die steeds en/el rondom hen waren,
Temidden van ‘t geweld der baren,
Door storm beroerd,
Hun plicht in eenvoud trouw volbrachten,
Niet draaiden en niet angstig wachtten,
Slechts aan hun medemenschen dachten,
Door dood beloerd;
Zij zijn het, die op al hun tochten,
Die velen, velen redden mochten
Uit groot gevaar,
Zij, zij zijn Hollands stille helden,
Die nimmer snoevend nog vertelden,
Hoe zij zichzelf ten voorbeeld stelden
Aljaar najaar.
Waar vol ontroering ‘t hart zich vulde,
Gewerd hen groote, stille hulde,
Kom Holland, dat je ‘t nimmer dulde,
Dat zich hun lot
Verslecht’ren zou, kom help dan mede
En dat je grootste lof zich kleede
In deze schoone stille bede.’
‘Hen zeg’ne God’
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #151 Gepost op: 04-12-2009, 08:14:48 »

‘ Aan Noordwijk’s stoere redders’

Waar de zee door trotse baren
Bij het strand de branding vormt,
Komen schepen in gevaren,
Dreigt de dood wanneer het storm t,
Doch aan land staan wakk’re mannen,
Die bij elke schipbreuknood
Onvermoeid zich samenspannen
Om te redden van de dood.

Stille hulde aan Noordwijk’s zonen,
Die bij d’eerste reddingtocht
Om hun naasten hulp te tonen,
Door de zee zijn overmocht!
Driewerf glorie, heil U, sterken,
Die ten tweede maal de boot
Door de branding dorsten werken
Om te helpen in de nood!

Welke natie hier moog’ stranden,
Brit of Noorman of Germaan,
Noordwijk biedt haar rappe handen,
‘t Leven zelfs tot redding aan.
Zeven levens mocht gij sparen,
Broeders houdt U onbesmet:
Wie kan groter liefde baren
Dan die ‘s naasten leven redt!

Isak Loon
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #152 Gepost op: 05-12-2009, 09:54:54 »

Bij ‘t loeien van den storm aan Hollands vlakke kusten,
Als woest de branding kookt en breekt op ‘t oeverzand,
Komt menigmaal ‘t gevaar den schepeling ontrusten,
Wanneer hij zwalkt op zee nabij ‘t onveilig strand.
Dan wordt een worstelstrijd door hem vaak aan gebonden,
Dan kampt hij hopeloos soms met den grootsten nood,
En zoo doorleeft hij meer dan eens de bangste stonden,
Maar al te vaak bedreigd door een ontijd'gen dood.
Is dan zijn broze klei in ‘t einde wordt gegrepen
Door ‘t bruisend element gesmakt aan lagerwal,
Dan voelt de schepeling zich dubbel in ‘t hart benepen,
En denkt aan ‘t ergste lot dat hem dra treffen zal.
Maar dan ook daagt er hulp van onze kustbewoners,
Zij wagen ‘t leven straks voor den natuurgenoot.
Te redden is hun leus; zij kennen schier niets schooners
Klein is de reddingboot. Hun moed is echter groot.
Het liefdewerk, dat zij met zoveel moed verrichten,
Wordt mogelijk gemaakt door de ed’le maatschappij,
Die alom langs de kust haar stations ging stichten,
Veel schatten kost haar werk, doch rustloos arbeidt zij.
0, steunt de grootsche taak, waaraan zij zich blijft wijden;
Geeft, geeft met milde hand en staat haar helpend bij.
Elk blijk van sympathie zal stellig haar verblijden;
Strijdt mee den ed’len strijd der Redding-Maatschappij.

W.Mets Tzn
Texel 1912
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #153 Gepost op: 05-12-2009, 09:57:46 »

1869-1909
40 JARIG JUBILEUM   25 juni


Aan den Weledelen Heer
Job Taal
Vischafslager te Scheveningen.

Reeders, die het zeebanket
op de Noordzee laten vangen, -
Visschers, die het schalkse net
daartoe in het water hangen,-
En bizonder ‘t Koopers gild,--
Dat alom werd rondverteld,
Hoe, nu veertig jaar geleden,
Vischafslager is geworden,
En gebleven tot op heden:
“Job” - Job Taal - toen aangesteld.

Dankbaar willen zij gedenken
‘t Werk van dezen wakk’ren man,
Die zijn arbeid steeds verrichtte
Als schier hij ‘t alleen maar kan.

Ieder Scheveninger kent hem,
Dien men daaglijks buiten ziet.
D’oudste peek en ‘t jongste maatje;
En geen vischvrouw kent hem niet.

Ook geen wonder! Ongedacht
Sinds ruim veertien duizend dagen
Heeft Job Taal reeds afgeslagen
‘t Zeebanket, hier aangebracht.

Als de Klinker heeft geklonken:
“ Hier of dáár. is vischafslag!”
Kan men dra ter plaatse vinden,
Nu al sedert jaar en dag:
“Job” - Job Taal - wiens werkterrein,
Zich bevind op straat en plein.

Zachtkens dringend, vriendlijk lachend,
Schuift hij dan naar ton of zoô,
Kijkt en keurt en prijst met juistheid,
En het afslaan gaat dan zoô,
Dat daarna schier iedereen
Met den afloop is tevreên.

Reeder, visscher, koopman, allen,
Ongeacht, of hun bedrijf
Ligt in ‘t versche of in ‘t zoute
Of zich keert om andre schijf, -
Allen willen ‘t graag erkennen:
Koop en Verkoop, ‘t gaat probaat
Als Job Taal de visch afslaat.

Vlug, doch kalm, en onpartijdig
Gaat Job Taal getrouw te werk;
En ofschoon reeds tienmaal zeven,
Is hij nog gezond en sterk.

Kou noch hitte houdt hem tegen;
Noch de haven, Noch ‘t kanaal
Is te ver of te vermoeiend
Voor den ouden trouwen Taal.

Ootmoedig dankt hij voor die gunst,
-En doen wij ‘t met hem mede,-
Den Grooten Gever van al ‘t goed,
Tot Wien óók stijg’ de bede:

Spaar Here! onze Vriend nog lang!
Verleen hem gunstig krachten,
Zoolang hij werkt, - en dan nog lang
De rust ná ‘t plicht betrachten.

En komt dan eind’lijk eens de tijd
Van overgang in d’eeuwigheid,
Waarvoor, zooals hij zelf wel heeft gezeid,
Zijn hart door Uw genade is bereid,-

Verleen hem dan die heerlijkheid,
Waaraan zijn woord zoo dikwijls was gewijd;
Verleen den trouwen Burger-hier
Dan ‘t Burgerschap hier-Boven
Om eeuwig U en U alIéén te loven!
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #154 Gepost op: 06-12-2009, 08:30:32 »

De Reddingsboot

Wakkre jongens, Neerlands trots!
Waar ons hart van kan verdagen,
Als gij ‘t rappe lijf durft wagen
In het woedend golfgeklots;
Die gevaren vreest, noch dood,
Als gij redden kunt uit nood!
 
‘t Grove buis om forsche borst
Dekt een harte vol erbannen
Als ge een drenkling in uw armen
Door de wilde branding torst;
Als gij wijf en kroost vergeet
Bij des scheeplings bange kreet.
 
‘t Is een stuk, Oud-Holland waard ! -
Brave mannen in den lande,
Trouwe wachters op den strande,
Moog je lang nog zijn gespaard:
Of geen mensch uw namen weet?...
‘k Denk, dat God ze niet vergeet!


1809-1876. J.P.Heye.

Dit lied werd geschreven voor alle bekende en onbekende redders
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #155 Gepost op: 06-12-2009, 08:38:52 »

Bureprèatsje

Klên Leuntsje wachtte seuve jeare
seuve jeare op d’r man.
-Wat de sê oak mag fergèare
brengt ie iens toch an.

-De boschop dat ie is ebleve
mot deur de wurreld seuve meal
âr sel ik mit gien are leve.
 So is d’r ferèal.

-Besit je siel in lêdsêamêd
so trastte d’r ‘n wedufrouw;
t iegelijk ding eb toch s’n têd so!
IJ kom wel weer berom bij jou.

Wie die twie frouwe, onbewoge
knikkende, so prèate siet
sou fan se leve let gelove
an gedêld ferdriet.

Maer túis mot Leuntsje sachies krête
net so as de wedufrouw
-IJ kom wel weer berom. Ferdijt!
En die fan jou? En die fan jou?


Uit: Schevelings prentebook van Arend Tael 1943
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #156 Gepost op: 07-12-2009, 08:13:35 »

Wanneer het in lang voorbije jaren
storm de en er was een schip in nood,
de reddingboot met de roeiers uit moest varen,
was de belangstelling steeds zeer groot.

Tien paarden, grote sterke dieren,
gewend aan het zware werk op het strand,
trokken aangevuurd door vloeken, razen, tieren
die zware boot met brute kracht door het zand.

Maar eens wou het de voerlui niet goed lukken,
want meneer pastoor stond heel dicht op hun zij.
De paarden weigerden en steigerden en hadden kwade nukken,
maar een vloek of zweepslag kon er natuurlijk niet bij.

Toen ging een voerman naar pastoor en sprak:
Eerwaarde, het spijt me, maar U stoort ons bij dit zware werk.
En als U die arme donders daar op zee wilt helpen redden,
kunt U beter voor hen gaan bidden in uw kerk.

Pastoor sprak: ja mannen, ik heb het begrepen
en jullie bedoelingen, die snap ik zeker wel.
Met een vage glimlach is hij er tussen uit geknepen
en toen hadden de voerlui weer vrij spel.
 
Alle leed was nu gauw geleden,
want na een harde zweepslag en een donderend g.v.d.
trokken de paarden tot de boot in het water was gereden.
‘t Is waar gebeurd... vroeger.., op het strand van Egmond aan Zee.
Willy Eizenberger
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #157 Gepost op: 07-12-2009, 08:23:41 »

’T GARNAALTJE

‘t Kleinste visje uit de zee,
Daar zitten wij geheel niet mee.
Dat hebben we al jong geleerd.
Jou hebben we ons leven lang geëerd
Want weet je, toen wij kinderen waren,
Liet. moeder ons om de tafel scharen.
Het net van vader had niet gemist.
Maar had wat manden opgevist....
Jij bent wat griezelig met jouw sprieten,
Waarom ze je toch niet in ‘t water lieten.
Dat ga’k je vertellen allemaal,
Voor ons ben je nog steeds de garnaal.
Als vader thuis kwam met de buit,
Dan mochten wij de deur niet meer uit.
Want moeder zette de pannen klaar
En kookte je in vijf minuten gaar.
Je ging dan eerst door ‘t vergiet,
‘t Is alsof ik het nog daag’lijks ziet.
We werden er dan aan gezet,
Dat was voor ons dan heus geen pret.
Moeder schonk koffie, zij bleef in touw,
Voor haar ging pellen nooit te gauw!
Want als je haar vroeg, “zijn we er nog niet?”
Dan zei ze steêvast: ‘k geloof, dat ‘k de bodem al ziet”!
Maar als we dan ‘s avonds moe waren van ‘t pellen,
Dan ging zij ons haar verhaal vertellen.
Dat jij, garnaaltje, ons hielp, met wat eten,
Want kijk, Wim z’n schoenen waren ook versleten....
Jij werd dan gebracht naar de grote hotels en huizen.
Die vroegen niet wie jullie had uit zitten pluizen.
Die aten je met lepels en met messen.
Want jij blijft dan ook nog steeds een delicatesse.
Dus ben jij geschapen, als kleinste visje van de zee,
Voor rijk en arm, ja, voor alle twee!


Harteveld
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #158 Gepost op: 08-12-2009, 08:48:19 »

De Geboorte

‘k wou jeuli effe wat vertelle
et gaet over Trien van onze Nelle
die eit pas in de kraem e lege
en zo der vierde kind e krege
das niks bezonders zel je zegge
maar dat wul ik je juust eut gaen legge
want kees der man dat is een blonde
die eit et ook zo erg e vonde
mens toe ie naer z’n kind ging kikke
toe eit tie van de schrik staen ikke
‘t kwam em geweunweg an z’n art
‘t wurrem wat er lee was eillemael zwart
kees wier geweun een beetje ziek
de zuster zee in de kleniek
meneer wat zie je vrees-lijk bleek
naedat je in et wiegje keek
bel buurvrouw ik zei et je vertelle
et kind van Trien van onze Nelle
dat ken toch nooit gien zwarte weze
of et zou iet van Keeze motte weze
dus benne we toe is gaen kikke
op wie dat kind dan wel zou likke
en jae oor twie bedde vorderop
een zwarte vrouw in een ansop
ze was der ien eut indeneze
daer mos dat wurrempje van weze
en die a et kind van Trien van Nelle
de zuster kei je et nog vertelle
zo zie je oe je eut mot kikke
in die mederne klenikke
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #159 Gepost op: 08-12-2009, 08:50:56 »

De tijd van vroeger

‘k Herinner mij mijn vroeger thuis
Wij woonden in een heel klein huis
Dit huisje lag heel dicht bij zee
Daarheen nam moeder ons dikwijls mee
Op het duin tuurden w ‘over de woeste branding
Naar vaders schuit, wachtend op zijn landing
En als zijn schip met schuim bedolven
Aanrolde over de hoge golven
Hielden wij ons vast aan moeders rokken
Als de mannen de boot het strand optrokken
Kwam vader thuis van ‘t ruwe sop
Was ‘t feest, we kregen brood met iets er op
Zo ‘n schuit bleef dikwijls maanden uit
Gering was meestal slechts de buit
Zo voeren zij op ‘Hoop van Zegen’
Soms liep het mee, maar doorgaans tegen
Die achter bleven kenden de nood
En het gebrek aan het dagelijks brood
Toch leefden zij in Godsvertrouwen
Een eresaluut aan die vissersvrouwen.

Mw. Pronk-van Rijn
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #160 Gepost op: 09-12-2009, 07:53:54 »

De boetsters

De boetsters boeten zingend de scholen in het want,
des winters op de schuren, des zomers op het land.
De bruine vingers rijgen in vlugge regelmaat,
de houten pennen ritsen, waarop het garen staat.

Ze dragen witte schorten en zijn in druk gebrei.
Het drit hangt op de proppen, droog van de taanderij.
Ze drinken thee en koffie uit grote stenen mok
en snoepen naar gewoonte een stroperige brok.

De boetsers knopen netten tot vleten, vissensklaar,
voor vader, broer en vrinden, de zeelui in ‘t gevaar.
En als een schuit met vissers naar zee vertrekken moet,
klinkt van de hoge zolders hun laatste afscheidsgroet.

Ze zingen altijd liedjes van vissers en de zee:
verdroomde oude wijsjes van zeemans wel en wee.
Pas als de stormen loeien zin de boetsters niet,
gedenken zij de visser, die ginds het leven liet....


tekst en muziek: Cor Don.

School       = maas of schakel van een net.
drit       = het te herstellen want of net.
proppen    = stokken met uitstekende pennen aan de bovenkant, waaraan het want opgehangen
          wordt bij het breien.
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #161 Gepost op: 09-12-2009, 08:06:44 »

DE MOSSELTJES

Eet mosselen, eet mosselen.
Veel liever eet ik zalm.
Zalm, zalm, zalm, zalm!
Zalm is het puikje van de vis.
Niemand die weet, niemand die weet,
Niemand die weet wat of peuzelen is.

Als gij dan die mosselen wilt gaan kopen,
Neem dan een emmertje aan je hand.
Til daar dan mee naar de markt toe gaan lopen.
De markt is aan de waterkant.
Niemand die weet, niemand die weet,
Niemand die weet wat of peuzelen is.

Als gij dan die mosseltjes wilt gaan eten,
Drinkt daar dan bij een glaasje bier of wijn.
Dan zullen ze in de keel niet blijven steken,
Een mosseltje dient bevochtigd te zijn.
Niemand die weet, niemand die weet,
niemand die weet wat of peuzelen is.


1850
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #162 Gepost op: 10-12-2009, 09:29:45 »

De werrekster

Ze zat op ‘et trapje en ze was toch zô moe:
pas over een uurtje naer ‘uisje toe!
Mar, dwêlt êst nog de kelder, en klopt êst nog ‘et klêd’.
Zô ‘aan d’r mevrouw ‘t nog an d’r ‘ezêd.
Ze was in d’r leve nôlt erreg verwend,
dus ‘ees ze d’r êge mar weer over-end.
 En toe ze naer ‘ûs ging doch Aei met d’r êge:
‘Ik ‘eb ‘et nog nôit ‘iet kedo kenne krêge
dus ôk non vandaeg ‘let en nôit van me leve;
ik ben mar geweuntjies de werrekster ‘ebleve;
me ‘ande staen krom van ‘et zwaere gewerrek.
Mar menêr zee: ‘Och mensiief, zô worre ze sterrek!’
Van d ‘r kaerege geld nam ze zellef een kwartje
en koch brôd, kaes en vet gunt met zûlie op ‘t martje.
Want daelek in ‘ûs mos ze weer an de slag:
dat gaet zô asje man ‘iet-en-werreke mag.
Dus ‘iet klaege, mar vraege en bidde om kracht
en van vermoeid’êd dan wakker tot diep in de nacht!
Mar op een zundagochend - ‘t was vlak nae de kerrek -
toe is ‘t gebeurd: ‘t kwam van al dat gewerrek.
De bure die kwamme - omdat d’r man sting te roope –
bedien deur de achterdeur binnen’eloope.
Ze ‘iele een spiegel voor Aeie d’r mond,
mar ze gaf ‘êi gien aesem: ze was dôd, zô terstond.
De domenee wier ‘eroope mar die ‘aan nog gien têd,
‘ij zat net an ze koffie zô ‘ezêd!
En de dokter was van ‘t zellefde laeken een pak:
Ik komt zô, mar ik zit effe nog op ‘t gemak!’
De aa’re dag lee Aeltje op’ebaerd,
‘iet begrêpend deur iederien an’estaerd.
Die menêr waer ze werrekte kwam ôk effe kikke
‘ij ‘oorde zô ‘ezêd met de ‘êl errege rikke
en ‘ij zee toe: ‘Ik wul om die vrouw te begraeve
u wat ‘ellepe dus ik schenk u een gaeve!’
Mar de domenee zee toe: ‘Och dat ‘ooft toch ‘iet.
Ze ‘ebbe niks nôdeg, ze ‘ebbe genogt an ‘t verdriet!’
As Aeitje dat zeilef nog ‘a’ kenne ‘ore,
dan zou ze ‘ezêd ‘ebbe: ‘Ael van der Toore,
 mêd toe, ‘oudt-ie êr non mar stil anje êge,
je ‘eb ‘et toch nôit ‘let kedo kenne krêge
dus ôk non ‘let en nôit ‘jet van je lange leve.
Je ben altêd dôdgeweun de werrekster ebleve...’

Arie den Dulk
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #163 Gepost op: 11-12-2009, 08:19:02 »

Uit de Eerste Wereldoorlog

Mensen heb je al vernomen wat er nu weer is gebeurd is gebeurd
Heel de wereld is er vol van en toch is het tóch gebeurd
Dirk Taal ging met zijn scheepje naar de Visserij
Om harinkjes te vangen op de Vrije Noordzee
Maar wat hem overkwam dat weet men zelfs in Amsterdam
Een Duitser die hem had gezien
Dook eensklaps op. Al uit die golven op
Hij zei maar man, wat ben je nu van plan
Ik boor jouw akelige hond dadelijk in de grond, hou nu maar gauw je mond.

Na twintig schoten lag die schipper Taal alras ja alras ja alras
Met al zijn mannetjes te zwemmen in die groote waterplas
Help moord en brand zoo schreeuwde iedereen
Help ons toch dadelijk weer op de been
Anders verzuipen we allemaal
Zoo schreeuwde schipper Taal.

De Duitser zei: Wees nu maar blij
Dat hier niet is een familie haaivis of een reuze wallevis
Die jullie wreed allemaal de kop afbeet
Dan kwam je er zeker voor je straf er niet zoo goed vanaf
En vond je hier je graf.

In Duitsland aangekomen kwam het drietal onderdak, drietal onderdak
Stopte men die Scheveningse vissers in de bak
Zij werden uitgescholden dat het haast niet minder kon
De schipper werd bewezen dat hij was een spion
En tot den allerhoogste raad veroordeeld men hem ter dood
De Koningin, zij vond het mis, ‘t kwam niet te pas
wat daar in Duitsland gaande was.
De Vorstin zei: Laat toch die schipper vrij.
Want ik weet zeker en gewis - zeker en gewis
Dat Taal onschuldig is.
Gelogd
Jan Jansen
Gast
« Antwoord #164 Gepost op: 11-12-2009, 08:21:31 »

Van het vissersmeisje  1860

Een vissersmeisje, zacht en teder,
Zo lieflijk en zo schoon,
Als paarlen aan een kroon.
Daar toonde zich een nimfenschaar,
Die hoedde ‘t meisje voor gevaar.
Schone engelreine,
Allerliefste kleine,
Vaar toch niet alleen, mijn kind,
Op het meer, bij storm en wind.

Haar evenbeeld vond men niet weer,
Voer eens bij ‘t stormend weer,
Op ‘t wilde, woeste meer.
Daar toonde zich een nimfenschaar,
Die hoedde ‘t meisje voor gevaar.
Schone engelreine, enz.

Het meisje riep, wil mij verrschonen,
Voer lachend door het schuim,
En ‘t golvend woeste ruim.
Zij grepen ‘t ranke, kleine schip,
En wierpen het op rots en klip.
Schone engelreine, enz.

Het meisje, worstelend met gevaren,
Riep in haar angstgeschrei,
Neptunes’ God erbij.
Daar zat het visserskind alleen,
Haar geestkracht, vreugd en moed verdween.
Schone engelreine, enz.

Hij voerde haar langs klip en baren
Behouden aan het land.
En droeg haar op het strand.
Daar zat het visserskind alleen,
Haar geestkracht, vreugd en moed verdween.
Schone engelreine,
Allerliefste kleine,
Vaar toch niet alleen, mijn kind,
Op het meer bij storm en wind.
Gelogd
Pagina's: 1 ... 7 8 9 10 [11] 12 13 14 15 ... 18 Omhoog Print 
« vorige volgende »
Ga naar:  


Login met gebruikersnaam, wachtwoord en sessielengte

Powered by MySQL Powered by PHP Powered by SMF 1.1.4 | SMF © 2006, Simple Machines LLC Valid XHTML 1.0! Valid CSS!