Visvangst van toen.
Voorwoord
:Er is in het visserijbedrijf wel het een en ander veranderd.
De haringdrijfnetvisserij wordt niet meer uitgeoefend zodat de logger uit het
bedrijf is verdwenen. Ook de taak van zijtrawler is vervangen door de hektrawler.
Deze schepen zorgen voor de aanvoer van haring, makreel, koolvis, kabeljauw,
schelvis, en wijting waarmee de voornaamste soorten zijn genoemd. Het bestaan
van sommige zijtrawlers werd enigszins verlengt door deze geschikt te maken
voor het vissen met de boomkoren, heeft de kotter tot een belangrijk scheeptype
gemaakt. Later zijn er fraaie moterkotters aan de vloot toegevoegd, deze moterkotters
zorgde voor de aanvoer van tong, schol , tarbot en kabeljauw. De schippers hebben
de beschikking over de modernste technieken aan boord en dit draagt er aan toe
bij dat de visserij zo intensief mogelijk uitgeoefend kan worden. Er is in de
loop der tijden heel wat vis uit de zee gehaald en aan het einde van de vorige
eeuw, toen de stoommachine haar intrede deed, begon men zich al ongerust te
maken over overbevissing en tot vandaag aan de dag is gebleken dat zij zich
destijds, terecht ongerust maakte. Heden ten dagen zijn er zijn ingrijpende
maatregelen van kracht geworden die bepalen welke hoeveelheden door de visserijvloot
in een bepaald gebied mogen worden gevangen. Beperkingen opleggen aan een visserman
is echter het ergste wat men kan overkomen. Gelukkig hebben deze maatregelen
er voor gezorgd dat de hoeveelheid vis in de Noordzee weer is toegenomen.
Inleiding: Vanuit de haven van Scheveningen gaan nog dagelijks visserijschepen naar zee. Het zijn grote en kleine schepen maar of het nu een grote trawler of een kleine kotter is eenmaal buitengaats zetten zij koers naar de visgronden. De kleine schepen blijven dicht bij de kust, de grotere beproeven hun geluk verder van de thuishaven en beoefenen het in de noordelijke Noorzee, in de Ierse Zee, aan de westkust van Ierland, nabij de Herbriden of aan de Noorse kust. Zij hebben als taak zo snel mogelijk het schip vol te krijgen om financieel rond te kunnen komen. Wat dat betreft verschilt dat weinig met vroeger, alleen de technische uitrusting heeft een enorme verandering ondergaan. De vissers die er vroeger op uit trokken met buizen, hoekers, sloepen, boomschuiten en loggers moesten de afstand naar en van de visserijgebieden op de zeilen afleggen en hadden alleen de beschikking over het kompas en het handlood. Toch is de visserij door de eeuwen heen van grote betekenis geweest. Men sprak niet voor niets van de "Grote Visserij" en daar werd de haringvisserij mee bedoeld die omstreeks 1380 tot bloei kwam. Honderd jaar later telde de Nederlandse zeevisserijvloot 14 hoekers, 11 sloepen, 90 loggers, en 222 bomschuiten. Pas 20 jaar later verschenen de eerste stoomschepen. Men wil die benaming graag handhaven maar het scheepstype als zodanig, bestaat niet meer. In de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op visvangst toen en nu, zodat we daar een goed beeld van kunnen vormen.
De schepen van vroeger
De buis
De buis was in de 16e en 17e eeuw een kielschip, die in hoofdzaak werd gebruikt
voor de haringvisserij. De gemiddelde lengte van dit schip bedroeg ongeveer
20 meter. In het midden van de 18e eeuw telde ons land 235 van deze haringschepen.
Omdat in het begin van de 17e eeuw de haringvloot nog 1000 a 1500 schepen telde,
kon dit een grote achteruitgang genoemd worden. In de tweede helft van de 18e
eeuw liep het aantal buizen verder terug tot 200. In 1775 trachtte men door
subsidie de haringvisserij te helpen en per uitvarende buis werd toen een premie
betaald, maar dit scheepstype is in de 19e eeuw geheel verdwenen.
De hoeker
Voornamelijk in Zuid-Holland en Zeeland bestond de hoeker in de 14e eeuw. Van
oorsprong waren dit kleine schepen, totdat zij in de 17e eeuw groter werden
gebouwd. Een eigen type, ongeveer zo groot als een buis, maar slanker en zonder
hekwerk. De hoekers die een eeuw later werden gebouwd waren voorzien van een
bun en het vistuig stond op de beug, die over een lengte van 12 km werd uitgezet
en op de bodem van de zee kwam te liggen. De hoeker was het hele jaar door in
gebruik en deed ook dienst als haringjager. Haringjagen is het overnemen van
de haring in volle zee, om die aan land te brengen, zodat de buis in zee kan
blijven. De Maassteden gebruikten de hoeker veel als vrachtschip om zout en
wijn uit Spanje en Portugal te halen. Tussen 1750-1772 gingen jaarlijks 100
tot 160 hoekers naar IJsland om kabeljauw te vangen, maar later liep dit aantal
terug tot ongeveer 50. In 1886 deed de laatste hoeker zijn reis, waarna de hoeker
van het toneel was verdwenen.
De bomschuit of bom
De productie van de bomschuit begon in 1850 en hadden in den beginne een lengte
van 30,5 voet, maar net als de andere schepen uit die tijd, werden zij later
groter gemaakt. Tenslotte werd de bom 40 voet lang. De bom werd geproduceerd
voor de haringdrijfnetvisserij en was voorzien van een bun, omdat enige vissoorten,
zoals tarbot, schelvis en kabeljauw levend gehouden moesten worden. Verder is
het echter een primitief ingericht vaartuig gebleven. In 1897 telde ons land
325 bomschuiten en in 1912 was dit aantal teruggelopen tot 123 exemplaren. In
1914 waren er nog maar enkelen, maar die zijn verdwenen tijdens de Eerste Wereldoorlog.
De sloep
De sloep was eigenlijk een Frans scheepstype, waarvan het eerste exemplaar vermoedelijk
in 1819 te Vlaardingen werd gebouwd. Dit type schip is genoemd naar het Franse
sloepschip "Chaloupe". In tegenstelling tot de hoeker was dit schip
niet moeilijk te hanteren, omdat het voorschip scherp was gebouwd, terwijl het
achterschip laag gebouwd was en daardoor ook meer op windvang was berekend.
De sloep was zeer goed te gebruiken voor de beugvisserij, wat voornamelijk in
Middelharnis, Pernis en Zwartewaal vanaf zeer vroegere tijden werd uitgeoefend.
Ook in Vlaardingen zelf werd dit schip in gebruik genomen. Echter, in Middelharnis
verscheen de sloep in 1896 in een ijzeren uitvoering, maar Vlaardingen had in
1892 al twee ijzeren sloepen, die een stoomspil aan boord hadden. Uit administratieve
gegevens bleek, dat de laatste zes sloepen hun laatste levensjaar hebben doorgebracht
in 1925 te Maasluis.
De logger
In 1867 verscheen een nieuw visserijschip ten tonele, namelijk de logger. Deze
werd in dat jaar geïntroduceerd door Adriaan Eugène Maas, geboren
te Rotterdam en woonachtig te Scheveningen, waar hij heel veel in de visserij
heeft betekend en ook heel veel voor de visserijplaats heeft gedaan. Hij was
van mening, dat het schip veranderd diende te worden, want volgens hem deugde
de logger niet. Hij liet in Boulogne sur Mer een nieuwe logger bouwen naar het
Franse model, dat daar "Lougre" heette. In juni 1866 kwam het eerste
schip in Vlaardingen aan, maar deze werd niet met open armen ontvangen, omdat
er aanvankelijk schipper noch bemanning voor te vinden was, daar de vissers
geen enkel vertrouwen in het schip hadden. Toch meldde zich later de betrekkelijk
jonge schipper Leendert Spaans, die na kort gevolg de bemanning compleet kreeg
en aan het einde van die zelfde maand, op 30 juni 1866, uit kon varen. Ondanks
alle negatieve kritiek werd het een succes.
In 1910 namen 501 zeilloggers aan de haringdrijfnetvisserij deel. In 1920 werd
de haringvisserij uitgeoefend met 493 zeilloggers, 29 motorloggers en 31 stoomloggers.
Geen enkel scheepstype heeft in de geschiedenis zoveel verbouwingen ondergaan
dan de logger. Na 1939 was verdere uitbreiding niet meer mogelijk. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog kregen visserijschepen een andere bestemming. Bijna de gehele
haring- en trawllogger-vloot viel in handen van de bezetter en de schepen werden
verbouwd tot voorpostenboten, mijnenvegers of bergingsvaartuigen. Zeventig procent
van de gevorderde schepen werd na de bevrijding terug gevonden en naar ons land
terug gebracht. Bijna alle schepen waren onherkenbaar verbouwd en moesten allen
een grote reparatie ondergaan om weer voor de visvangst ten doel te dienen.
Maar dankzij deze verbouwingen bleef de logger nog heel lang gehandhaafd, doordat
de bezetter er sterkere motoren in had gezet, die later nog sterker gemaakt
werden. In 1969 bleek het bestaan van deze logger een afgelopen zaak
De stoomdrifter.
De stoomdrifter is een schip geweest, waarmee de Engelsen en Schotten de haringdrijfnetvisserij
bedreven. Deze schepen bedroegen een lengte van ongeveer 25 meter. Dit schip
was uitermate geschikt voor de visserij op Schotse en Britse visgronden, omdat
de ligging van het haringgebied in de Noordzee ten opzichte van de kusten van
Holland en Engeland zeer verschillend is. De stoomdrifter had een flink laadhoofd,
die voorzien was van luiken. Voor de voorste mast stond het stoomspil, dat gedreven
werd met stoom van de hoofdketel en diende om de repen van de vleet in te halen.De
voormast was strijkbaar, terwijl daar teven een laadboom was aangebracht.
Echter, in ons land hebben een aantal stoomdrifters thuis behoord, welke groter
waren dan hun Britse collega´s. Zij waren afkomstig van de werven Gebr.
Boot te Leiden, die de meeste schepen opleverde en voorts bouwde de Arnhemse
Stoomsleephelling en Burgerhout te Rotterdam er enkelen. Alhoewel ze geproduceerd
waren voor de haringvangst, werden zij ook zeer regelmatig gebruikt voor de
trawlvisserij op schol- en tongvangst.
De Motordrifter.
Vooral na de Tweede Wereldoorlog bouwde men in Engeland ook motordrifters van
dezelfde afmetingen als de vroegere stoomschepen. Alleen de opbouw was wat moderner.
Johan Hoek uit Katwijk aan Zee kocht in 1967 het Britse schip Ocean Starlight,
tezamen met het zusterschip Ocean Sunlight en eind september van dat jaar kwamen
deze schepen in IJmuiden aan . De Ocean Starlight werd omgedoopt als Neptunus
KW.38 en de Ocean Sunlight als Orion KW.37. Op 24 oktober 1967 verliet de Orion
echter de haven met 6 bemanningsleden en keerde niet meer terug, waarna het
als vermist moest worden opgegeven. De Neptunus kwam er beter vanaf. Deze is
tot mei 1969 in de visvaart gebleven en na enige tijd opgelegd te zijn geweest
werd het vaartuig in 1970 aangekocht door J. van Laar uit IJmuiden. Het kreeg
een grote opknapbeurt en deed daarna onder de naam Dolfijn dienst als recreatievaartuig
voor de sportvisserij. In 1972 werd het schip verkocht aan P.F. Cathpole uit
Lowestoft te Engeland, de plaats waar het schip geproduceerd was.
De stoomtrawler
Zowel in binnen- als buitenland behoort de stoomtrawler tot de geschiedenis
en wordt dit scheepstype niet meer gebouwd. Het waren zeer sterke vaartuigen,
waar veel mee kon worden bereikt. De trawlvisserij is erdoor tot ontwikkeling
gekomen. In 1929 werd het hoogste aantal bereikt van 197 schepen, terwijl er
in 1939 nog maar 84 over waren. Aan de stoomtrawler heeft IJmuiden zijn ontwikkeling
te danken, want veel vissers uit Egmond, Katwijk, Noordwijk, Scheveningen, Vlaardingen,
Maassluis, Pernis, Middelharnis en Zwartewaal vestigden zich in IJmuiden en
bemanden de trawlers, maar er was ook heel veel walpersoneel voor nodig. In
1922 kreeg men echter te kampen met problematiek rond de loon- en arbeidsvoorwaarden,
waardoor veel trawlers niet een geheel jaar in de vaart kon blijven wegens slechte
bedrijfsresultaten. In 1923 vond er een grote staking plaats, die een half jaar
duurde en deze is men nimmer te boven gekomen. Ongeveer 70 schepen werden in
de Haringhaven opgelegd met het gevolg dat 700 mensen werkloos raakten. In 1936-1937
gingen deze schepen naar de sloperij. Toch waren er in de tweede helft van de
jaren dertig nog ruim 80 schepen voor het bedrijf beschikbaar en kreeg men meer
vertrouwen in de toekomst, want enkele rederijen kochten grote stoomtrawlers
aan in Engeland, waarmee de visserij in de Barentszee en IJsland werd hervat.
Ook hier zorgde WO II echter voor een wrede verhindering van verdere uitbreiding.
Eind 1939 gingen enkele stoomtrawlers in dienst bij de Koninklijke Marine. Bijna
de hele rest van de vloot week in de meidagen van 1940 uit naar Engeland en
was er aan schepen in ons land overbleef werd gevorderd door de bezetter voor
oorlogsdoeleinden. Na de oorlog waren er weer 56 stoomtrawlers beschikbaar voor
de visvaart, maar wegens de inmiddels hoge leeftijd werden de meesten uiteindelijk
verkocht, want door de gebrekkige resultaten door veroudering was er geen bemanning
voor te krijgen en daarmee was het einde eigenlijk nabij.
De motortrawler
De motortrawler deed haar intrede na 1920, maar heel mondjesmaat. Pas na de
oorlog is dit type pas goed tot ontwikkeling gekomen. In 1946 werd begonnen
met de aankoop van twee motortrawlers uit Amerika, die na het ondergaan van
een verbouwing in 1947 in bedrijf kwamen. Meerdere schepen van dit type werden
aangekocht, onder meer uit Engeland en Duitsland, maar geleidelijk aan ontstonden
er in de Nederlandse werven ook typen van eigen bodem. De stoomtrawler was hiermee
al gauw verdrongen. Ook deze schepen hebben een tonnenruim, om zoute haring
te kunnen bergen. Hoewel de motortrawler heel veel bereikt heeft in ons land,
bleek het onvermijdelijk, dat dit scheepstype ook uit het bedrijf verdween,
want sinds 1961 is de motorhektrawler in gebruik gekomen; een type dat beter
voldoet dan de traditionele trawler. De belangrijkste voordelen van de hektrawler
zijn, dat deze een tussendek hebben, een afgesloten ruimte waar de bemanning
de vis verwerkt en dus niet meer bloot gesteld is aan weer en wind, ze zijn
voorzien van een diepvriesinstallatie en van de modernste navigatieapparatuur,
o.a.s Sonar, waardoor het mogelijk is geworden om ook pelagisch te vissen, d.w.z.
dat het net naar verkiezing hoger en lager achter het schip voortgetrokken kan
worden, terwijl voor heen de trawl uitsluitend over de bodem gesleept kon worden.
De motorkotter
De motorviskotter is in Nederland in de plaats gekomen van de botter en de schokker,
waarmee vele vissers in den lande jaren achtereen de kustvisserij hebben uitgeoefend.
Na verschillende aanpassingen, die later plaatsvonden, van onder meer versterking
van de motor en vergroting, viel dit type omstreeks 1923 onder Rijkstoezicht.
Het doel van het ontwerp van dit vaartuig was om alles zo praktisch en eenvoudig
mogelijk te houden, om tenslotte een vaartuig te verkrijgen dat in alles goed
voor zijn werk is en niet te duur met als achterliggende gedachte, dat zo´n
vaartuig geëxploiteerd zou kunnen worden door een particuliere scheepseigenaar,
waarbij een goed rendement van zeer groot belang is. Toch was er een bekende
werf, ´s Lands Welvaren te Vlaardingen, die in 1923 een motorkotter naar
eigen ontwerp maakte. Hij noemde het De Zeemeeuw en bouwde deze voor Rotterdamse
rekening. Het vaartuig was 20 meter lang en voorzien van een 60 pk Van Berkel
motor. Daarna bouwde deze werf nog 5 kotters voor Belgische rekening.
Ook deze kotter viel tijdens de oorlog in handen van de bezetter, waardoor de
ontwikkeling geheel stil kwam te liggen en op 1 november 1947 waren echter reeds
weer kotters voor de visserij beschikbaar, waarna de uitbreiding van dit scheepstype
er snel ging. Tegen het einde van 1947 telde de Nederlandse zeevisserijvloot
33 kotters, in 1956 waren het er 230 en 515 in 1971.
Literatuur:
"Zee visserij schepen" van A.van der Veer